Pluimveehouderij-
problemen in discussie
10
LI ET is geen gemakkelijke opgave om als voor
zitter van het Landbouwschap in de vroege
herfst van 1970 voor pluimveehouders over het land
bouwbeleid te spreken. U hebt een bijzonder moeilijke
zomer achter de rug, met ernstige financiële tegen
slagen, en het is logisch dat U dan de vraag stelt:
wat doet het landbouwbeleid voor mij als pluimvee
houder? Ik kan me dan ook voorstellen dat U die vraag
niet al te positief zou willen beantwoorden. Nu hoeft
U van mij niet te verwachten dat ik er behoefte aan
heb om het landbouwbeleid over de hele linie te gaan
verdedigen. Dat is trouwens ook niet mijn taak, maar
die van de Minister van Landbouw en Visserij.
U weet, dat het Landbouwschap ook lang niet te
vreden is met het landbouwbeleid. Wij, de besturen
van de landelijke organisaties en van het Landbouw
schap, zijn de laatste tijd steeds sterker tot het be
sef gekomen, dat het landbouwbeleid zowel in de
E.E.G. als nationaal veel krachtiger moet worden
aangepakt. Veel van dat landbouwbeleid is voor U
als pluimveehouders niet van direct belang. Er zijn
zelfs punten bij waarvan U op het eerste gezicht meer
nadeel dan voordeel zou hebben. Verhoging van de
voedergraanprijzen bijvoorbeeld. Ik noem dit punt maar
direct, want het is wel dé grote twistappel tussen de
pluimveehouderij en de akkerbouwsector. De be
langentegenstelling is echter minder groot dan U mis
schien denkt.
ALDUS de voorzitter van het Landbouwschap in
het begin van zijn inleiding op de algemene ver
gadering van de Ned. Org. van Pluimveehouders,
onlangs te Utrecht gehouden, 's Morgens was er,
voorafgaande aan deze jaarvergadering, volgens een
zegsman een ietwat rumoerige besloten huishoude
lijke vergadering geweest. Dit rumoer kwam tot
uiting tijdens de discussie met de inleiders 's middags
voorzitter van de N.O.P. ir. F. N. Sikkens en ir. C. S.
Knottnerus. Oorzaak van de meningsverschillen, de
moeilijke situatie waarin de legpluimveehouders zich
tengevolge van de lage eierprijzen bevinden. Overi
gens bleek dat de meeste leden van de N.O.P. er niet
veel voor voelden mee te doen met de vorige week
dinsdag door de leden van de Ned. Ver. van Leg
pluimveehouders (N.V.H.) gehouden demonstratieve
optocht in Den Haag, waarbij een 500 diepvrieskip
pen en 10.000 eieren aan het publiek werden cadeau
gegeven. Dit ter ondersteuning van leuzen als: „Pro
test tegen lage eierprijzen", „De toeslag op het graan,
het eind van ons bestaan", „Pluimveehouders nog
kaler dan de kip"?
UOORZITTER Sikkes van de N.O.P. ging in zijn
inleiding, na geconstateerd te hebben dat de hui
dige moeilijkheden in de legsektor te voorzien waren
en ervoor gewaarschuwd is, nader in op hetgeen zich
het laatste jaar binnen de gehele E.E.G. in de leg
sektor heeft afgespeeld. Hij was van mening dat de
gang van zaken voor een groot deel nog gezien kan
worden als een gevolg van het feit, dat gedurende
de overgangsperiode van de E.E.G. door onevenwich
tige overgangsbepalingen een onnatuurlijk produk-
tiepatroon ontstaan is. Een produktiepatroon dat zich,
zo meende hij, onder de normale economische wetten
van vraag en aanbod niet zal kunnen handhaven. Ik
heb de indruk, aldus ir. Sikkes, dat we thans in de
periode gekomen zijn, dat dit produktiepatroon zijn
economisch evenwicht gaat herstellen. In die zin dat
de produktie van eieren zal plaatsvinden op die
plaatsen en door die mensen die dit het best kunnen
en niet, zoals in de overgangsperiode duidelijk ge
beurde, op die plaatsen en door die mensen die de
meeste bescherming genoten. Hetgeen de legsektor
thans doormaakt, zal de slachtsektor ook overkomen,
dat tekent zich nu reeds duidelijk af. Hopelijk zal de
schok in de slachtsektor voor de producenten iets
minder hevig zijn, doordat in deze sektor een groter
deel van de produktie gecontracteerd is. Daar zou
wel eens tegenover kunnen staan, dat de moeilijke
periode langer duurt. Wij moeten er echter voor wa
ken, om de gehele situatie te erg te dramatiseren.
Hoe zeer ik me ook bewust ben van de enorme moei
lijkheden waarin vele legpluimveehouders verkeren,
wil ik toch opmerken, dat juist in deze sektor de si
tuatie niet beoordeeld mag worden op grond van de
resultaten van één jaar. In de legpluimveehouderij
moeten de resultaten over meerdere jaren bekeken
worden. Volgens een L.E.I.-rapport, dat binnenkort
zal verschijnen, was het arbeidsinkomen per hen en
per jaar gemiddeld over de afgelopen drie a vier ja
ren niet onbevredigend, (waarbij echter de resulta
ten van het laatste jaar nog niet betrokken zijn -
Red.). Ditzelfde L.E.I.-rapport, aldus ir. Sikkes, toont
ook aan, dat ongeveer 30 van alle legpluimveehou
ders beneden het gemiddeld arbeidsinkomen ligt. Het
ligt voor de hand te veronderstellen, dat het juist
deze bedrijven zijn die in een periode van extra lage
prijzen zoals we dit jaar beleven het eerst in moei
lijkheden komen. We moeten er echter voor waken,
dat de situatie beoordeeld zou worden op grond van
de resultaten van deze 30 Dit alles neemt natuur
lijk niet weg, dat de marktsituatie van 1970 de econo
mische positie van de legsektor ernstig verzwakt.
IR. C. S. KNOTTNERUS ging in zijn inleiding eerst
nader in op het doel van het landbouwbeleid.
Dit is, zo zei hij, het verschaffen van een redelijk
inkomen aan allen die in de land- en tuinbouw wer
ken, en een voldoende voorziening van de markt
tegen redelijke prijzen. In deze doelstelling zit opge
sloten, dat de overheid de landbouw wil helpen, maar
daaraan de eis van een rationeel mogelijke produk
tie verbindt. Van de middelen die de overheid ge
bruikt om dit doel te bereiken noemde de heer Knott
nerus het markt- en prijsbeleid en het structuurbe
leid (ruilverkaveling, sanering, onderzoek, onderwijs
en voorlichting).
Een markt- en prijsbeleid zoals dat vroeger natio
naal en thans in de E.E.G. ten gunste van de akker
bouw en de melkveehouderij wordt gevoerd, kent de
pluimveesector niet. De pluimveehouderij, althans de
voormannen daarvan, hebben dat ook nooit gewild.
Al is er wel eens, tijdens perioden van sterke prijs
daling, begrijpelijke aarzeling.
Waaróm geen prijsgaranties voor de pluimveehou
derij? Omdat daarvan alleen maar marktverstoring
het gevolg zou zijn. Een prijsgarantie voor de melk
veehouders kan óók tot overschotten leiden, maar de
factor grond legt de produktie toch aan banden. Als
er te veel melk overblijft, kan grond uit de produk
tie genomen worden. Een prijsgarantie voor de pluim
veesector zou alleen mogelijk zijn als die werd ge
bonden aan een streng vergunningenstelsel. En daar
van weten U en ik genoeg om er voor te bedanken!
AVERIGENS, zo zei ir. Knottnerus wordt er tot op
zekere hoogte wel een stuk markt- en prijsbe
leid voor de pluimveehouderij gevoerd, nl. in de
vorm van bescherming tegen de invoer uit niet-
E.E.G.-landen en terugstorting van de heffing op
voedergranen als die granen in de veredelde vorm
van eieren of slachtpluimvee naar derde landen wor
den uitgevoerd. Maar U kunt terecht zeggen, dat dit
marktbeleid alleen nodig is als uitvloeisel van het
akkerbouwbeleid. Naar mijn mening hebben vele
pluimveehouders echter een te rooskleurig beeld van
de situatie die zou ontstaan als de voedergranen
tegen wereldmarktprijzen konden worden verkregen.
Zij denken dan in termen van een veel lagere kost
prijs en een veel hogere winst. Maar door de concur
rentie als gevolg van snelle uitbreiding van de pro
duktie die in de pluimveehouderij nu eenmaal moge
lijk is, zou er op een lager peil van kost- en markt
prijs een soortgelijke situatie ontstaan als nu het ge
val is. Alleen zouden we door het verdwijnen van
het niveau-verschil met de wereldmarkt minder last
hebben van ontduikingen, van de E.E.G.-bepalingen.
Er zou immers niets meer te ontduiken zijn! Het
Landbouwschap zal er steeds op blijven aandringen
opdat alle E.E.G.-landen de verordeningen voor de
pluimveehouderij strikt naleven. Bescherming ook
van onze pluimveehouderij door maatregelen aan de
E.E.G.-grenzen zal overigens altijd nodig blijven, zo
lang de wereldmarkt wordt bepaald door dumping
en niet door een reële prijsvorming!
MET het voorgaande heb ik eigenlijk al gezegd hoe
ik denk over de twistappel tussen pluimvee
houderij en akkerbouw, de voergraanprijzen. Onze
akkerbouw vertoont vooral ten aanzien van de gra
nen geen gunstig rentabiliteitsbeeld. Het Landbouw
schap is dan ook van mening, dat het E.E.G.-prijspeil
omhoog moet, zij het niet voor alle granen met het
zelfde percentage. Op het ogenblik zijn er in de
E.E.G factoren werkzaam, die élke prijsverhoging
tegen houden. Zo maken de gevolgen van de Franse
devaluatie en de onderhandelingen met Engeland
een verhoging van de landbouwprijzen heel moeilijk.
Dit klemt zelfs zó sterk, dat de gedachten van de
heer Mansholt gaan naar het aanvullen van de boe-
reninkomens met inkomenstoeslagen. Hogere voer
graanprijzen betekenen hogere voerkosten voor de
pluimveehouders, waardoor de situatie voor alle
pluimveehouders nog moeilijker wordt. U kunt er
dan ook van verzekerd zijn, dat het Landbouwschap
niet op lichtvaardige wijze tot de conclusie komt dat
de graanprijzen moeten worden verhoogd. De soms
tegenstrijdige wensen van de diverse agrarische sec
toren worden tegen elkaar afgewogen en bepalen
uiteindelijk het standpunt van het Landbouwschap.
AOK ir. Knottnerus ging nader in op de voorstel-
len van de afd. Pluimveehouderij die door het
Bestuur van het Landbouwschap werden aanvaard
en bij minister Lardinois op tafel zijn gelegd. Op en
kele van deze punten is succes geboekt. In dit ver
band wees ir. Knottnerus op de noodzaak van één
organisatie, waarin alle pluimveehouders georgani
seerd zijn, gezien als onderdeel van de belangenbe
hartiging van de landbouw in zijn totaliteit. Bij het
in aparte groepen optreden worden we tegen elkaar
uitgespeeld. Uw belangen liggen op een groter ter
rein dan het landbouwbeleid in engere zin.
Voor alle zelfstandige ondernemers in de land- en
tuinbouw zijn er zaken, waarbij ze gemeenschappe
lijk belang hebben. In het algemeen te omschrijven
als het scheppen van een zo gunstig mogelijk produk-
tieklimaat. Het is bij uitstek een taak voor het Land
bouwschap op dit terrein de belangen van alle agra
riërs te behartigen. Ik denk aan de ruimtelijke orde
ning en allerlei bepalingen voortvloeiend uit de wet
geving, zoals bijvoorbeeld de Hinderwet. We zullen
daarmee in de toekomst steeds meer te maken krij
gen, ook als gevolg van de toenemende aandacht voor
de milieuhygiëne. Als pluimveehouders bent U hier
bij ten nauwste betrokken. Heel belangrijk is bijv.
het belastingbeleid en de dierziektebestrijding.
TENSLOTTE maakte ir. Knottnerus enkele opmer
kingen over de marktpositie in de pluimveehou
derijsector, die het zonder prijsgaranties moet doen.
Vandaar wellicht dat in deze sector de contractering
zo'n grote ingang heeft gevonden. Het is echter met
de contractering niet allemaal rozegeuir en mane
schijn, zo merkte ir. Knottnerus op. Als twee partijen
een contract sluiten, willen ze er beiden beter van
worden. De pluimveehouder verwacht een gemiddeld
hogere prijs en hij weet van te voren ongeveer waar
hij aan toe is. De veevoerhandelaar wil via contrac
tering tot klantenbinding komen en zijn marktaan
deel vergroten. De eierhandelaar wil op zijn beurt
meer zekerheid kunnen geven aan bijvoorbeeld het
grootwinkelbedrijf. Het is de vraag of de verwachting
van de pluimveehouder, dat hij door een contract af
te sluiten een gemiddeld hogere prijs krijgt, is ge
rechtvaardigd. Het voordeel zit vooral in een stabie
lere prijs en we zien dan ook, dat vele pluimveehou
ders die financieel sterk staan, weinig behoefte heb
ben aan contractering, al hebben ze vaak wel vaste
relaties met grootafnemers.
De gemiddelde pluimveehouder is bij het afsluiten
van contracten altijd de kleinere, dus zwakkere par
tij. Daarom is het nodig er heel voorzichtig mee te
zijn. Voor de individuele pluimveehouder is het ech
ter moeilijk de inhoud van een contract te beoor
delen. Ik beschouw het dan ook als heel verstandig
dat de N.O.P. samen met het Landbouwschap en een
aantal andere organisaties, algemene leveringsvoor
waarden voor contracten in de slaohtpluimveesector
heeft opgesteld. Duidelijke en zoveel mogelijke uni
forme contracten zijn in het belang van de pluim
veehouder. Er blijken nog firma's te zijn die hun con
tracten niet aan de pluimveehoudersorganisatie ter
inzage willen geven; contracten die blijkbaar zó du
bieus zijn dat ze het licht niet kunnen verdragen.
Overigens komen we met modelvoorwaarden nog
niet verder dan het verbeteren van de verhoudingen
tussen de individuele pluimveehouder en de handel.
Ik betwijfel of dat voldoende is. Er zijn nog wel meer
middelen om de marktpositie van de pluimveehou
ders te versterken. Dit geldt eigenlijk voor alle boe
ren en tuinders. Ik geloof dat het moderne, kapitaal
intensieve pluim veebedrijf alles moet doen om ook
aan de afzetkant tot moderne vormen te komen. Het
prijsrisico moet zoveel mogelijk worden beperkt.
Daarvoor is contractering één middel, omdat het meer
stabiliteit geeft. Maar er is méér nodig, namelijk in
vloed op de prijsvorming. Samen met Uw collega's
kunt U nog tot een aanmerkelijke positieverbetering
komen door verdere bundeling van het aanbod. Er
zijn dus nog wel mogelijkheden, zowel op het pro-
duktievlak als bij de afzet. Aan Uw landbouwpolitie
ke wensen wordt gewerkt. U zult er op moeten reke
nen dat niet al Uw voorstellen uitvoerbaar zullen
zijn. Ik verzeker U, dat het Landbouwschap grote
behoefte heeft aan Uw steun, en aan Uw construc
tieve ideeën, om des te beter zijn werk te kunnen
doen, ook in Uw belang. Aldus ir. Knottnerus.