Langs de melkweg (XIX) Uitbetaling van de melk naar kwaliteit Bestuursvergadering produktschap voor zuivel 8 Sa J H. LANTINGA Consulentschap Akkerbouw en Rundveehouderij Goes QE mogelijkheden van afzet en prijsvaststelling van de melk- en zuivelprodukten worden voor een belangrijk dieel bepaald door de kwaliteit van het af te leveren produkt. Een kwaliteitsprodukt kan alleen worden verkregen door een vakkundige berei ding, waarbij de te gebruiken grondstof (melk) van goede kwaliteit moet zijn. Voor sommige melkveehouders schijnt het nog moeilijk te zijn om het verband te zien tussen de kwa liteit van de grondstof en het daaruit te bereiden produkt. Dit verband is echter duidelijk als men be denkt dat per fabriek de geldelijke opbrengst van de melk- en zuivelprodukten bepalend is voor de uit te betalen melkprijs. Ook die gedachte, dat op de zuivelfabriek de melk van de verschillende bedrijven wordt samengevoegd is weieens ten onrechte als een motief aangevoerd, om zich niet extra in te spannen voor het leveren van hygiënische melk. Het leveren van zuivere melk vraagt echter kennis en zorg. Het is daarom billijk en bovendien noodzakelijk dat voor melk die voldoet aan hoge kwaliteitseisen meer wordt uitbetaald dan voor melk dae deze gradering niet haalt. yO paste de Walcherse melkfederatie in 1939 reeds uitbetaling van de melk naar kwaliteit toe, een opzet die echter in de oorlogsjaren niet kon worden voortgezet. In 1952 ging men op Walcheren, Schou- wen-Duiveland en Zuid-Beveland weer op de invoering van dit kwaliteitsonderzoek en uitbetaling over en in 1957 volgde Zeeuws-Vlaanderen. De kwaliteitsbepaling en verrekening van de kwa liteitsgelden bleven binnen de kring van leden/leve ranciers bij de betreffende fabrieken. Vergelijkingen van de kwaliteitsgegevens tussen de fabrieken was niet goed mogelijk. Verschillen tussen de kwaliteits normen en de uitvoering van de proeven kwamen voor. Binnen de kring van melkleveranciers van een bepaalde fabriek was een interne verrekening op grond van de kwaliteitsproeven gebaseerd op eigen normen. Deze opzet had grote bezwaren. |N 1957 is als resultaat van besprekingen tussen vertegenwoordigers van de coöperatieve en particuliere zuivelindustrie en de landbouworganisa ties een Centraal Orgaan voor de Melkhygiëne opge richt gevestigd te 's-Gravenhage. Een overkoepelend lichaam van de gestichte regionale Organen voor melkhygiëne, waartoe ons land in 9 gebieden is in gedeeld. De zuivelfabrieken in Zeeland en West- Brabant zijn ondergebracht bij de Stichting Regionaal Orgaan voor Melkhygiëne „Zuid-West Nederland" te Breda. Voor de uitvoering van de kwaliteitsproeven en uitbetaling van de kwaliteitsgelden zijn richtlijnen vastgesteld. Bij de aangesloten fabrieken vindt de monstername en het kwaliteitsonderzoek en beoorde ling op uniforme wijze plaats. Dit geldt ook voor de uitbetaling. Door het Regionaal Orgaan wordt con trole uitgeoefend op het naleven van de voorschriften. Met de uitvoering van deze regeling zijn de gegevens betreffende de kwaliteit van de melk tussen de fabrie ken vergelijkbaar. Verrekening van toeslagen en kor tingen bleven echter binnen de kring van aangeslote nen bij een bepaalde fabriek. De monstername en het kwaliteitsonderzoek werd verricht door het eigen per soneel. Voor het vaststellen van de kwaliteitsklasse zijn de volgende proeven algemeen: reduktaseproef - reinheidsproef - geurbeoordeling. Deze laatste proef wordt o.i. ten onrechte alleen in de winterperiode bij het onderzoek betrokken. HOEWEL met deze regeling belangrijke vooruit gang is bereikt kwam er na enige jaren een zekere stabilisatie van het percentage eerste klas- melk. De kwaliteit van de melk heeft steeds ook de belangstelling van de overheid. Daar Nederland een belangrijk zuivel-exporterend land is moeten we deze belangstelling en inmenging toejuichen. De Minister van Landboyw en Visserij heeft in 1965 de „Commissie-Wellen" ingesteld die een belangrijke richting heeft gegeven aan een verdere ontwikkeling. De voorstellen van deze commissie zijn algemeen aanvaard en vinden inmiddels toepassing. Deze nieuwe regeling betekent als zodanig voor de melkveehouders geen verandering; bij de fabrieken is dit wel het geval. Het onderzoek gebeurt op een daartoe erkend Centraal Laboratorium. Het kwali teitsonderzoek van de Zeeuwse boerderijmelk vindt sinds augustus 1968 plaats op het laboratorium van de Gezondheidsdienst voor Dieren in Zeeland te Goes. Personeel van deze dienst neemt ook de monsters voor dit onderzoek. Ook de verrekening van de kwa liteitsgelden is in ruimer verband gebracht. yANAF januari 1969 worden de kwaliteitsgelden gepoold. Dfit houdt in dat alle zuivelfabrieken die aangesloten zijn bij; het R.O. voor Zuid-West Nederland, een gelijk bedrag per kg aangevoerde melk in een pool bijeenbrengen. Op grond van de uitslagen van het kwaliteitsonderzoek, dat is vastgesteld op het laboratorium, worden deze gelden verdeeld. Voor de in de le klas ingedeelde melk wordt 1 cent per kg extra uitbetaald, terwijl de 3e klas met 1 cent wordt gekort. Een leverancier die in drie achtereenvolgende perioden melk in de derde kwaliteitsklasse levert krijgt dubbele korting. Treedt geen verbetering op dan kan tot hogere kortingen worden overgegaan. Het prijsverschil tussen eerste klas en derde klas melk is gering n.l. 2 cent per kg. Zuivelfabrieken die volgens het onderzoek in de betreffende periode meer eerste klas hebben dan het gemiddelde, ontvangen meer uit de pool dan is inge bracht. Fabrieken die beneden het gemiddelde blijven ontvangen dus minder dan is ingebracht. Het meer of minder terug ontvangen is afhankelijk van het percentage in de kwaliteitsklassen. Bij verrekenen van de kwaliteitsgelden wordt gesproken van toeslag en korting. In feite is het geen toeslag of korting. Het zijn veeleer aanduidingen voor een verdeelsleutel. Ingeval bij een fabriek zijn in een bepaalde periode de gemiddelde uit te betalen prijs 35 cent per kg is dan krijgt de eerste klas 36 cent; dus 1 cent toeslag. De tweede klas wordt 35 cent terwijl de derde klas met 1 cent wordt gekort en op 34 cent komt. Deze termen zijn gemeen goed geworden. Het zou juister zijn als de eerste klas die 36 cent noteert als de prijs aan te merken, de tweede klas met 1 cent korting en de derde klas met 2 cent kor ting. We hebben naar de kwaliteit dan dezèlfde prijs; alleen de aanduiding is anders. Voor de veehouder komt het dus op hetzelfde neer. Alleen klinkt het anders: de aanduiding korting doet minder plezierig aan in de praktijk, en op deze wijze wordt het begrip toeslag gehandhaafd. Het onderzoek naar de kwaliteit van de melk staat dus geheel los van de zuivelfabriek De verrekening van de kwaliteitsgelden vindt plaats over een groot gebied. Deze vrijere opstelling werkt een goede har monie in de hand. In een volgend artikel behandelen we de uitvoering van het kwaliteitsonderzoek. CENTENDANS VOOR MELK! REGERINGSVOORRADEN MELKPOEDER BIJNA UITGEPUT! Minister Nelissen wil geen gezeur meer over een prijsverhoging voor consumptiemelk. Tot eind maart moet het rustig zijn. Hij heeft het Produkt schap voor Zuivel gevraagd daarvoor te zorgen. Het doek is dus gevallen voor de Centendans. De aanzet voor de volgende acte is echter al gemaakt. Achter het gesloten doek hoopt het zuivelbedrijfsleven een nieuw ontwerp te kunnen maken. Bij de laatste be spreking tussen het PZ en de minister over de con sumptiemelkprijs is men op het idee gekomen dat een speciale commissie zou moeten onderzoeken of het nodig is dat er verschillende maximum-prijzen in Nederland aangehouden worden. Voordat deze commissie aan het werk gaat, is het zeer belangrijk te weten wie er zitting in nemen en wat er bestu deerd moet worden. Het onderzoek van de commis sie zal moeten uitwijzen of er structurele verschil len in de kostprijzen zijn tassen de verschillende consumptiemelkgebieden in Nederland. Aan de hand van het antwoord zal het verdere consumptie- melkbeleid uitgestippeld moeten worden. Bestuurs leden van het PZ zullen geen zitting nemen in de commissie. De vraag werd gesteld of het wel ver standig is dat alleen kostprijsdeskundigen aangewe zen worden; waarom geen directeur van een melk inrichting een bijdrage laten leveren? Aanvankelijk wist het PZ-bestuur daar geen raad mee, maar aan gezien de CMC door de minister is genoemd om ook een vertegenwoordiger aan te wijzen, vond men het redelijk dat ook een direkteur van een melk inrichting in het buitenwesten in de commissie komt. De heer M. J. Maas, sekretaris van het PZ, zal de voorzitter van de commissie zijn. Er zal snel gewerkt moeten worden, want voor het einde van het jaar wil de minister rapport uitgebracht hebben. De besluitvorming kwam moeizaam tot stand, want de Centendans houdt de gemoederen intensief bezig. Er werd flink nagekaart. Nadrukkelijk werd nog eens gesteld dat op jaarbasis gerekend de con- sumptiemelkindustrie er 1,23 per 100 liter melk op is vooruit gegaan, maar dat dit twee cent minder is dan het PZ in het voorjaar als nodig geoordeeld had. Waar het echter vooral om gaat, is de gang van zaken bij het overleg. Is het PZ de aangewezen in stantie om met de minister een overeenkomst te sluiten, waarbij het (meer) geven en nemen is. De heer Hupkes kon zich herinneren dat de minister tijdens het laatste overleg had gevraagd bij het PZ toch aan het goede adres te zijn voor het maken van een agreement. Voorzitter Van Dam zou toen „ja" hebben gezegd. De heer Van Dam antwoordde daarop dat het gesprek met de minister langer dan drie uur heeft geduurd en dat hij zich niet kon her inneren dat hij een eenvoudige vraag van de minis ter zou hebben beantwoord. Volgens de voorzitter had de minister medewer king van het PZ gevraagd om te voorkomen dat het bedrijfsleven acties voor hogere prijzen gaat onder nemen. Hij had geantwoord dat het PZ alleen kan adviseren; een verordening over deze materie is niet te maken. De minister heeft daar genoegen mee genomen. De voorzitter had niet het gevoel dat het PZ buiten zijn boekje is gegaan. Tenslotte kan iedereen advies geven, nietwaar? OP DE VINGERS GETIKT. Bij de aanvang van de vergadering deelde voor zitter Van Dam mee, dat hij het lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten Generaal heeft aan vaard. Voor hij zijn benoeming aannam, had hij overleg gepleegd met minister Lardinois of er for mele bezwaren zouden kunnen bestaan tegen de combinatie van funkties als PZ-voorzitter en lid Eeerste Kamer. De minister zag geen problemen. De heer Van de Wiel vond echter na de heer Van Dam met zijn benoeming te hebben geluk ge wenst dat de voorzitter van weinig achting voor het PZ-bestuur had getuigd door eerst niet met het bestuur te overleggen. De heer Van Dam gaf toe dat dit had gekund, maar gezien de vakantie en de gang van zaken bij zijn benoeming, had hij er niet aan gedacht. MELKPOEDERVOORRADEN SLINKEN. Het is niet uitgesloten dat het varkensvoer en pluimveevoer, waarin mager melkpoeder is ver werkt, duurder zal worden. Konden de fabrikanten enige tijd geleden nog tegen zeer lage prijzen ma ger melkpoeder uit de ËEG-interventievoorraden kopen, nu is dat niet meer mogelijk. Zij hebben het PZ gevraagd daar iets aan te doen, maar het Pro duktschap voelt daar weinig voor. De situatie op 1 juli was zo, dat van de 210.000 ton mager melk poeder die bij de EEG was ingeleverd, reeds 90.000 ton was verkocht en dat voor 110.000 ton leverings contracten op lange termijn zijn gesloten. De voor raad is dus vrij beperkt, terwijl men bovendien nog rekening moet houden met leveringen van poeder aan het Wereldvoedselprogramma. Op dit moment trekken de prijzen voor mager melkpoeder reeds aan. A. TOENEMING RUNDVEE-, VARKENS- EN LEGHENNENSTAPEL HOUDT AAN Volgens de uitkomsten steekproef „Landbouwpro- duktie" per 1 juni 1970 van het C.B.S. was het aantal melk- en kalf koeien op 1 juni 1970 26.000 stuks gro ter dan vorig jaar op 1 juni en bedraagt thans 1.911.000 stuks. Het aantal stuks gedekt jongvee was eveneens groter en nam toe van 435.000 stuks op 1 juni 1969 tot 450.000 stuks op 1 juni 1970. Het aantal stuks ander rundvee voor de fokkerij blijft t.o.v. vorig jaar een daling vertonen. Op 1 juni 1969 was dit aantal 1.270.000 stuks en op 1 juni 1970 waren er 1.242.000 stuks op de bedrijven aanwezig. Het aantal stuks mestvee nam toe t.o.v. 1 juni vorig jaar, met 82.000 stuks, waaronder 63.000 mestkalveren. Ook de varkensstapel breidt zich nog steeds verder uit. Het aanbod van slachtvarkens zal daardoor ook in de eerste maanden van 1971 belangrijk groter zijn dan in dezelfde maanden van 1970. De totale leghennenstapel bedroeg op 1 juni 1970 20.1 min stuks tegen 18,2 min stuks op 1 juni 1969. Deze toeneming met 1,9 min stuks is de resultante van een uitbreiding van het aantal leghennen jonger dan 1 jaar met 2,6 min stuks en een vermindering van het aantal leghennen van 1 jaar en ouder met 0,7 min stuks.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1970 | | pagina 8