Kwaliteitstarweverbouw in Sleeswijk-Holstein c.c.c. 5 Op 29 oktober vorig jaar is in Gro ningen door de Vereniging van Ho ger Landbouwonderwijs een bij eenkomst gehouden, waarop de heer H. Brandenburger, van de Land- wirtschaftskamer te Kiel een in leiding hield over: „De verbouw van kwaliteitstarwe in Sleeswijk- Holstein". De inleider wees er daar bij op dat in Sleeswijk-Holstein de laatste jaren een grote oppervlakte met tarwe bebouwd wordt, waar van de opbrengst per hectare hoger is, gepaard gaande met een betere bakkwaliteit als gevolg van een ho ger eiwitgehalte, dan voorheen het geval was. De bakkwaliteit van deze tarwe zou vergelijkbaar zijn met die van Amerikaanse en Cana dese tarwesoorten. Dit resultaat zou zijn bereikt door in het kader van een producenten organisatie de teelt te doen bege leiden door een regelmatige en nauwkeurige voorlichting. Daarbij wordt veel aandacht besteed aan een goede rassenkeuze en grond bewerking, terwijl in verschillende stadia van de groeiperiode een gro te hoeveelheid stikstof (gem. 150 kg zuivere N per ha) wordt gege ven, halmverkortingsmiddelen wor den toegepast en de plantenziekte- bestrijding op een bepaalde wijze plaatsvindt. Alhoewel deskundigen achter vele punten nog vraagtekens plaatsen is de ontwikkeling in dat gebied zeer interessant en verdient daarom onze aandacht. Uiteraard wordt ook in Nederland veel aandacht besteed aan het kwe ken van tarwerassen met hogere opbrengsten en van betere bakkwa liteit. Eveneens zijn bij ons stikstof- overbemestingsproeven genomen. Binnenkort komen voor de prak tijk zomertarwerassen beschikbaar die aan hogere bakkwaliteitseisen voldoen. In Groningen zijn door een aantal landbouwers in 1969 en 1970 prak tijkproeven genomen met mede werking en begeleiding van het Ned. Graan Centrum en het insti tuut voor Bodemvruchtbaarheid. Een 200 ton van deze tarwe is dit jaar door een Nederlands maalbe- drijf verwerkt. Daarbij is men tot de conclusie gekomen dat de kwa liteit van deze tarwe vergelijkbaar is met die van Franse tarwe, doch bij lange na (nog) niet overeen komt met Amerikaanse of Cana dese tarwesoorten. Aan de inlei ding van de heer Brandenburger ontlenen wij de volgende gegevens waar een ieder zijn lering uit kan trekken SLEESWIJK-HOLSTEIN, een gebied dat in struc tuur en klimatologisch in grote lijnen overeen stemt met Noord-Groningen, heeft jaarlijks ongeveer een produktie van 400.000 ton tarwe, waarvan ca. 80.000 ton „kwaliteits"tarwe. De Duitse behoefte aan kwaliteitstarwe is ongeveer 1 miljoen ton. De vreem de situatie is aanwezig dat enerzijds in de E.E.G. 5 miljoen ton gedenatureerd aan de varkens enz. ge voerd wordt terwijl er anderzijds aan kwaliteitstarwe ca. 2.4 miljoen ton geïmporteerd moet worden uit U.S.A., Canada, Australië enz. Er is dus een „gat" in de markt dat opgevuld zou kunnen worden als er kwaliteiten geteeld worden die vergelijkbaar zijn met de Amerikaanse of Canadese. Ook in Nederland is het mogelijk deze kwaliteitstarwe te telen en gunstig in de markt aan te bieden, waardoor er voor de boe ren financieel wat overblijft. Als men kwaliteitstarwe wil produceren zijn er drie factoren. De eerste factor is het ras. Zonder het juiste ras gaat het niet. De tweede factor is een doelbewuste, zeer bepaalde produktietechniek, beginnend bij de grond en eindi gend bij de bemesting. De derde factor, een moeilijke, is de organisatie van de inzameling en het aanbod. Dat betekent pro ducentengemeenschappen of soortgelijke coöperaties, met het inzamelingspunt van een plaatselijke hande laar of coöperatie. Dus een integratie van producent via coöperatie of handelaar tot aan de maalderij, resp. opslagplaats. Dat is een moeilijk hoofdstuk. Wij heb ben het volbracht, maar het heeft ons heel veel moei te gekost. HET RAS (WIJ onderscheiden in Duitsland drie types: een A-tarwe, d.w.z. bijmengtarwe; een B-tarwe, d.w.z. een normale baktarwe, en een C-tarwe, d.i. voedertarwe. Zo zijn onze rassen alle ingedeeld en we kunnen er dat uitzoeken, wat belangrijk is. Belangrijk is voor de soort, dat de eiwitkwaliteit, en daar gaat het om, erfelijk bepaald is. De eiwit- hoeveelheid kunnen we door verbouwtechniek regu leren. De eiwit-kwaliteit niet. Die is zuiver erfelijk verankerd in het fes. Wij hebben slechts rassen te kiezen, die een hoge opbrengst met kwaliteit combi neren. Wij kunnen de boeren niet bewegen goede kwaliteitsrassen te verbouwen, die geen opbrengst hebben. Dat gaat niet. Wij hebben lang gezocht in Duitsland en we hebben twee rassen gevonden en slechts twee wintertarwerassen worden nu nog in Sleeswijk-Holstein aangetroffen nl. Diplomat en Fe- ma, en bij zomertarwe 100 Kolibri. Het laatste ras blijft in opbrengst niet achter bij wintertarwe, of slechts zeer weinig. Het is zeer schotresistent en levert jaarlijks kwaliteiten die niet meer bij Manito ba II achterblijven. Met deze rassen kan mén bij ons de zaak opbou wen. Bezie ik Uw rassen, dan zijn er volgens mij, maar misschien vergis ik me, op het ogenblik nog maar twee mogelijkheden, nl. Manella en Ibis. Het ras Flevina heb ik ook onderzocht, maar deze bevre digde niet. Het ras Felix is weliswaar goed bruikbaar, maar het is geen absoluut zeker A-ras. Op het ogenblik ontbreken in Nederland verbouwenswaardige A-ras sen. Ik weet niet of de Nederlandse rassenlijst bin nenkort betere rassen aan de markt zal brengen. Het ras Manella geeft hoge opbrengsten, en voor zover ik onderzocht heb, kan men uit Manella ook kwaliteitstarwe maken. Het is mogelijk door geschik te bemestingsmaatregelen en grondbewerking uit Manella een zwakke A-tarwe te verkrijgen, in het bijzonder onder Uw omstandigheden. In ieder geval hebben wij in Sleeswijk-Holstein met dit ras heel goede ervaringen gehad. Dat was de invloed van het ras. PRODUKTIETECHNIEK UET belangrijkste van alles is echter de produk- tietechniek. Daarvoor hebben we minstens drie jaren hard moeten werken om de boeren deze pro- duktietechnische kant bij te brengen, zodat ook allen doen wat gevraagd wordt. En we hebben verder niet anders gevraagd, dan de hoogste opbrengst eruit te halen. Toevallig komt de beste kwaliteit daarbij ook nog tot stand! Voorwaarde voor een goede produk tietechniek is de grond. Die moet goed behandeld worden. D.w.z. dat bij kwaliteitstarwe in de eerste plaats de pH van de grond in orde moet zijn. Op kleihoudende grond vragen wij een pH van minstens 6,5, beter nog 7. Eerst een zo af gebufferde grond is in staat alle volgende maatregelen te trans formeren dat ook voldoende eiwit en grote korrels in de aar komen. Dan was bij ons ook de verzorging met fosfaat en kalium niet in orde. Op vrij zware kleigronden zeggen we thans dat de fctefaatspiegel minstens 20 mg volgens onze onderzoekmethoden per 100 g grond, fosfaatzuur moet bedragen en dat van kalium minstens 25, zo niet 30 mg aanwezig moet zijn. Wij hebben vastgesteld, dat als het kaligehalte in de grond zakt ook de (deeg)kwaliteit uitgedrukt in zgn. sedimentatiewaarde zakt. Kalibehoeftige gron den zullen nooit kwaliteitstarwe opleveren. Onze boeren langs de kust in de polders geloofden altijd dat door de zeelucht genoeg kalium in de grond komt. Das was een grote vergissing. Wat er daar in komt is NaCl en geen K-Cl. Wij hebben dus heel veel moeten leren, maar dat is nu in orde. BEHANDELING VAN DE PLANT 1IET volgende punt is de plantenbehandeling. De tegenwoordige, moderne rassen zijn niet meer te vergelijken met de rassen, die we 20 tot 30 jaar geleden verbouwden. De huidige rassen hebben een andere groei-intensiteit en een ander groeiritme. Ze groeien geheel anders. Ze hebben een groter wortelvormingsvermogen en hebben een zeer snelle vegetatie. Het zijn allemaal rassen, die laat zaaien verdragen en vroeg rijpen. Dat moet men weten. Het bijzondere is, dat elk ras verschillende eisen aan de behandeling stelt. Ieder ras moet eerst door de voorlichting onderzocht wor den. Dat duurt lang en kost geld. Doet men dat niet, dan ontstaan grove fouten. Vele boeren hebben me nig goed ras afgeschaft omdat ze het onjuist behan deld hebben. We hebben daarom in Sleeswijk-Holstein op zes plaatsen grote onderzoekcentra en onderzoeken alle moderne rassen, ook de E.E.G.-rassen uit Nederland, Frankrijk en uit Engeland, Zweden. Dit gebeurt nauwkeurig omdat, als een ras interessant is, wij dan al weten hoe het behandeld moet worden en de boe ren dan voor kunnen lichten. Wij verlangen naast de kwaliteit een hoge op brengst. Men heeft ons altijd gezegd, dat als we kwa liteitstarwe willen produceren, we mindere opbreng sten zullen hebben. Dat is niet zo. Wij hebben dit jaar de beste kwaliteit van heel Duitsland en de hoogste opbrengst bij wintertarwe. Wij geven toe, dat het een goed jaar was. Wij eisen tegenwoordig per vierkante meter 500 aardragende halmen en we schrijven voor dat zo nauw hogelijk gezaaid wordt, op 1416 cm bij normale zaaizaadhoeveelheid. Deze zaaizaadhoeveelheid wordt berekend naar het 1000- korrelgewicht, vermenigvuldigd met het gewenste aantal planten (op goede grond meer, op slechte grond wat minder om water te besparen), delen door 100 en hebben dan het aantal kilo's zaaizaadhoeveel heid per hectare. Dat wordt voor elk ras elk jaar opnieuw berekend, opdat we het juiste plantenbestand verkrijgen. Is dat gebeurd, dan is het belangrijkste de bemesting en wel de stikstofbemesting. STIKSTOFBEMESTING TOEN we begonnen kwaliteitstarwe te verbouwen zaaiden de boeren 80 kg zuivere N per ha. Nu zaaien we gemiddeld 153 kg zuivere N per ha voor kwaliteitstarwe. We weten tegenwoordig, dat bij de goede rassen de stikstof de motor voor de voedsel- opname is, voo» kalium, fosfoszuur, magnesium, ko per en het hele palet. We weten ook, dat de planten bepaalde hoogtepunten in de behoeften hebben. Die kennen we tegenwoordig bij elk ras en bij deze hoogtepunten moeten wij de stikstof aanwenden en wel tot een bepaalde hoogte. Dat ziet er bij oris als volgt uit: We geven de kwaliteitstarwe bij het begin van de vegetatieperiode 80100 kg N in de vorm van kalk- ammonsalpeter mee. Dan bekommeren we ons niet meer om het gewas en geven de volgende gift om een eventuele droogteperiode te overbruggen in de vorm van ureum in combinatie met CCC, in combi natie met herbiciden voor de onkruidbestrijding. Men kan deze tweede gift ook met kalkammonsalpeter geven. Het is alleen uit arbeidseconomisch oogpunt gunstig om vloeistoffen te spuiten. Deze ureumbe- spuiting beperken wij tot 50 kg, dat is 2324 kg N. De tarwe heeft dan tot dit moment 100123 kg N gehad. Op Uw grond hier hebben wij vastgesteld, dat als de eerste droogteperiode in aprilmei komt, de planten magnesiumgebrek hebben, ofschoon er een kleine voorraad in de grond aanwezig is. Als we de eerste stikstofgift geven, eventueel combineren, d.w.z. als we een Stikstofmagnesiummeststof geven, even tueel met koper er in, treedt er geen magnesiumge brek op. Magnesiumgebrek is niet van invloed op de kwaliteit maar op de opbrengst en op de ziekteresis tentie van de groeiende plant. IS de tarwe zover gegroeid, dan is voorwaarde, dat met C.C.C. gesproeid wordt, want de halm moet verkort worden, resp. van onderen verdikt worden. Er bestaat in Europa geen soort, die 150 N verdraagt zonder om te vallen. Daarom zijn halmverkortingsmiddelen nodig, cyco- cel of C.C.C. Het tijdstip van aanwenden is beslis send voor het resultaat. We hebben het bij alle ras sen beproefd en maken nu elk jaar via de radio be leend in welke streek, welke rassen de optimale groot te bereikt hebben, opdat de producentenvereniging direct kan spuiten. Bijvoorbeeld het ras Manella moet bespoten worden bij een hoogte van 15 cm. Het ver draagt het nog tot 20 cm. Komt men daarboven dan ontstaan oogstdepressies en wel doordat het ras van (Zie verder pag. 19)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 5