Resultaten rundveehouderij
in Noord-Brabant
Langs de melkweg
14
M. A. J. HUBERTS,
C.R.A. - Eindhoven.
Van het boekjaar 1 mei '691 mei '70 zijn door het boek-
houdbureau van de N.C.B. 130 deelboekhoudingen afgesloten
van de rundveehouderij. Elke deelnemer heeft een verslag ge
kregen van zijn resultaten en bovendien een overzicht van alle
bedrijven waarin de resultaten vermeld zijn onder nummer.
Hij kan de resultaten met die van vorig jaar en min of meer
met die van andere gelijksoortige bedrijven vergelijken. Het
zijn vooral deze cijfers die de veehouder waarschuwen als het
minder goed gaat. Hij kan dan trachten de oorzaken hiervan
op te sporen waarna maatregelen genomen kunnen worden die
tot verbetering kunnen leiden. Ook goede resultaten geven aan
leiding om zich af te vragen hoe deze verkregen zijn en hoe
men deze goede resultaten kan behouden. Deze deelboekhou-
ding heeft alleen betrekking op de rundveehouderij met de
grasland- en voedergewassen.
MATIG ARBEIDSINKOMEN
De opbrengst min voederkosten per ha grasland en voedergewassen was gemiddeld
2973 gld; de kunstmestkosten 335 gld. Het resultaat min kunstmestkosten was dus
2638 gld per ha. Het laagste was 1067 gld. het hoogste 5323 gld per ha, hetgeen dus
wijst op enorme verschillen tussen de bedrijven onderling. Tot zover gaat deze boek
houding en dit is voldoende om deze bedrijfstak te kunnen beoordelen. Om te weten
wat het arbeidsinkomen is per ha of per koe, moeten van bovenstaand bedrag nog
afgetrokken worden de kosten van grond, gebouwen, werktuigen, loonwerk, rente en
algemene kosten. Deze kunnen we voor een eigenaarsbedrijf globaal begroten op 1900
d per ha ofwel 1050 gld per koe (1.8-koe per ha). Het arbeidsinkomen per ha is dan
gemiddeld 738 gld ofwel 410 gld per koe.
BELONING VAN ARBEID EN KAPITAAL
Sommigen zullen misschien denken dat dit ongelooflijk laag is. Men moet echter
bedenken dat het geïnvesteerde kapitaal in grond, gebouwen, werktuigen en vee
gemiddeld 11.550 gld per ha is, waarbij de grond op 6000 gld per ha is gesteld. De
blekende rente is dan 924 gld per ha ofwel 513 gld per koe bij een rentevoet van
S De beloning voor arbeid en kapitaal is dan per ha 1662 gld, omgerekend per koe
923 gld. De melkveehouder die geen rente behoeft te betalen zou de indruk kunnen
Krijgen dat het zo slecht nog niet is. Men vergeet dan dat de grootste helft van het
inkomen gehaald wordt uit het eigen kapitaal en niet uit de arbeid. Bedrijfsecono
misch zijn de resultaten maar matig.
GROTE VERSCHILLEN TUSSEN DE BEDRIJVEN ONDERLING
Om de oorzaken van de verschillen na te gaan, hebben we de bedrijven ingedeeld
in 4 groepen van 30 bedrijven.
Groep A met de laagste opbrengst min voederkosten per ha, groep B met de hoog
ste. Dit geeft het volgende beeld:
Groep (van 30 bedrijven)
A
B
C
D
ha cultuurgrond
20.05
18,71
17,16
16,39
ha grasland en voedergewassen
17,09
15,55
14,93
14,43
kg kunstmest N per ha
271
292
329
322
gemaaid grasland
79
112
101
102
Veebezetting
-
melkkoeien
24,4
25,3
26,9
27,9
jongvee
23,1
19,0
23,4
22,6
jongvee per 10 koeien
9,4
7,9
8,8
8,1
melkkoeien per ha
1,43
1,72
1,83
1,96
grootvee-eenheid per ha
2,10
2,45
2,59
2,74
kg melk per koe
4361
4495
4467
4677
kg melk per ha
6198
7698
8386
9197
Financiële resultaten per koe
Melkgeld
1629
1680
1710
1790
Omzet en aanwas
532
539
576
592
Totaal opbrengst
2161
2219
2286
2382
Krachtvoer
520
513
521
497
Ruwvoer
99
70
96
91
Totaal voerkosten
619
583
617
588
Opbrengst min voederkosten
per koe
1542
1636
1669
1794
per ha
2196
2755
2977
3502
idem min kunstmestkosten
1904
2473
2671
3171
OORZAKEN VAN DE VERSCHILLEN
Uit de tabel blijkt dat op 15 ha grasland en voedergewassen gemiddeld 26 koeien
en 22 stuks jongvee gehouden worden. Uit de onderste regel van de tabel blijkt dat
groep D 1267 gld beter uitkomt dan groep A.
Groep D behaalt deze betere resultaten door:
een hogere stikstofbemesting per ha, een dichtere veebezetting per ha, een hoger
percentage gemaaid grasland, dus een aanzienlijke grotere opbrengst van het gras
land, een lagere jongveebezetting per koe, een hogere melkproduktie per koe, en veel
hogere melkproduktie per ha {Vz meer), een iets hogere omzet en aanwas per koe,
lagere voederkosten per koe.
Deze betere resultaten zijn voor een zeer groot deel een gevolg van eep betere
bedrijfsvoering. De boer zelf heeft een grote invloed op de resultaten. Natuurlijk is
b.v. de melkprijs een belangrijke factor. Maar de individuele boer heeft hierop geen
invloed. Bij een betere bedrijfsvoering profiteert men meer van een betere melkprijs
r|an bij een minder goede bedrijfsvoering. Doordat gemiddeld de resultaten maar
matig zijn komt de groep A maar slecht uit. Dit blijkt nog meer uit de volgende tabel:
Groep
A
B
C
D
Opbrengst min voerkosten min kunstmestkosten
1904
2473
2671
3171
Bijkomende kosten per ha
1740
1863
1809
1964
Arbeidsinkomen per ha
164
610
762
1207
Arbeidsinkomen per koe
115
355
416
616
De bijkomende kosten zijn begroot op eigenaarsbasis. De deelnemers van deze
boekhoudingen zijn meestal de grotere melkveehouders. Er zijn vele kleine melkvee
houders waar de resultaten nog minder zijn. Dit blijkt vooral uit de melkproduktie
per koe die op de kleinere bedrijven gemiddeld lager is. Op deze bedrijven uit deze
boekhoudingen was de gemiddelde melkproduktie 4503 kg per koe, 12 van de
bedrijven een lagere melkproduktie dan 4000 kg, 24 een lagere melkproduktie dan
4200 kg. Voor een rendabele melkveehouderij moet men 4200 kg melk per koe toch
als minimum stellen. Als we dan 2 koeien per ha, voldoende oppervlakte en een goede
melkprijs hebben, moet het toch mogelijk zijn een goed inkomen uit de rundveehou
derij te halen.
GEDRAGINGEN VAN RUNDVEE
IN de meeste koppels melkvee komen thans alleen
vrouwelijke dieren voor. Bij bronst komt de koe
dan alleen voor dekking bij een stier en bij kunst
matige inseminatie is er zelfs helemaal geen contact.
In wezen is wat thans onder natuurlijke dekking
wordt verstaan (koe naar.de stier) reeds onnatuur
lijk De kudde-eigenschappen zijn bij het rundvee
bewaard gebleven. Bij het ontbreken van een stier
•s het leiderschap overgenomen door een koe: de
baaskoe. Deze koe is als regel steeds nummer éen.
Ook is er bij de koppel vee een sociale rangorde. Om
deze rangorde stoten de dieren elkaar met een zekere
voorzichtigheid: in de flanken. Dit valt zeer weinig
op. wanneer de dieren in de wei lopen. Bijeenge
bracht in een kleine ruimte, bijvoorbeeld in loop
stallen. is dit beter waar te nemen. Een vreemde koe,
dit- in de koppel wordt gebracht, wordt soms afge
stoten. Deze moet een plaats vinden in de rangorde.
De melkkoeien, die voor het melken naar de stal of
melkplaats worden gehaald, lopen doorgaans achter
elkaar over hetzelfde pad door het perceel. Tijdens
het rusten (herkauwen) overdag en des nachts lig
gen de dieren steeds bij elkaar.
Bij onweer zijn de dieren onrustig. Wanneer dit
s nachts voorkomt zijn de dieren de volgende mor
gen in het perceel verspreid. Normaal liggen de die
ren 's morgens tegen melktijd nog. Na onweer is dit
als regel niet het geval.
Het oriëntatievermogen vermindert in nachten met
onweer. In waterrijke streken komt het regelmatig
voor, dat één óf meer koeien in de sloot zitten. Bij
donkere nachten kómt ctyt het meest voor.
Het oriëntatievermogen is bij runderen onder nor
male omstandigheden scherp. Dieren, die kilometers
er weggebracht worden, kunnen hun eigen weiland
of boerderij terug vinden. Zelfs kalveren presteren
dit. Rundvee kan ook lijden aan heimwee. Bij het
overbrengen van de dieren van een vlakke naar een
bosrijke omgeving of omgekeerd is dit soms duide
lijk waar te nemen. Ook de indruk, van personen
peelt een rol. Bi.i overbrenging naar een andere
treek kan verandering van v'öedsel ook een ongun-
>»ige invloed uitoefenen op de gezondheid en pro
ms-ie. Bij vei plaatsing moet rekening worden ge
nenden met verschil in aanpassingsvermogen.
VAN nature gaat een dier niet van een lichte in
een donkere ruimte; zelfs niet bij felle kou. Dit
verklaart waarom jongvee, dat 's winters buiten ver
blijft, zoals dat een enkele keer wordt aangetroffen,
geen beschutting zoekt in een hok of stal, waarin
geen of weinig daglicht binnenkomt.
Het rundvee is in zijn normale beweging kalm en
rustig. De dieren kunnen echter wel tot actie komen,
bijvoorbeeld, -wanneer ze met het einde van de stal
tijd in het voorjaar in de weide worden gelaten. Dit
kan ook gebeuren, wanneer iets ongewoons in hun
nabijheid komt, waarbij ze zelfs agressief kunnen
woiden. Een vreemde hond bijvoorbeeld wordt dooi
de koeien als regel de wei uitgejaagd. Ook is wel
voorgekomen dat een zwart schaap, dat bij de koeien
in de wei werd gebracht, werd doodgestoten. Deze
agressieve neiging kan worden verklaard door het
gewoon zijn van het rundvee aan de opgaande ge
stalte van de mens. Wat laag bij de grond beweegt
en niet eigen is, wordt door het rundvee gewan
trouwd. Het spelen van kleine kinderen in weiland,
waarin koeien grazen kan hierdoor gevaarlijk zijn.
In geval een koe in het weiland kalft, kan het ook
gebeuren, dat de koe neigingen tot stoten heeft, wan
neer het kalf zal worden weggëhaald. Bij oudere stie
ren kan kwaadaardigheid voorkomen. Uit veiligheids
overwegingen is dan bij het leiden van een dergelijke
stier het gebruik van een leidstok aan te bevelen. Een
zogenaamd oorijzer is zeer geschikt als kopbevesti-
ging voor het vastzetten van stieren. Gevaarlijk is
het om in de nabijheid van een volwassen stier op de
grond of hurken te gaan zitten. Het agressief worden
begint met stoten die geleidelijk krachtiger worden,
waarna het op de horens nemen en wegslingeren kan
volgen.
U7ANNEER bij winterdag een dier van de stal naar
buiten moet worden gehaald en er ligt sneeuw,
dan is voorzichtigheid geboden. Voor geur van bloed
zijn runderen bang. Het ruiken of zien van bloed kan
dol werden tot gevolg hebben.
Hoewel dit in het algemeen van runderen niet ver
wacht wordt, kunnen ze van nature goed zwemmen.
Ze kunnen dit zelfs een behoorlijke tijd volhouden.
Spreeuwen komen vaak dicht in de nabijhied van
rundvee voor gedurende de weideperiode. Vaak zit
een spreeuw op de huid van een koe. Hierbij pikken
de spreeuwen meestal huidparasieten bij de koe weg.
Het wordt niet onmogelijk geacht, dat spreeuwen
smetstof van veeziekten (o.a. mond- en klauwzeer-
virus) over kunnen brengen.
Sommige oudere koeien hebben bepaalde eigen
schappen als huisdier verworven. Bij slechte weers
omstandigheden in het najaar staan ze bij het hek 'te
wachten om opgestald te worden. In het voorjaar
werden ze op stal onrustig om weei buiten te wor
den gelaten.
OMGANG MET RUNDVEE
UET rundvee is als huisdier geheel van de mens
afhankelijk. De eigenaar moet ervoor zorgen,
dat er geschikt voedsel voor het dier aanwezig is.
Voor het op peil houden van gezondheid en produk-
tie, alsmede het bevorderen van groei moet het dier
doorlopend over voldoende voedsel en drinkwater
kunnen beschikken?
Gedurende de weidetijd moet de indeling en de
bewerking van het grasland zodanig zijn, dat regel
matig kan worden omgeweid naar percelen met vol
doende mals gras. In de staltijd moet 2 keer per dag
op geregelde tijden een hoeveelheid voedermiddelen
worden verstrekt naar behoefte van leeftijd en pro-
duktie. De huid- en klauwverzorging vragen vooral
in de staltijd aandacht. Het doorlopend ter beschik
king staan van zuiver fris drinkwater zowel in de
stal- als weideperiode kan worden verkregen door
middel van automatische drinkbakjes.
De omgang met het vee moet altijd rustig en ver-
trolwelijk zijn. Hoewel de taal niet wordt verstaan,
begrijpt het dier aan 'de klank van de stem, wat er
van hem verwacht wordt of wat te wachten staat.
Met een rustige werkwijze wordt resultaat verkre
gen; op een ruwe manier neemt het dier een afwe
rende houding aan.
AM de dieren tam te maken moet vertrouwen wor-
v den gewonnen. Wanneer dit er is moet dit ge
geven vertrouwen bewaard blijven. Praten tegen de
dieren is hiertoe nodig. Voor het dier onverwachte
handelingen veroorzaakt schrik en werkt schuwheid
in de hand.
Kalmeren van wat onrustige dieren wordt bevor
derd door al pratende het dier zachtjes te krabben
op het staartstuk, naaste omgeving hiervan of onder
de hals. Ook 't verstrekken van een. veekoekje draagt
daartoe bij. Men moet steeds overwicht hebben tegen
over de dieren. Ook moet men steeds eerlijk zijn. Te
(Zie verdei pag. 17)