Broei bij een voordroogkuil Een nieuwe instelling voor op de praktijk gericht onderzoek 25 Consulentschap Rundveehouderij en Akkerbouw, Tilburg. J. B. SMALE. Een van de grootste problemen bij voordroogkuil is nog steeds het optreden van broei tijdens de vervoede- ring. De waarde van het kuilvoer wordt er door vermin derd en kan zelfs tot nul teruglopen. Dit laatste gebeurt als het voer niet meer te vervoederen is. Velen hebben in de praktijk met dit probleem te kampen. De vraag is of U deze broei zonder meer moet aanvaarden of dat U er iets aan kunt doen, zo vraagt Ir. S. Schukking in een artikel van de Landbouwgids 1970 zich af. wat is broei? W spreken van broei wanneer als gevolg van ver ademing (verbranding) van organische stof zo veel warmte wordt geproduceerd dat in het betreffende materiaal een waarneembare temperatuurstijging op treedt. Het warm worden van een kuil direkt na het in kuilen is een gevolg van het feit dat het gras nog aderw- haalt. Broei in kuilvoer tijdens de vervoedering wordt veroorzaakt door micro-organismen zoals schimmels, gisten en bacteriën. Beide vormen van broei zijn onge wenst, als het erom gaat tot een zo goed mogelijke benutting te kpmen van het voor wintervoer bestemde gras. Om in het eenmaal geconserveerde voer broei te krijgen moet aan een aantal voorwaarden worden vol daan. In de eerste plaats moet er zuurstof aanwezig zijn. Dit is het geval zodra een kuil aangesproken en verder open blijft liggen. De suikers die nodig zijn voor ver ademing, zijn in voordroogkuil meestal in voldoende mate aanwezig. Verder moeten het vochtgehalte, en de temperatuur boven een bepaald minimum liggen. In zeer droog en koudi materiaal is broei namelijk nauwelijks mogelijk. Tenslotte moeten er ook broei verwekkende micro-organismen zijn. zuurstof en drogestofgehalte QMDAT zuurstof noodzakelijk is voor het optreden van broei, moet U er in de eerste plaats voor zor gen dat het voer zo weinig mogelijk aan de lucht wordt blootgesteld. Bij een dichte pakking van het voer kan de zuurstof niet diep in de kuil doordringen. Deze dichte pakking krijgt U door een goed gronddek aan te brengen. Het open oppervlak moet verder zo klein mogelijk zijn en na het uithalen van het voer weer' worden afgedekt. Kuilen met een minder dichte pakking, bijv. onder plas tic zonder een gronddek, moet U na het uithalen weer luchtdicht afdekken. Een dergelijke kuil mag U hooguit twee keer per week openen. De invloed van het drogestofgehalte van de kuil op de broei is nog niet helemaal duidelijk. Uit proeven werd wel de indruk verkregen dat materiaal met 60 droge stof minder gauw en minder fel broeit dan kuilvoer met 4050 droge stof. Natte plekken in het voer door ongelijke samenstelling of door het indringen van water zijn vaak broeihaarden. Homogeen voer (schudden) is dus ook in dat opzicht gunstig. temperatuur J^AARMATE de temperatuur van de kuil bij het openen hoger .is, is de kans op broei groter. Een lage temperatuur in het voer kunt U krijgen door de kuil op de dag van inkuilen direkt luchtdicht af te dek ken. Hierop moet een voldoende lange bewaarperiode volgen. De kuil heeft enige tijd nodig om voldoende te kunnen afkoelen. Een voorjaarskuil is in de winter meestal kouder dan een nazomerkuil. Tijdens de bewaar periode mag er natuurlijk ook geen zuurstof bij het voer kunnen komen. Dit gaat immers niet alleen de afkoeling tegen, maar is ook gunstig voor de ontwikkeling van de broeiverwekkende micro-organismen. Een goede zuurstofvrije bewaring van het voer is dus niet alleen belangrijk in verband met het afkoelen van de kuil, maar ook met het oog op het aantal ongewenste micro-organismen. Waarschijnlijk kan het aantal orga nismen tijdens een goede bewaring nog aanziQolijk dalen als gevolg van afsterving. wenken broei in de voordroogkuil kunt U zowel van tevoren als tijdens het voeren bestrijden. Onder de preven tieve maatregelen vallen: schudden, koud inkuilen, een goede bewaring en een voldoende lange bewaar- duur; tijdens het voeren mag bij kuilen met een gronddek het open oppervlak niet te groot zijn. U moet het voer zo lang mogelijk onder druk laten en de kul! beschermen tegen het binnendringen van water en zo mogelijk lucht; bij kuilen zonder gronddek mag U niet meer dan tweemaal per week het voer er uithalen. Naderhand moet U de kuil weer luchtdicht afsluiten; als U goed op al deze punten let, kunt U nabroei in de voordroogkuil beperken. HEI PROEFSTATION VOOR DE RUNDVEEHOUDERIJ Ir. L. H. HUISMAN, Proefstation voor de Rundveehouderij. QP velerlei gebied voltrekken zich nieuwe ontwikke lingen in een steeds sneller tempo. Dat geldt ook voor de landbouw. Op bepaalde terreinen verandert er thans in enkele jaren meer dan vroeger in een eeuw. De factor economische veroudering speelt een steeds grotere rol. Machines zijn niet zelden al lang uit de tijd, voordat zij zijn versleten. Deze en andere zaken ^brengen met zich mede, dat aan de landbouwer en ook aan de veehouder als ondernemer hoge eisen worden gesteld. Hij zal zijn bedrijf en bedrijfs voering voortdurend moeten aanpassen en met de ont wikkelingen in zijn bedrijfstak mee moeten groeien. Dat dit ook consequenties inhoudt voor dat deel van het landbouwkundig onderzoek dat direct op de praktijk behoort te zijn ingesteld, is logisch. Was het landbouwkundig onderzoek vroeger voor een groot deel gericht op het aanpakken van afzonderlijke vraagstukken, zoals b.v. waterbeheersing, mechanisatie, gebouwen e.d. in daartoe gespecialiseerde instituten, het gecompliceerder worden en het hauw in elkaar grijpen vat) vele nu reeds op gang zijnde -ontwikkelingen in b.v. de rundveehouderij, betekent dat het onderzoek zich meer over verschillende vakgebieden tegelijk zal moeten uitstrekken. Weliswaar vraagt de oplossing van vele moeilijke vraagstukken verder gaande specialisatie, maar deze roept op haar beurt weer op tot het samenvoegen van de door specialisten op nauw begrensde gebieden ver kregen resultaten en het nagaan van het effect daarvan op het gehele bedrijf. het aldus meer vakgebiedende omvattende en op de bedrijfstakken rundveehouderij en schapenhouderij gerichte onderzoek nu is ondergebracht in het sinds november j.l. bestaande Proefstation voor de Rundvee houderij. Dat het door dit proefstation ter hand te nemen of voort te zetten onderzoek in nauwe samenwerking zal geschieden met do diverse vakinstituten is vanzelfspre kend. Het sedert een aantal jaren op de C.R. Waiboer- hoeve te Millingen aan de Rijn plaats vindende werk is daar reeds een voorbeeld van. Enkele instituten zullen een of meer medewerkers bij het Proefstation voor de. Rundveehouderijs stationeren. In dit verband moet met name het L.E.I. worden ge noemd. Het technisch en economisch onderzoek zal op die wijze zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd. Dat het Proefstation gezien de hiervoor genoemde taakstelling tevens zal kunnen fungeren als brug tus sen het onderzoek en de eveneens bedrijfstakgewijze op gestelde voorlichtingsdienst ligt voor de hand. Het Proef station is in dit verband o.a. een belangrijke rol toebe deeld bii de technische en economische begeleiding van de bedrijfstakdeskundigen voor de rundveehouderij. Het zal trachten deze bedrijfstakdeskundigen zo volledig mogelijk te informeren omtrent de voor hen, de bedrijfs- voorlichters en uiteindelijk de veehouder van belang zijnde ontwikkelingen. gVENZO is het Proefstation een taak toegedacht bij de coördinatie van het regionaal onderzoek. Er zal worden gestreefd naar een duidelijk samenhangend en op elkaar afgestemd geheel van praktijkonderzoek. Het onderzoek zal zich concentreren op de knelpunten die zich op de bedrijven of juister gezegd in het gehele proces van de produktie zullen voordoen. Het onderzoek zal voor een belangrijk deel plaats vin den op een eigen proefbedrijf (thans de C.R. Waiboer- hoeve) en op de regionale proefboerderijen. Wat de laat ste betreft wordt door Overheid en bedrijfsleven ge streefd naar een zestal proefboerderijen voor de rund veehouderij. Dit is minder dan het aantal regionale proefboerderijen waar tot nu toe onderzoek op het ge bied van de rundveehouderij werd gedaan, maar aan de andere kant wordt gehoopt, dat de gemiddelde grootte per bedrijf geleidelijk aan wat zal toenemen. Het Proefstation zal mettertijd worden gevestigd in Lelystad; het bevindt zich voorshands nog te Wagenin- gen. Aan de voorbereiding van het proefbedrijf te Lely stad als toekomstige opvolger van de C.R. Waiboerhoeve wordt gewerkt. Hetzelfde is het geval met de daar even eens geprojecteerde bedrijven van het Instituut voor vee- teeltkundig onderzoek te Zeist en het Instituut voor vee voedingsonderzoek te Hoorn. Dit laatste instituut zal te zijner tijd ook naar Lelystad verhuizen. Verwacht mag worden dat daar een aantrekkelijk rundveehouderijcen trum zal ontstaan. JJILDERDIJK heeft reeds gezegd: „In 't verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal". Dit geldt ook hier. Lang niet alles in het nieuwe proefstation is nieuw, een deel heeft in het verleden in het nu verdwij nende proefstation voor de akker- en weidebouw of elders wortel geschoten, een ander deel zal thans of in de nabije toekomst in het nieuwe proefstation tot ont kieming kamen. Het geheel is een door de ontwikkelingen noodzakelijk geworden bundeling en heropstelling van technische en economische deskundigheid op het gebied van de rund veehouderij. Reeds werd gesteld, dat het tempo waarin allerlei ont wikkelingen zich voltrekken hoge eisen aan het aanpas singsvermogen van de veehouder stelt. Uiteraard geldt dit ook voor het Proefstation voor de Rundveehouderij. Een hoge mate van flexabiliteit zal daarom voorop staan. Het Proefstation is inmiddels het eerste jaar van zijn bestaan ingegaan. Het hoopt in de toekomst mede door informatie in de landbouwpers een bijdrage aan de ont wikkeling van onze rundveehouderijbedrijven te kunnen leveren.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 25