Het aantal arbeidskrachten op de bedrijven van de oudere akkerbouwers is nogal wat groter dan dat op de overeenkomstige bedrijven van hun jongere collega's. Bij de oudere akkerbouwers zijn de bedrijven in grootteklasse van 1530 ha gezinsbe drijven en per bedrijf zijn er globaal afgerond gemiddeld 2 arbeidskrachten. Bij de jonge akkerbouwers zijn de bedrijven in deze grootteklasse overwegend éénmansbe- drijven en de bedrijven in de grootteklasse van 3040 ha zijn met een gemiddelde arbeidsbezetting van 1,5 man de overgang naar het tweemans akkerbouwbedrijf van gemiddeld 46 ha. LANDARBEIDERS Omdat de jonge akkerbouwers „meer belast" (hogere bedrijfsovernaimelasten en zwaardere financiële verplichtingen) boeren dan hun oudere collega's zou men, opper vlakkig redenerend, mogelijk verwachten dat de jonge akkerbouwers om de kosten op hun bedrijf zoveel mogelijk te drukken gemiddeld per bedrijf minder landarbeiders in dienst hebben dan de oudere akkerbouwers. Dit blijkt hier niet het geval te zijn. Immers op de bedrijven van 30 ha en groter is bij die jonge akkerbouwers het aantal arbeiders op jaarkontrakt omgerekend per bedrijf 44 op 45 bedrijven zelfs nog iets groter dan die op het bedrijf van de oudere akkerbouwers 52 op 60 bedrijven. MEEWERKENDE ZOONS Toen de oudere akkerbouwers zelfstandig- zijn begonnen te boeren was er aanzien lijk meer vast personeel op hun bedrijf dan nu het geval -is; fn 1950 op 8,6 ha 1 man, in 1969 op 22,5 ha (zie tabel 4). Een akkerbouwer die in 1950 bijv. op een bedrijf van 30 40 ha van zijn vader kwam, nam 2 of 3 landarbeiders in dienst. De kinderen van deze akkerbouwers begonnen rond 1964 de lagere school te verlaten. Globaal gesteld was er toen slechts 1 landarbeider (hooguit 2) op zijn bedrijf. Het is duidelijk dat wanneer deze landarbeider elders ging c.q. gaat werken, er op diit akkerbouwbedrijf slechts voor 1 zoon ruimte was c.q. is voor rendabel werk. Bij de veel geringere bewerkingscapaciteit per man was er tot 1955 op deze akker bouwbedrijven wel ruiimte voor méér dan een meewerkende zoon. Verreweg de mees te zoons gingen tot die tijd na het verlaten van die lagere school als het ware auto matisch d.w.z. zonder rekening te houden met de kansen om zelfstandig boer te worden agrarisch onderwijs volgen. Dit is na 1955 echter snel gaan veranderen omdat: 1. wegens de toenemende bewerkingscapaciteit per man het aantal arbeidskrachten op het bedrijf sterker gihg teruglopen en de akkerbouwer werd hierdoor van werkgever steeds meer zijn eigen werknemer. 2. Bij de relatief slechter wordende uitkomsten van de akkerbouwbedrijven, de ouders steeds minder bezwaar hadden tegen hét kiezen van een opleiding c.q. beroep voor hun kinderen buiten de landbouw. 3. er geleidelijk aan meer kinderen van boeren in slaagden een goed beroep buiten de landbouw te vihden. Dit had tot gevolg dat dit steeds meer algemeen als een goede oplossing werd aanvaard. Deze werkmethode is goed, maar niet meer te betalen. Tabel 6. Aantal bedrijven van bedrijfshoofden ouder dan 50 jaar naar bedrijfsopvol ging. grootteklasse 1530 ha 30-40 ha 40—60 ha 60 ha en gr. met 1 opvolger 15 11 12 11 met 2 opvolgers 2 4 5 6 subtotaal 17 15 17 17 geen opvolger 3 5 3 3 Uit tabel 6 blijkt dat er in de 4 grootteklassen geen verschillen van betekenis zijn tussen het aantal bedrijven met opvolging en de bedrijven zonder opvolger. Wel valt het op dat er meer bedrijven mét 2 zoons als opvolger zijn naarmate de bedrijfs- grootte toeneemt. Mogelijk is dit te verklaren uit het feit dat de inkomensmogelijkheden op een akkerbouwbedrijf gunstiger zijn naarmate het bedrijf groter is en de bedrijfsover- namelasten voor 2 zoons makkelijker te „dragen" zijn dan bij de overname door slechts 1 kind. De eventuele moeilijkheden, die kunnen ontstaan op een bedrijf waar 2 broers samen gaan boeren, staan hier tegenover. Verder moet hier vermeld worden dat op 3 van de geënquêteerde bedrijven de leiding van elk bedrijf berust bij 2 gehuw de broers. Op iedier van deze 3 bedrijven zal één zoon het bedrijf overnemen. LEEFTIJD VAN DE OUDERE AKKERBOUWERS EN DE BEDRIJFSOPVOLGING Zoals reeds onder „meewerkende zoons" is betoogd, mag men verwachten dat het aantal opvolgers bij de akkerbouwers ouder dan 50 jaar groter is naarmate deze •bedrijfshoofden ouder zijn. De verkregen gegevens over bedrijfsopvolging zijn in tabel 7 gegroepeerd naar de leeftijd van de bedrijfshoofden. Tabel 7. Bedrijfsopvolging op 80 bedrijven met bedrijfshoofd* ouder dan 50 jaar. leeftijd 51 t/m 54 55 t/m 58 59 t/m 62 62 jaar totaal jaar jaar jaar en ouder aantal bedr. 25 (100)** 18 (100) 18 (100) 19 (100) 80 (100) bedr. met 2 opvolgers 3 12) 5 28) 3 17) 6 32) 17 21) bedr. met 1 opvolger 15 60) 11 61) 11 61) 12 63) 49 61) bedr. zonder opvolger 7 28) 2 11) 4 22) 1 5) 14 18) Bij de 3 bedrijven met 2 gehuwde broers als bedrijfshoofd is de leeftijd van het oudste bedrijfshoofd aangehouden. Tussen haakjes percentage totaal kolom 100. Bij de bedrijfshoofden van 51 t/im 54 jaar zijn er op 12 van de bedrijven 2 opvol- Nu worden veel aardappelen volautomatisch gepoot. Het aantal leerlingen van de eerste klas van de middelbare landbouwschool te Roosendaal bedroeg in de jaren 1956; I960; 1963; 1966 en 1968 achtereenvolgens res- pektievelijk 49; 38; 29; 24 en 22. Hierbij kan worden opgemerkt dat ook het aantal leden van de plaatselijke jonge boerenorganisaties eveneens sterk is teruggelopen. De onder 1 t/m 3 genoemde punten hebben er mede toe geleid dat de kinderen steeds minder ambitie krijgen om het ouderlijk bedrijf over te nemen en verder stimu leren de ouders nu in verschillende gevallen al hun kinderen een opleiding en beroep te kiezen buiten de landbouw. Zo zal vrijwel zeker het aantal meewerkende zoons bij de jonge akkerbouwers in de toekomst nog lager zijn dan nu bij hun oudere collega's het geval is. De generatiedruk dit is de verhouding tussen het aantal op een bedrijf wachtende zoons en het aantal vrijkomende bedrijven zal blijven afnemen. BEDRIJFSOPVOLGING Van de 80 geënquêteerde bedrijven met bedrijfshoofd ouder dan 50 jaar zijn er 49 waar één kind het ouderlijk bedrijf te zijner tijd zal overnemen (48 jongens en 1 meisje). Van deze opvolgers zijn er 12 getrouwd. Óp 17 bedrijven zijn er twee zoons als opvolgers, waarvan er 7 gehuwd zijn. De leeftijd van de bedrijfshoofden is gemid deld 59 jaar en de bedrijfsopvolgers hebben een gemiddelde leeftijd van 24 jaar. gers; bij de bedrijfshoofden van 62 jaar en ouder ligt dit op 32 Verder is het per centage van het aantal bedrijven zonder opvolger voor genoemde 2 groepen respek- tievelijk 28 en 5 De twee overige leeftijdsgroepen liggen hier tussenin. RÉSUMÉ Kortom uit tabel 7 blijkt duidelijk dat er bij de akkerbouwers in de leeftijdsgroep van 51 t/m 54 jaar relatief heel wat meer bedrijven zonder opvolger zijn dan bij de oudere boeren; verder is het aantal bedrijven met 2 opvolgers relatief heel wat groter bij deze oudere boeren. Bij een in 1968 in West-Brabant uitgevoerd onderzoek was de gemiddelde leeftijd van de akkerbouwers bij de bedrijfsoverdracht 63 jaar. Een en ander in aanmerking nemend zal er in de naaste toekomst 5 h 10 jaar bij beëindiging van akkerbouwbedrijven van 15 ha en groter in vrijwel alle gevallen één eventueel meer dan één opvolger beschikbaar zijn om het bedrijf voort te zetten. Dit onder voorwaarde dat degenen, die zich momenteel op bedrijfsovername hebben ingesteld, bij deze opvatting blijven; of dit zo is wordt hier buiten beschouwing ge laten. Hierna neemt de opvolgingsdruk zodanig af diat er meer bedrijven vrijkomen dan er opvolgers zijn. Er zal dan ruimte beginnen te koonen voor de nu algemeen hood- zakelijk geachte oppervlaktevergroting van deze bedrijven. VOOR AARDAPPELEN IS VOOR een goede op brengst een hoge kalibemesting nodig. Om niet zo duur uit te zijn kunt U hiervoor goede kalizoui 60 gebruiken en deze aanvullen met een mengmest stik stof en fosfaat. Wanneer U rekent zult U zien dat dit enkele tientallen guldens per ha bespaart. Een nadeel is dat U twee keer moet bemesten en dus tweemaal over het land moet rijden tenzij U zelf gaat mengen. BORSTELEN IS VOEREN is een oud gezegde, maar wordt steeds minder gedaan wegens tijdgebrek. In een ligboxenstal kunnen de dieren zich zelf borstelen door een borstel aan te brengen op koehoogte. De borstel dient verend te worden bevestigd, bijv. aan 'n autoband om afbreken te voorkomen. In enkele weken is de borstel versleten waaruit blijkt dat de koe er dankbaar gebruik van maakt. NAAST HET BEKENDE ZOMERtarweras Orca is nu het nieuwe ras Toro verschenen en voor het eerst in de rassenlijst geplaatst. Het ras geeft een wat hogere opbrengst dan Orca en is wat vroeger rijp. Het stro is kort, tamelijk stevig en veerkrachtig. De zaai- zaadhoeveelheid is gelijk aan die van Orca. Alles bij elkaar een ras dat op de kleigronden de aandacht ver dient. Q

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 9