De maand februari op het zuid westelijk akkerbouwbedrijf 10 BOUWPLAN Men mag aannemen dat het bouwplan voor 1971 al voor, een groot deel vaststaat. De wintertarwezaai is achter de rug en verder bevindt zich soms al gras zaad, koolzaad, karwij en/of luzerne in het bouwplan. Ook de uit te zaaien oppervlakte bieten is wel een heel eind bekeken. Over de resterende oppervlakte zal men deze maand nog een beslissing moeten ne men. Moet er nog zorhertarwe gezaaid worden? De genen, die dit van plan zijn, zullen ongetwijfeld hun kansen om in deze maand te kunnen zaaien, waar nemen. En verder zal het gaan over de te bestemmen opper vlakte voor aardapelen, gerst, uien, erwten en bruine bonen en in mindere mate over vlas, conservenerw- ten, stamslabonen, korrelmais, blauwmaanzaad, haver e.d. kleine gewassen. Het aantal gewassen en de oppervlakte van elk ge was hangt nauw samen met grondsoort, arbeidsaan bod en arbeidsbehoefte, opbrengst- en prijsverwach- tingen, werktuigenpark en specialisatie van dé onder nemers. Op de vraag waarmee men nu verder komt, met zomertarwe of zomergerst, volgt hier ter oriëntatie een overzicht over 9 jaren proefvelden in Zeeland. wintertarwe Manella zomertarwe Orca vroege zaai zomertarwe Orca late zaai zomergerst Cambrinus zomergerst Delisa kg per are 63.1 56.1 50.5 57.4 60.2 Met bovenstaande cijfers, afkomstig van één bedrijf, zal ieder in de gelegenheid kunnen zijn om in combi natie met eigen bedrijfservaringen, tot een meer ge fundeerde gewassenkeuze te komen. De hoogte van de N-gift blijft nog altijd min of meer een gok. Rekening houdend met ras, grondsoort, voor vrucht en jarenlange praktijkervaring komt men dikwijls wel tot de juiste gift. De weersomstandigheden in het voorjaar spelen ook een belangrijke rol en deze zijn niet vooraf bekend. Daarom kan het nodig zijn dat er later (in mei) nog maatregelen genomen moeten worden, b.v. nog een overbemesting met N, of spuiten met CCC. Beide mogelijkheden laten dan ook wat meer ruimte wat be treft de vaststelling van de vroege voorjaarsgift. In 1970 werkten de erg hoge N-giften op tarwe op- brengstverminderend. Dit kwam op alle proeven duide lijk tot uiting. Voor een deel moet dit toegeschreven worden aan een grotere meeldauwaantasting. Koolzaad vraagt 50 a 60 kg N/ha meer dan wintertar- (Hierbij zijn dus de kaligiften voor 3 gewassen gecom bineerd en voor het gewas aardappelen uitgestrooid). c. Bij de fosfaatgift is de behoefte voor de aardappelen vermeerderd met die voor het opvolgende graange was. De bemesting per ha aardappelen kan dan als volgt worden gegeven: N P K 900 kg kas 800 kg super 207 152 540 900 kg K 60 2200 kg of bij gebruik van een N-P-tmeststof met kali 60 CONSULENTSCHAP AKKERBOUW EN RUNDVEEHOUDERIJ GOES we. Zodra het gewas weer gaat groeien en dit kan eind februari zijn dient de stikstof te worden ge strooid. 800 kg 23 23 0 900 kg K 60 184 i84 540 1700 kg BEMESTINGSPLAN ^IJ het opstellen van het bemestingsplan voor de gewassen is het voor bedrijven waar Va aardappe- Dit zijn twee mogelijkheden als voorbeeld. Er zijn uiteraard meer combinaties van mengmestsoorten moge lijk. Niet alleen de kali, doch ook de stikstof is van in vloed op het optreden van blauw. Uit proeven is geble ken, dat meer N het drogestofgehalte doet dalen en dat P'.i' Op niet al te vochtige weiden kan op het einde van deze maand met het toedie nen van stikstof worden begonnen. Soms kan vroeg en ook goed gezaaid worden! BEMESTING De stikstofbemesting op het graszaadgewas dient om streeks half februari te worden gegeven. De proeven hebben uitgewezen dat dit de beste tijd blijkt te zijn. De weersomstandigheden en de toestand van de grondt moe ten deze werkzaamheden toelaten. Uitstrooien over sneeuw of diepbevroren grond kan bij dooi verbranding van het gewas veroorzaken. Strooibanen geven veel moeilijkheden en schade. Een goede verdeling van de stikstofmeststof is daarom van groot belang. Voor het vaststellen van de hoogte van de N-gift is overleg met de contracterende firma nodig. Op sommige laatgezaaide percelen wintertarwe is dit gewas nog maar in „opkomst". Een tijdige N-gift is altijd c;oed. Indien de grond dit toelaat kan dit nog in februari plaats hebben. Strooien na het optreden van een flinke nachtvorst is weinig bezwaarlijk. Wel wanneer de grond diep bevroren is. len worden geteeld te overwegen om dit kapitaalinten sieve gewas te bemesten volgens de nieuwste inzichten. Dit werd' getoond op de tentoonstelling „Van poter tot kwaliteitsaardappelen" te Schoondijke en is er op ge richt het optreden van blauw zoveel mogelijk tegen te gaan. Hoewel reeds gepubliceerd is het toch interessant om dit nog eens naar voren te halen. Bij de opbouw van dit schema is uitgegaan van de vol gende veronderstellingen: a. Grondsoort lichter dan 35 afslibbaar, fosfaattoe stand „vrij goed" en kalitoestand „goed". b. Kaligift volgens advies voor aardappelen 230 kg K^0 Toeslag om kalitoestand te handhaven (schatting) 200 kg K20 Behoefte voor suikerbieten en tarwe 100 kg K2O Totale gift 530 kg K20 dit een gunstige invloed heeft op het optreden van blauw. Naast de juiste hoeveelheid meststof is ook het tijdstip waarop de kunstmest wordt uitgestrooid van veel be lang. Proeven van de laatste jaren hebben duidelijk aan getoond, dat het rendement van vroeg gegeven kunst mest (b.v. een maand vóór het zaaien of poten) gemid deld belangrijk hoger is dan bij uitstrooien op een later tijdstip. Vlak voor het zaaien/poten gegeven is vooral fosfaat niet altijd goed opneembaar en bovendien geeft deze tijd van strooien kans op een te hoge zoutconcen- tratie. Behoudens op de zeer lichte zavel- en zandgronden moet men daarom vooral voor bieten na ongeveer 20 februari elke kans benutten om de kunstmest uit te strooien. Is vroeg strooien i.v.m. de bèrijdbaarheid van j het land niet mogelijk, dan de meststof toch over de j ruwe ploegvoor toedienen en niet via een grondbewer king. Inwerken verhoogt de opneembaarheid en vermin- 1 dert de kans op zoutschade.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 10