15 HET L.E.I, heeft kortgeleden een bijzonder interessant rapport uitgebracht met als titel: legkippen 1970. In deze studie zijn de financiële resultaten van een groot aantal bedrijven over een reeks van jaren aan een beschouwing onder worpen. De legkippensector is een produktietak waar vraag en aanbod vrijelijk hun invloed doen gelden. Tengevolge hiervan zijn er grote prijsschommelingen, zowel óp korte als op middellange termijn. Op den duur zullen slechts onder nemers met een relatief lage kostprijs de voortzetting van hun bedrijf veilig kun nen stellen. In het algemeen zullen dit de ondernemers zijn die beschikken over een grote vakbekwaamheid en veel economisch inzicht. Bij dit onderzoek werden alleen bedrijven met een redelijke omvang (meer dan 1000 kippen per bedrijf) betrokken waarbij onderscheid werd gemaakt tussen grond- en rooster bedrijven enerzijds en batterij bedrijven anderzijds. ONTWIKKELING PLUIMVEESTAPEL IVE zandgronden zijn ^owel voor eieren als voor slachtkuikens de belangrijkste produktiegebieden. Het is echter opmerkelijk dat de belangrijkheid van de pluimveeproduktie in bepaalde gebieden in de laatste jaren is toegenomen. In de zeekleigebieden met voornamelijk akkerbouwbedrijven kan voor leg hennen en voor slachtkuikens een uitbreiding worden geconstateerd. Ook in de tuinbouwgebieden is voor de slachtkuikens een uitbreiding waar te nemen. Deze uitbreidingen houden wellicht verband met de minder gunstige rentabiliteit van akkerbouw en tuinbouw. De concentratie van de pluimveeproduktie op de zand gronden wordt door de uitbreidingen in de zeeklei- en tuinbouwgebieden echter nauwelijks aangetast. Het aantal hennen op bedrijven met minder dan 1000 kippen is in de afgelopen jaren belangrijk gedaald. Het aantal hennen op bedrijven met minder dan 1000 kippen bedroeg in 1961 93 in 1966 60 en in 1968 40 van de Nederlandse leghennenstapel. Bij de thans geldende ongunstige kosten- en opbrengstverhou dingen zal deze tendens zich ongetwijfeld voortzetten. Het aantal bedrijven met een kleine omvang van de leghennenstapel daalde in de achterliggende jaren eveneens belangrijk. Het aantal bedrijven met meer dan 1000 legkippen is daarentegen toegenomen. Bij een verdere voortzetting van deze ontwikkeling zal in het jaar 1975 het totaal aantal bedrijven met legkippen in Nederland zijn gedaald tot minder dan 10.000 bedrijven, waarvan de meeste er meer dan 2000 leghennen zullen hebben. VERSCHILLEN IN FINANCIËLE RESULTATEN Uit een analyse van de verschillen in de financiële resultaten van de grond/- roosterbedrijven blijkt dat de spreiding in het arbeidsinkomen per hen hoofd zakelijk wordt veroorzaakt door verschillen in: de eierproduktie 50 de kosten voor ionge hennen 20 het voederverbruik 15 de voerprijs 15 Voor een verlaging van de kostprijs van het ei zal dan ook de aandacht moeten worden gericht op verhoging van de eierproduktie per hen, verlaging van het voederverbruik en verlaging van de voederprijs en de kosten van jonge hermen. Gemiddelde financiële resultaten per 100 eieren in Grond- en roosterbedrijiwn Batterijbedrijven Op Kostprijs Arbeids Op Kostprijs Arbeids Boekjaar brengst zonder inkomen brengst zonder inkomen prijs arbeid prijs arbeid 1966/67 12,12 11,06 1,06 12,46 11,58 0,88 1967/68 11,94 10,70 1,24 12,32 10,77 1,55 1968/69 -') 12,98 10,91 2,07 13,17 10,73 2,44 De verwachting bestaat, dat de batterijbedrijven ten opzichte van de grond en roosterbedrijven hun resultaten kunnen verbeteren. In de onderzochte jaren bleek namelijk de voerprijs op de batterijbedrijven ca. 2,50 per 100 kg hoger te zijn hetgeen niet noodzakelijk is. Het voederverbruik op de batterijbedrijven was echter ca. 5 kg per kip lager, terwijl de eierproduktie per kip ca. 14 eieren hoger is geweest. Er werden geen aanwijzingen gevonden voor een verschil in arbeids kosten tussen de beide systemen. Een berekening voor de naaste toekomst bij gelijke voerprijzen en opbrengstprijzen voor beide systemen levert voor de bat terijbedrijven dan ook een lagere kostprijs op. Kostprijs per ei voorcalculatie 1970/71 (bedrijven met een kippenstapel van ca. 6000 dieren) Grond- en rooster Batterij bedrijven bedrijven Arbeid en bedrijfsleiding 1,15 ct. 1,10 ct. Voederkosten. 8,50 ct. 7,40 ct. Aankoop jonge nennen 3,40 ct. 3,35 ct. Hokken en inventaris 0,70 ct. 0,85 ct. Overige kosten 0,40 ct. 0,40 ct. Brutokosten 14,15 ct. 13,10 ct. Aftrekposten: verkoop kippen e.a. 1,00 ct. 0,80 ct. Kostprijs per ei 13,15 ct. 12,30 ct. Uitgegaan van een opbrengstprijs van 12,5 ct. per ei bedraagt het arbeids inkomen per jaar op de grond- en roosterbedrijven gemiddeld 1,15 per kip en op de batterijbedrijven 3,10 per kip. Het verschil in arbeidsinkomen bedraagt derhalve bij de gegeven uitgangspunten 1,95 per kip of 11.700,per bedrijf met ca. 6000 kippen. De resultaten van de afzonderlijke bedrijven lopen vrij sterk uiteen. Uit een analyse van de resultaten van de grond- en rooster bedrijven blijkt dat de verschillen in arbeidsinkomen per kip voor 50 veroor zaakt worden door verschillen in eierproduktie per hen, voor 20 door verschil len in kosten voor jonge hennen, voor 15 Vc door verschillen in voederverbruik en eveneens 15 door verschillen in voerprijs. DE PRIJSONTWIKKELING l|\E rentabiliteit van de pluimveehouderij is sterk afhankelijk van de op- brengstprijs van de eieren. De ontwikkeling van de eierprijzen in de naaste en verdere toekomst is daarom van groot belang. Van de totale produktie wordt ca. 30 geëxporteerd. Ruim 80 van de export gaat naar West-Duitsland. Nu de E.E.G. voor eieren volledig van kracht is, is de opbrengstprijs voor de Nederlandse eieren sterk afhankelijk van vraag en aanbod op de Westduitse eiermarkt. Het prijspatroon binnen het jaar geeft, op grond van het Duitse produktiever- loop, een dieptepunt in de maanden februari en mei t/m juli. Nadien stijgt de prijs en bereikt een maximum in november en december. Op middellange termijn gezien hebben de eierprijzen in West-Duitsland en in Nederland zich sinds het in werking treden van het E.E.G.-verdrag, naar een nagenoeg gelijk niveau ontwikkeld. Voor West-Duitsland betekende dit een prijs verlaging sinds 1963 en voor Nederland een lichte prijsstijging. Het is volgens het L.E.I. waarschijnlijk dat in de naaste toekomst door het weg vallen van een groot aantal Westduitse pluimveehouders met een kleine kippen stapel per bedrijf de cyclische prijsbeweging van eieren voorlopig weer op gang zal komen. Op grond hiervan worden aan het eind van 1970 en in het begin van 1971 weer hogere eierprijzen verwacht. En in welke mate een hogere of lagere eier- prijs doorwerkt op het uiteindelijke bedrijfsresultaat blijkt nog eens overduide lijk uit onderstaande caleulatiegegevens betreffende grond- en roosterbedrijven. Per ei: ct. ct. ct. ct. opbrengstprijs 11,50 12,00 12,50 13,00 kostprijs met inbegrip van arbeid 13,50 13.15 13,15 13,15 winst of verlies 1,65 1,15 Vc 0,65 0,15 arbeidsinkomen 0,50 0,00 0,50 1,00 Per kip: «ld. «ld. gld. gld. winst of verlies 3,70 2,60 1,45 0,35 arbeidsinkomen 1,10 0,05 1,15 2,30 Per bedrijf met 6000 kippen: winst of verlies 22300 15600 8800 2100 arbeidsinkomen 6550 200 6950 13700 negatief of verlies x) 1 okt.30 sept. 2) 1 mei30 apr. IVEZE L.E.I.-publikatie bevat, naast de hier vermelde gegevens, nog een schat aan informatie, cijfermateriaal, grafieken enz. De geïnteresseerde lezer kan „Legkippen - 1970" bestellen door overschrijving van 5,50 op postrekening No. 41.22.35 t.n.v. het L.E.I., Den Haag. Vermeld dient te worden „Zend publikatie No. 3.18". WEST-DUITS INVOERVERBOD EIEREN RAMP VOOR LEGPLUIMVEEHOUDERIJ Het juist voor de feestdagen door de Westduitse rege ring afgekondigde invoerverbod van Nederlandse con sumptie- en broedeieren betekent een ramp voor onze legpluimveehouders. De toch al in een moeilijke positie verkerende pluimveehouderij wordt wederom een slag toegebracht die de financiële resultaten nog slechter zullen doen worden dan ze nu al zijn. De gevolgen van deze maatregel, een wekelijks eieroverschot van 25 mil joen stuks, wordt rampzalig als het Westduitse besluit langdurig van kracht zou blijken te zijn. In 1969 voerde Nederland van de totale produktie van 4372 miljoen Idppe-eieren er 960 miljoen naar de Bondsrepubliek uit, waarvan 35 miljoen broedeieren. Het Nederlandse aan deel in de Westduitse eierinvoer ligt omstreeks de 50 De redenen tot dit invoerverbod, het optreden van de pseudo-vogelpest in ons land, heeft reeds eerder een vervoersverbod van levend slachtpluimvee tot gevolg gehad. Maandag 28 december zullen besprekingen tussen veterinaire vertegenwoordigers van West-Duitsland en Nederland worden gehouden om te bekijken wat er in deze situatie gedaan kan worden. Voorgesteld zal wor den om uitsluitend eieren in kleinverpakking te leveren hetgeen besmettingsgevaar voorkomt. Wij hopen in ons volgend nummer gunstiger berichten over deze kwestie te kunnen melden! GRONDNOOTJES COMPUTER DIËTEN VOOR MELKVEE Het Bedrijf slaboratorium voor Grond- en Gewas- onderzoek te Oosterbeek neemt dit seizoen op een honderdtal bedrijven in het land een proef met rant soenberekening per computer. Op deze bedrijven wordt vrijwel de gehele voorraad ruwvoer op de voederwaarde onderzocht. Wanneer de resultaten bekend zijn komt een des kundige van het laboratorium de totale voorraad ruwvoer opnemen en ook het aantal stuks vee dat met deze voorraad door de winter moet worden gebracht. Tevens wordt de meest gewenste volgorde van voeren opgegeven. De gegevens worden aan de computer toe vertrouwd en deze geeft een volledig voederplan en de benodigde voederrantsoenen voor het gehele stal- seizoen. De deskundige bezoekt de veehouder nog twee keer gedurende het winterseizoen om eventuele vra gen en probleempjes door te spreken. De kosten be dragen ongeveer f 45,per bedrijfexclusief de kos ten van het ruw voeder onderzoek. ZEER GOEDE KWALITEIT RUWVOER Uit de resultaten imn het ruwvoederonderzoek bij het Bedrijf slaboratorium voor Grond- en Gewas- onderzoek te Oosterbeek blijkt dat de voederwaarde van het ruwvoer voor dit stalseizoen gemiddeld hoog ligt. Voor de veehouders is dit zonder meer een pret tig bericht. Daarnaast blijkt het zandgéhalte, dat de laatste jaren nogal opliep, dit jaar aan de lage kant te liggen. Wellicht is door de vele publicaties op dit gebied in de afgelopen winter meer aandacht besteed aan de bestrijding van de mollen. De inzending van gewasmonsters ligt dit jaar onge veer tien procent hoger dan in voorgaande jaren. Des ondanks ligt de onderzoekduur vanaf begin december weer op een normaal peil dat wil zeggen twee a drie weken na ontvangst van het monster wordt de uitslag verzonden. Met rantsoenberekening en ruwvoeder onderzoek is geld te verdienen. Veehouders die reke nen weten dat.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1971 | | pagina 15