§ssl 11 Tabel 1. Gehalte en aard van de humus op de Drie Organische-Stofbedrijven Humusgehalte C/N-verhouding 1952 gem. '68 1970 '69, '70 Kunstmestakker 3.0 2,3 11,9 Wissel weide 3,0 2,7 11,6 Klaverland 3,0 2,4 11,8 We zien op alle objecten een achteruitgang in humusgehalte, die op de Kunst mestakker het sterkst en op de Wissel weide het geringst is. Het meest opvallen de hierbij is dat toepassing van viermaal per zes jaar groenbemesting, zoals dat op het Klaverland gebeurt, een veel geringere invloed heeft op het humusge halte dan het systeem kunstweide stalmest. Verder is gebleken dat niet alleen het gehalte, maar ook de aard van de humus verschillend is geworden. Op de Wisselweide werd n.l. in 1970 een lagere C/N- verhouding geconstateerd dan op de Kunstmestakker en het Klaverland. Het is niet onmogelijk dat dit ook van betekenis is voor de structuur van de grond. Daarover is echter nog niets bekend. Ver slemping van enige betekenis werd de laatste jaren op geen enkel perceel waargenomen (tabel 2). Dit vormt een aanwijzing dat deze grond niet gevoelig is voor verslemping. Het blijkt ook uit het verloop van het vochtgehalte in de herfst en de winter t.o.v. de vloeigrens (fig. 1). Zelfs onder vrij natte omstan digheden blijft het vochtgehalte nog ver beneden de kritieke „vloeigrens". Tabel 2, waarin naast de vloeigrens ook de gemiddelde vochtgehalten in enkele voor jaarperioden zijn vermeld, laat dat ook wel zien. Tabel 2. Gegevens over de verslemping op de Drie Organische-Stofbedrijven Beoordeling van Vloei- Gemiddelde vochtgehal- de verslemping grens te in voorjaar 1969 1970 1968 1969 1970 Kunstmestakker 7% 7% 31,8 25,8 26,3 26,1 Wisselweide 7 Ms 7% 33,5 27,6 28,3 27,7 Klaverland 7% 7% 32,4 26,3 26,9 26,9 Tevens kan uit tabel 2 worden afgeleid dat er, ondanks het verschil in orga nische bemesting, geen verschil is in verslemping tussen de drie bedrijven. De De steeds toenemende mechanisatie stelt zware eisen aan de structuur van de grond. Men zal daaraan dan ook de nodige zorg moeten besteden Kunstmestakker is dus in dit opzicht niet slechter dan b.v. de Wisselweide. Dat de organische bemesting hierbij geen effect sorteert, moet worden toege schreven aan het feit dat deze grond ook op de Kunstmestakker in een zeer goede toestand verkeert: een gehalte aan afslibbaar van 30 hoog gehalte aan koolzure kalk, behoorlijke ontwatering en altijd nog een gehalte aan organische stof van 2,3 Ook bij ander onderzoek is gebleken dat op een dergelijke grond nog vrijwel geen verslemping te verwachten is en een organische bemesting nog geen effect zal hebben. Op een grond met minder slib, minder kalk of min der organische stof zou dat ongetwijfeld wel het geval zijn geweest. Ook in de bewerkbaarheid van de grond kan nog geen groot verschil tussen de bedrijven worden waargenomen. Zowel bij de visuele beoordeling in het voorjaar van 1970 als bij de bepaling van de bewerkingsgrens in het laborato rium en het vochtgehalte in het veld waren de verschillen tussen de drie be drijven gering (tabel 3). Tabel 3. Bewerkbaarheid in het voorjaar op de Drie Organische-Stofbedrijven Visuele beoor deling op 20 maart 10 april Bewerkings grens (gew. vocht) Gem. vochtgehalte in voorjaar van 1968 1969 1970 Kunstmestakker Wisselweide Klaverland 5,25 5,30 5,45 5,45 5,30 5,30 26,0 27,3 26,3 25,8 27,6 26,3 26,3 26,1 28,3 27,7 26,9 26,9 De in tabel 3. vermelde gegevens wijzen- erop dat er vrijwel geen verschil is in tijdstip waarop in het voorjaar met de grondbewerking en inzaai kan wor den begonnen. Verder blijkt het met de voorjaarsbewerkbaarheid in het alge meen goed gesteld (fig. 1), want in natte perioden ligt het vochtgehalte slechts weinig boven de bewerkingsgrens, zodat al enkele dagen na het intreden van droog weer kan worden bewerkt. Wat de verdere bewerkingsaspecten van de grond betreft, zijn er aanwijzingen dat onder bepaalde omstandigheden de Wis selweide toch wel iets beter voor de dag komt. Dat was o.i. het geval bij het mechanisch rooien van de aardappelen in 1968, toen in de natte maand sep tember op de Wisselweide minder stagnatie optrad en ook minder grond aan de knollen bleef zitten dan op de beide andere bedrijven. Ook zijn er aanwijzingen dat de grond op de Wisselweide iets beter en ge makkelijker verkruimelt en bij het ploegen iets minder trekkracht vraagt. De verschillen zijn ook in dit opzicht nog gering: belangrijk is te constateren dat de grond op de Kunstmestakker nog goed bewerkbaar is en zeker nog geen moeilijkheden oplevert. De actuele structuur van de grond, zoals die tijdens de groei van de gewas sen aanwezig was, verschilde ook nog maar weinig (tabel 4). Tabel 4. De actuele structuur op de Drie Organische-Stofbedrijven Visuele beoordeling van de structuur Gemidd. over 6 jaren '64 '65 '66 '67 '68 '69 '70 c c :qj C 2 O O a x: Kunstmestakker 7—6 5 Ms 6— 6 6 6 52,5 18,0 34,5 19,3 Wisselweide 7— 6 6 6— 6 Ms 6— 6M> 54,7 18,5 36,2 20,2 Klaverland 7— 6 6— 6 6 6 6+ 52,8 18,7 34,1 18,2 De visuele waardering is op de Wisselweide gemiddeld iets beter dan op de beide andere bedrijven. Ook het poriënvolume is er duidelijk hoger. Van dit meerdere volume aan poriën wordt het grootste deel door water en slechts een klein deel door lucht ingenomen. Dat hogere luchtgehalte is in dit geval van geen betekenis omdat er toch al voldoende in de grond aanwezig is. De wat grotere hoeveelheid water in de grond kan vooral in drogere perioden wel be langrijk zijn voor de groei van het gewas. Wanneer we nu het geheel aan gegevens over de structuur van de grond over zien, dan kunnen we constateren dat er onder invloed van de verschillende or- ganische-stofvoorziening weliswaar geringe verschillen zijn ontstaan, maar dat de algehele toestand van de structuur op de Kunstmestakker toch nog volledig aan de eisen voldoet: vrijwel geen verslemping, een goede bewerkbaarheid en voldoende actuele structuur. De verschillen in groei en opbrengst, die wel ge regeld tussen de drie bedrijven optreden, kunnen dan ook niet worden toege schreven aan verschillen in bodemstructuur, maar zullen vooral het gevolg zijn van verschillen in de chemische vruchtbaarheid. Dat de structuurtoestand op de Kunstmestakker ondanks het jarenlange ach terwege laten van organische bemesting toch nog zo goed is, vindt zijn oorzaak in het feit dat niet alleen in ander opzicht (zwaarte, kalk toestand, ontwate ring) deze grond nog in een gunstige toestand verkeert, maar dat ook het ge halte aan organische stof nog ruim boven de als kritieke grenswaarde beschouw de 2 ligt. Zolang het gehalte aan organische stof boven de 2 blijft zal het met de structuur nog wel meevallen, maar bij lagere gehalten kunnen toch wel Is het wissel bouwsysteem noodzakelijk om de structuur en vruchtbaarheid van de grond in stand te houden moeilijkheden optreden. Men kan zich dan afvragen of dergelijke moeilijkheden op deze bedrijven in de toekomst kunnen worden verwacht en zo ja, wanneer dat het geval zal zijn en op welke wijze zij zou kunnen worden voorkomen. TOESTAND IN DE TOEKOMST De structuur van de grond in de naaste toekomst zal in hoofdzaak van het verloop van het gehalte en mogelijk van de aard van de humus afhangen, om dat de andere factoren (zwaarte, kalktoestand, ontwatering) op korte termijn geen verandering zullen ondergaan. Het is dus belangrijk te weten wat er met het gehalte en aard van de humus gaat gebeuren. In grote lijnen kan over het gehalte enige informatie worden verkregen door toepassing van een formule die destijds door dr. ir. J. Kortleven is ontworpen. Een globale berekening en de tot nu toe gevonden cijfers doen ons dan verwachten dat op de Kunstmest akker over ongeveer 10 jaar het humusgehalte tot op 2 zal zijn gedaald, ter wijl dat op het Klaverland een jaar of vijf later het geval zal zijn. En dan zul len er wel moeilijkheden komen. Daarom is het gewenst om zoveel organische stof toe te dienen dat het humusgehalte in de toekomst niet beneden 2 daalt. Het Klaverlandsysteem is dan nog niet voldoende, hoewel het niet onmogelijk moet worden geacht dat door gedeeltelijke vervanging van de klavers door gras men al wat dichter bij de gewenste toestand komt. DE BETEKENIS VQOR DE PRAKTIJK De resultaten van het onderzoek op de Drie Organische-Stofbedrijven in de Noordoostpolder vormen een duidelijke waarschuwing aan de praktijk dat bij het volledig weglaten van de organische bemesting of bij het te weinig aandacht besteden daaraan het humusgehalte geleidelijk afzakt naar een niveau waarbij op de meeste gronden moeilijkheden met de structuur zijn te verwachten. Het verraderlijke zit vooral in het geleidelijke: de teruggang valt niet zo op. Het i? zaak om een te sterke teruggang van het humusgehalte te voorkomen. Een ge regelde voorziening met organische stof is daarvoor noodzakelijk, waarbij de intensiteit van grondsoort en omstandigheden afhangt. Wanneer men zich daar aan houdt, zal het humusgehalte op peil blijven en zal ook bij het in orde zijn van de andere factoren kalktoestand, ontwatering de structuur van de grond geen moeilijkheden gaan opleveren. En men profiteert van de betere chemische vruchtbaarheid waar ir. Grootenhuis vorig jaar reeds over geschre ven heeft.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1970 | | pagina 11