Landbouw en recreatie Duits invoerverbod eieren gehandhaafd 8 ONDERZOEK VAN HET LE.I. GAAN GOED SAMEN Naarmate Nederland voller wordt zal men de aanwe zige ruimte beter willen gaan benutten en een van de mogelijkheden daartoe is het toeristisch nevenbedrijf op de boerderij ter hand te nemen. Met die naam „toeris tisch nevenbedrijf" geven wij misschien het beste weeer waar het om gaat. Men kan kamers of vakantiehuisjes verhuren (met of zonder pension) en men kan een kam peerterrein uitbaten. Men kan dan spreken van een va- kantiebedrijf, maar aangezien de weekeindrecreatie toe neemt en er gepensioneerden of herstellenden zijn die hun verblijf op de boerderij niet altijd als een vakantie zien houden wij het op „toeristisch nevenbedrijf". Reeds vóór de oorlog waren er 's zomers kamers en vakantiehuisjes te huur op vele boerderijen, maar het aantal neemt toe. De zaak werd dus rijp voor een nader onderzoek. Dit nu heeft het L.E.I. verricht. Alhoewel het hier een onderzoek op een aantal bedrijven op de Velu- we betreft, zijn de daaruit verkregen gegevens en con clusies ook voor Zeeland en Brabant interessant. AANVULLING VAN HET INKOMEN Men onderzocht 95 bedrijven op de Veluwe en de steekproef kan voor dat gebied als vertegenwoordigend worden beschouwd. Wèl moet men natuurlijk vaststellen, dat dit gebied bijzonder in trek is bij de recreanten. „Recreatieve verblijfsmogelijkheden op landbouwbedrij ven, een oriënterend onderzoek op de Veluwe", is de titel van het rapport. Het blijkt dat 66 procent van de bedrijven slechts één vorm van verblijfsaccomodatie kent en dat het verhuren van huisjes het meeste voor komt. Daarna volgt in percentage de kamerverhuur en wel zonder pension en ten slotte het verhuren van be drijfsgebouwen. Tenslotte bezit een aantal boeren een kampeerterrein. Geldelijk blijkt de betekenis nog niet groot te zijn. Op de helft van de bedrijven waren de in komsten gering doordat men weinig ruimte verhuurde. Op rond 17 procent van de bedrijven gaf het toeristisch nevenbedrijf een belangrijke aanvulling op het agrarisch inkomen. Men heeft ook naar de mening van de betrokkenen gevraagd en 90 procent was van mening, dat een land bouwbedrijf goed te combineren is met het genoemde nevenbedrijf. Zolang dat nevenbedrijf slechts van ge ringe omvang is betekent deze conclusie natuurlijk niet veel. De vraag is of de combinatie aantrekkelijk is als er veel kamers of vakantiehuisjes aanwezig zijn. UITBREIDING Een derde van de ondervraagden wilde het nevenbe drijf wel uitbreiden, maar dan niet zozeer door meer kamers te verhuren als wel door het bouwen van meer vakantiehuisjes of het exploiteren van een kampeerter rein. Tenslotte wilden 16 boeren wel het hele landbouw bedrijf opheffen om zich geheel op het toeristische be drijf te gaan toeleggen. Deze ontwikkeling is logisch. Een huis bouwen om daarvan 's zomers kamers te verhuren is duur en om slachtig. Vakantiehuisjes bouwen is aantrekkelijker, om dat men de gasten dan meer privacy kan geven en zelf óók vrijer is. De aanleg van gas, water en elektra plus de sanitaire voorzieningen zijn echter evenmin goedkoop. Het verbouwen van bestaande bedrijfsgebouwen, mits in goede staat, zou wel eens aantrekkelijker kunnen zijn. Gezien de eisen die men thans aan kampeerterreinen stelt moet men wel zeer kapitaalkrachtig zijn om de aanleg te kunnen financieren. Ongetwijfeld zullen er be reid zijn grond te verkopen ten einde aan het benodigde kapitaal te komen. Men moet er dan echter wel rekening mee houden, dat de grondprijzen overal imaar steeds door zullen stijgen en de aanlegkosten eveneens. Daar staat tegenover dat de boer bij de aanleg van een kam peerterrein veel werk zélf kan doen. PLANOLOGISCHE ASPECTEN In het L.E.I.-rapport wordt er op gewezen dat een ontwikkeling naar de recreatieve sector in de landbouw in de vorm van zomerwoningen dan wel kampeerterrei nen bepaald gevolgen moet hebben voor het planologisch beleid. Een dergelijke ontwikkeling zal dan ook sterk afhankelijk zijn van maatregelen op het gebied van de ruimtelijke ordening van het buitengebied. Diverse ge- enquêteerden, die hun toeristisch nevenbedrijf wel zou den willen uitbreiden wezen op (mogelijke) belemmerin gen van dien aard. Vandaar dat er in het rapport op ge wezen wordt dat wil men dergelijke bedrijven bij voor baat niet de mogelijkheid tot het stichten of uitbreiden ontnemen, hiermede bij het vaststellen van bestemmings plannen (streekplannen! Red.) rekening gehouden zou moeten worden. In de eerste plaats zou getracht kunnen worden aan die gebieden waar reeds een zekere aanzet van verblijfsaccomodatie op agrarische bedrijven aan wezig is. Maar ook déér waar dergelijke nevenaktiviteiten de bestaanszekerheid van de agrarische bedrijven zou kunnen vergroten. Daarbij dient door de betreffende ge meente het vergunningenbeleid soepel gehanteerd te worden. Tenslotte hangt het af van de omstandigheden of het toerisme als neven- of hoofdbedrijf aantrekkelijk zal zijn. Uit de globale gegevens betreffende het inkomen verkregen uit de recreatiesector is de indruk verkregen dat deze nevenaktiviteit op de Veluwe in het algemeen van geringe betekenis is als inkomstenbron. Maar het belang dat vele agrarische bedrijven hebben bij de ver- huurderij zal nog wel groeien en overschakeling op meer recreatieve voorzieningen kan de sanering in de land bouw ten goede komen. Omgekeerd kan uitbreiding van de recreatie op de boerderij een goede bijdrage leveren aan de betere benutting van de ruimte in ons land. Mis schien is dat laatste wel het belangrijkste. Dat bij de meeste vormen van het toeristisch neven bedrijf de boerin de spil is waar alles om draait bleek ook uit het L.E.I.-onderzoek. Ofschoon in de meeste ge vallen niet voor de gasten gekookt wordt blijft er veel voor haar te doen, want kamers en vakantiehuisjes moe ten nu eenmaal schoongemaakt worden en veelal rekent men af met de boerin. Het zou wel eens kunnen zijn dat haar bereidheid om 's zomers extra werk te verrichten bij dit alles de doorslag geeft. De mogelijkheden om haar taak te verlichten zal men dus niet uit het oog moeten verliezen. In deze L.E.I.-publikatie No. 2.25 die 7,50 kost en op postrekening 41 22 35 besteld kan worden worden nog vele bijzonderheden over het onderzoek gegeven. Er zijn vele kanten aan deze zaak. Ieder voor zich zal moeten beslissen of men dit aantrekkelijke kanten vindt! Behal ve de financiële kant van de zaak zou men ook eens kunnen nagaan welke soort niet-agrariërs de boerderij opzoeken. Het zijn mensen die binnenlands blijven. Waar om? Wat zoekt men eigenlijk? Zou men wel eens willen meehelpen bij werkjes die zich daarvoor lenen of gaat het alleen om de veronderstelde frisse lucht? Om op zulke vragen antwoord te krijgen zou men dus de recre anten moeten ondervragen en uit dat onderzoek zou men kunnen afleiden wat de boer moet doen als hij meer recreanten wil aantrekken! OPSLAGREGELING VOOR CIRCA 3Q MILJOEN EIEREN ALS NOODMAATREGEL Tijdens het op 28 december j.l. te Bonn gevoerde over leg tussen de direkteuren van de Nederlandse en Duitse veeartsenijkundige diensten is uitvoerig over de voor Nederlandse consumptie- en broedeieren geldende invoer- stop gesproken. Daarbij is de mogelijkheid nagegaan, op korte termijn de invoer van broedeieren onder bepaalde voorwaarden te hervatten. Te verwachten is, dat een dezer dagen overeenstemming kan worden bereikt over de veterinaire garanties, die van Nederlandse zijde zullen moeten worden gegeven. Deze zullen ondermeer inhou den, dat de bedrijven vrij van pseudovogelpest zijn en bovendien dat het pluimvee op de afleveringsbedrijven preventief tegen de ziekte is ingeënt en een steekproefs gewijze onderzoek heeft aangetoond, dat de dieren de vereiste onvatbaarheid tegen de ziekte hebben. Tot het moment, dat het aantal gevallen van pseudovogelpest in ons land aanzienlijk is gedaald, blijft de uitvoer van con sumptie-eieren naar West-Duitsland niet mogelijk. QELET op deze situatie heeft de minister Lardinois, een regeling getroffen voor de opslag door expor teurs van circa 30 miljoen verse Nederlandse kippeëie- ren. Exporteurs kunnen onder deze regeling eieren voor opslag in het koelhuis aanmelden tot ten hoogste 10 van de door hen naar West-Duitsland geëxporteerde hoe veelheid verse kippeëieren in de maanden september, oktober en november van het jaar 1970. De uitvoering van deze regeling zal door het Produkt- schap voor Pluimvee en Eieren geschieden, dat zich ook zal belasten, in overleg met het ministerie van landbouw met de organisatie van de afzet van de opgeslagen eieren. Daarbij zal er zorgvuldig op worden toegezien, dat bij de afzet van deze eieren het normale handelsver keer in consumptieëieren en eiprodukten niet wordt be nadeeld. In beginsel zullen deze eieren of de daaruit be reide eiprodukten buiten het EEG-gebied moeten worden afgezet. Nagegaan zal worden in hoeverre er mogelijk heden zijn voor de afzet van een additionele hoeveelheid eiprodukten via het Wereldvoedselprogramma. In hoofdlijnen behelst de regeling dat de exporteurs de onder deze regeling aangemelde eieren voor eigen reke ning en risico in het koelhuis moeten opslaan. Bij afleve ring uit het koelhuis zullen de exporteurs een vaste prijs ontvangen, waarvan de hoogte varieert naar gewichts klasse en tijdstip van aflevering. Uitgangspunt voor deze vaste prijzen heeft de prijs voor eieren in de gewichts klasse 4 gevormd, voor welke klasse bij uitslag uit het koelhuis in de maand januari een prijs geldt van 10, per 100 stuks, exclusief BTW. Voor de pluimveehouder komt dit neer op een prijs van 8l/2 h 9 cent per ei in de genoemde gewichtsklasse. De exporteurs zijn inmiddels van de voorwaarden van deze regeling per circulaire door het Produktschap voor Pluimvee en Eieren op de hoogte gesteld. Het Hoofdbestuur van de Nederl. Org. van Pluimvee houders heeft naar aanleiding van deze regeling nog op 31 december een brief aan de minister van Landbouw gezonden waarin ernstige bezwaren tegen deze door de pluimveehouders te ontvangen prijs wordt gemaakt. Deze wordt ten enenmale onvoldoende geacht en ver zocht wordt een zodanige prijs vast te stellen dat deze tenminste gelijk is aan de producentenprijs in België en Duitsland. Ten aanzien van de eieren, die thans in het kader van de opslagregeling in de koelhuizen geplaatst worden, stelt de N.O.P. zich op het standpunt, dat deze in geen geval op de traditionele markten voor eieren of eipro dukten mogen terugkeren. Dit temeer daar gevreesd wordt, dat door deze onderbreking van de handelsstroom de traditionele eiermarkt zich ook na opheffing van de grensmaatregelen moeilijk zal herstellen. Verder vreest de N.Ó.P., dat zich spoedig moeilijk heden zullen voordoen voor de eierhandel om de opslag van de eieren te financieren. Dit zal ongetwijfeld invloed hebben op de prijs die aan de producenten uitbetaald wordt. Daarom acht de N.O.P. het noodzakelijk, dat uwe excellentie voor de financiering van deze opslag bank garanties geeft. Ten aanzien van de veterinaire maatregelen ter bestrij ding van de pseudo-vogelpest dringt de N.O.P. aan op spoedig overleg over het overnamebeleid, dat na 15 januari zal gevoerd worden. De N.O.P. stelt zich op het standpunt, dat elke haard van besmetting zo vlug moge lijk geëlimineerd dient te worden. Tenslotte meent de N.O.P., dat aan de pluimveehou ders die ernstige schade hebben ondervonden door het optreden van pseudo-vogelpest op hun bedrijven, waar voor nog geen vergoedingsregeling getroffen is, alsnog vergoeding dient te worden gegeven. Het Hoofdbestuur van de N.O.P. dringt er met nadruk op aan alles in het werk te stellen om te voorkomen, dat de huidige situatie noodlottig wordt voor de Nederlandse pluimveehouders.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 8