13 ïg „Van poter tot kwaliteitsaardappel" in de te Schoondijke. met vierrijige machines wordt gepoot, komen er slechts twee sporen voor op een werkbreedte van drie meter. Om de schade van de sporen bij het poten zoveel mogelijk te beperken wordt de laatste jaren de losse grond voor de voorwielen van de trekker weggeschoven. Praktijkervaringen wijzen duidelijk uit dat hiermede veel losse grond bespaard wordt en gemakkelijker een voldoende grote rug op te bouwen is. Om de aardappelen op de juiste plaats in de rug te houden is de eerste keer aanaarden na het poten van doorslaggevende betekenis. Dikwijls ziet men dat bij 'het aanaarden de ruggen enigszins verplaatst worden waardoor later de planten aan de zijkanten boven komen. Deze planten worden later gemakke lijk beschadigd terwijl veel knollen onvoldoende met grond bedekt kunnen worden en later een groot per centage groene knollen geven. Om dit euvel te voor komen wordt de pootmachine voorzien van aanaard- scharen achter de pootelementen, waardoor steeds precies op de juiste plaats wordt aangeaard. Boven dien is het mogelijk om daarna met minder werkgan- gen een goede rug te verkrijgen. Aan dit aspect dient de praktijk meer aandacht te besteden. Voor de lichtere gronden daarentegen is een rijen- frees minder geschikt, omdat de grond meestal te sterk verfijnd wordt. Bij een vierrijige pootmachine past ook een vier rijige rijenfrees, die weliswaar uit het midden van de trekker moet werken maar weinig moeilijkheden oplevert als er op de juiste manier is gepoot (zie on der poten). ONKRUIDBESTRIJDING Naast de mechanisatie wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van chemische onkruidbestrijding. Voordelen van chemische onkruidbestrijding zijn o.m. arbeidsbesparing; geen beschadiging van wortels en stolonen; minder uitdroging van de ruggen. De beide laatste punten bevorderen een regelmati ge groei van 'het gewas, waardoor de kans op door was kleiner wordt en de sortering doorgaans beter is. Direct na opbouw ruggen AAr duron, Dustex Areoin linuron Patoran Kort voor opkomst DNOC DNOC -f linuron Ivorin Patoran DNOC Topogard-50 Behalve DNOC kunnen de overige middelen soms enige opbrengstderving geven. De middelen genoemd onder „Kort voor opkomst" zijn meer bedrijfszeker dan de andere. Na een onvoldoende werking van bodemherbiciden kan zonodig een rijenbespuiting met Gramoxone of Reglone worden uitgevoerd. Op duistpercelen verdient de toepassing van Topo gard-50 of Patoran de voorkeur. Behalve voor de toepassing voor opkomst, neemt de laatste jaren de belangstelling voor chemische onkruidbestrijding in de rijen, nadat het gewas reeds boven staat, toe. Wanneer de vollevelds onkruidbe strijding heeft gefaald, of wanneer wortelonkruiden in belangrijke mate voorkomen kan een rijenspuit, die geschikt is om onder het gewas te werken uit komst bieden. Er zijn reeds enkele goede typen op de markt verschenen, waarmee in de praktijk gun stige ervaringen zijn opgedaan. WATERVOORZIENING Vocht is produktie. Alleen als een gewas beschikt over voldoende vocht is de produktie maximaal. Sommige weken heeft het gewas 30 a 35 mm water nodig, hetgeen overeenkomt met 7Vfe 1 per plant per Als de bedden op de juiste plaats liggen en goed gevormd zijn krijgt men vrijwel geen groene knollen. RUGOPBOUW Een goede rug is een voorwaarde voor het verkrij gen van een kwaliteitsprodukt: minder uitschot; minder groene knollen; minder phytophthora; minder kans op doorwas. Een goede rug kenmerkt zich ondermeer door een afgeronde top en niet bolle zijkanten. Onder moei lijke omstandigheden is een goede ruggenopbouw zonder rijenfrees meestal niet mogelijk. De tijd dat men in 5 a 6 keer de opbouw van de ruggen voltooide is voorbij. Meestal wordt, als er te laat in het seizoen wordt gewerkt, de grofid te droog gereden en de aardappelplant te veel beschadigd. Men mag daarom stellen dat op de moeilijk bewerkbare gronden een rijenfrees noodzakelijk is. week. Wanneer men bedenkt dat na een zware regen bui er zich 2Vè 1 water/plant in de rug bevindt, zal om in de behoefte voor 1 week te voorzien, nog 5 1 uit de diepere lagen moeten worden aangevoerd. Is de structuur onder in het bed verknoeid, doordat bij voorbeeld te vroeg werd begonnen met de grondbe- mesting dan is aanvoer van water uit diepere lagen niet mogelijk en treedt er een tekort aan vocht op. Gevolg: groeiremming, welke resulteert in een lage re produktie. Voorkom daarom in het voorjaar een storende laag: wacht tot de grond geschikt is; niet dieper bewerken dan de grond droog is. DOORWAS In sommige jaren heeft men te maken met door was. Ook in 1970 was dit op een aantal percelen het geval. De oorzaak hiervan moet toegeschreven wor den aan hitte, gevolgd door een overvloedige regen val. Wat zien wij bij optreden van doorwas? De knol gaat uitlopen en groeit zelf niet meer. De nieuwe knol groeit en de eerste knol doet enkel dienst als transportbaan. Als het loof van de nog in groei zijnde plant wordt verwijderd, wordt de le knol leeggezo gen en ontstaat er glazigheid. Als de plant gelegen heid krijgt om rijp te worden, gaat de 2e knol veel minder zuigen aan de le knol en is de kans op glas minder groot. Bij doorwas dient men in het alge meen het gewas door te laten groeien tot het rijp is. Moet omwille van de tijd het groeiend gewas toch worden doodgespoten, dan moet men de tijd tussen doodspuiten en rooien zeer kort houden. GROEIVERLOOP Opbrengst groei per dag x aantal groeidagen. In 1970 werden op een drietal percelen wekelijks proef rooiingen verricht, te beginnen op 16 juli tot 1 week na het doodspuiten. De groei van de knollen bedroeg per dag gemiddeld 800 kg per ha. Na droge perioden in augustus en september was de groei door tekort aan water geringer. ROOIEN Uit onderzoekingen is al vele malen gebleken, dat de kwaliteit van de aardappelen in belangrijke mate wordt bepaald door het rooien en de verdere verwer king van het produkt. In grote lijnen kan de bescha diging worden onderverdeeld in uitwendige bescha diging (verwondingen) en inwendige beschadiging (blauw). De uitwendige beschadiging zal bij het sor teren nog verwijderd kunnen worden, maar inwen dig blauw is niet uit te sorteren en daardoor in feite veel ernstiger. Beschadiging bij het rooien ontstaat in hoofdzaak door het stoten en vallen van de aardappel op harde voorwerpen. De bandsnelheid en de schudintensiteit bepalen of er al of niet beschadiging optreedt. De bandsnelheid en schudintensiteit dient zo laag mo gelijk te worden gehouden, zodat er tot op het eind van de ketting losse grond tussen de knollen voor komt. Bij de loofafvoer dient er voor te worden ge zorgd dat er geen loofophoping plaatsvindt bij de schaar of in de machine. Hierdoor kan ernstige be schadiging optreden aan de knollen. Wanneer opho ping van loof plaatsvindt in de machine is het soms raadzaam het pennenrek boven de zeefband geheel te verwijderen, waardoor de problemen meestal min der worden. Als het loofprobleem niet op te lossen is in de machine moet het loof worden geklapt. Gelijk tijdig klappen naast de machine is in vele gevallen mogelijk en bij een niet te zwaar legerend gewas meestal voldoende. In meer zwaar legerend loof is soms een speciale loofklapper noodzakelijk, die het liggende loof in de geulen kan verbrijzelen. Een juiste afstelling naar de hoogte en de vorm van de rug is een eerste vereiste om beschadiging van de knollen te voorkomen. Direct rooien achter het loofklappen is noodzakelijk om groen worden van de knollen te voorkomen. VALHOOGTE Zowel tijdens het rooien als bij de verdere ver werking laat men de aardappelen verschillende ma len van diverse hoogten vallen. Proeven hebben dui delijk uitgewezen dat bij een valhoogte van meer dan een halve meter op een onbedekte bodem een grote toename van blauw viel te constateren. Bij het rooi en op de wagen dient de valhoogte dan ook zoveel mogelijk te worden beperkt door de afvoerband zo laag mogelijk boven de bodem te plaatsen. Voor de systemen waarbij de valhoogte moeilijk te beperken is (kisten) dient een zachte beschermende laag aan gebracht te worden. Het lossen dient zo regelmatig mogelijk vanuit de wagen te verlopen. Lossen over de volle breedte gaat veel regelmatiger dan door een schuif. In het laatste geval moeten dikwijls alle mogelijke gereedschappen worden gebruikt om de aardappelen in beweging te houden. Hierdoor kan ook beschadiging optreden. De valhoogte van de ene transporteur op de andere en de valhoogte in de bewaarplaats dient ook te worden beperkt. In de praktijk wordt aan dit euvel dikwijls veel te weinig aandacht besteed. BANDSNELHEID Naast de valhoogte speelt ook de bandsnelheid een belangrijke rol bij de beschadiging. Als de knollen de transportband met flinke snelheid verlaten wordt de kracht waarmede ze de bodem raken groter en neemt de beschadigingskant toe. Om in korte tijd veel aardappelen te kunnen verwerken zoekt de praktijk meestal zijn toevlucht in hoge bandsnelhe den. Het is echter beter om een bredere band te nemen en de belading per strekkende meter te ver groten. Hierbij moet echter de constructie zwaarder zijn, hetgeen resulteert in een hogere prijs. Om de beschadigingskans zoveel mogelijk te beperken mag de bandsnelheid niet hoger zijn dan 30 meter per mi nuut. In veel gevallen worden in de praktijk band snelheden van 5060 meter per minuut of meer ge meten. FILM In de film „Minder beschadiging van de consump tie-aardappelen" werden de oorzaken van de bescha diging en de mogelijkheden om die te voorkomen duidelijk aangegeven. (Zie verder pagina 19).

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 13