De invloed van schot en vroeg maaidorsen op de kwaliteit van tarwe V 8 Dr. B. BELDEROK, Instituut voor Graan, Meel en Brood TNO, Wageningen De in Nederland verbouwde tarwe heeft in het algemeen een zeer lage bakkwaliteit; daar staat tegenover dat de korrelopbrengsten per ha groter zijn dan waar ook ter wereld. De tarwes uit andere EEG-landen, met name uit Frankrijk, zijn gemid deld genomen beter dan de Nederlandse tarwe; de opbrengsten per ha zijn echter minder hoog dan die in ons land. Toch kunnen ook deze tarwes niet tippen aan de uitstekende bakeigenschappen van de z.g. kwaliteitstarwes uit landen zoals de V.S., Canada, Zuid-Amerika, Australië en Rusland; hierbij dient wel te worden aangetekend, dat de opbrengsten per ha de helft of minder zijn dan wat wij in West-Europa gewend zijn. Het is uit het voorgaande duidelijk dat het niet mogelijk is een gcede broodbloem te maken van uitsluitend Nederlandse tarwe. De meelfabrieken in ons land verwerken voor hun broodbloem dan ook een mengsel van ca. 50 Nederlandse of Fran se tarwe en ca. 50 kwaliteitstarwe uit niet-EEG- landen. De eisen die de meelfabrieken aan de Nederland se tarwe stellen, betreffen uitsluitend uitwendige kioaliteit: het graan mag niet muf of zuur ruiken, het vochtgehalte mag niet hoger zijn dan 17 en het aandeel aan graanbijmengsels, uitschot, ge broken korrels en gekiemde korrels mag bepaalde grenzen niet overschrijden. Over het laatste punt (partijen tarwe met gekiemde korrels) willen wij in dit artikel graag iets meer zeggen. „SCHOT" IS NADELIG VOOR DE BAKKWALITEIT Onder „schot" verstaat men het verschijnsel, dat bij regenachtig weer tijdens de oogst de korrels van tarwe gaan ontkiemen „schieten") voordat het gewas is binnengehaald. Dit is zeer ongunstig bij de broodbereiding want: het wit (de kruim) van het brood is niet meer elastisch maar klef: het brood is niet behoor lijk te kauwen; geringe hoeveelheden geschoten korrels kunnen weliswaar aanleiding geven tot een volumever groting van het brood; bij meer dan 5 ge schoten korrels wordt het volume echter klei ner en zakken de zijkanten van het brood iets in; de kleur van de bovenkorst is vaak donker bruin, min of meer roodachtig. Aangezien de meelfabrieken aan de bakkerijen een zo constant mogelijke bloemkwaliteit willen leveren, is het begrijpelijk dat zij partijen schottige tarwe zoveel mogelijk proberen te weren. Ook de EEG-graanregelingen bevatten strenge eisen voor het toelaatbare percentage gekiemde korrels: van af 2,6 geschoten korrels wordt op de prijs ge kort, terwijl partijen met 8 en meer schot ge weigerd worden en tegen lagere prijs in de vee voedersector terecht komen. Voor de telers is uiteraard het belangrijkste, dat het optreden van schot gepaard gaat met een ver laging van de korrelopbengsten per ha. Schattingen in de literatuur variëren van enkele percenten tot ca. 20 De kiempjes en worteltjes van de ge scheten korrels gaan n.l. bij het dorsen grotendeels verloren, evenals de ver geschoten korrels. Het is dus in het eigen belang van de telers, als zij er voor zorgen, dat hun tarwe vrij van schot is. SCHOTNEIGING EN HET WEER VOOR DE OOGST Bij eigen onderzoekingen konden wij aantonen, dat de schotneiging van tarwe van de volgende factoren afhankelijk is: 1. de natuurlijke neiging van het ras tot schieten en 2. het weer in een bepaalde periode vóór de oogst. Het was al lang bekend, dat bepaalde rassen zeer gevoelig voor schot zijn en bij regen tijdens de oogst snel gaan kiemen; andere rassen zijn schotresistent en kunnen bij slecht weer weken lang op het veld staan zonder te kiemen. De mees te rassen nemen, wat hun schotgevoeligheid betreft, een middenpositie in. Het verdient dan ook aanbe veling, om reeds bij de keuze van de uit te zaaien rassen hiermede zoveel mogelijk rekening te hou den. Uit onze proeven bleek, dat het weer in een be paalde periode vóór de oogst eveneens van grote invloed is op de schotneiging. Deze kritieke perio de is de deegrijpheid, d.i. de laatste rijpingsfase voor de oogst, waarin de korrels geel worden, maar de inhoud ervan nog deegachtig is. Koel weer tij dens de deegrijpe fase vermindert de kans op schot, warm weer bevordert die kans. Een ras dat onder normale omstandigheden bestand is tegen schot, kan dus door warm weer tijdens de rijping gevoe lig worden voor schot. TEMPERATUURSOM De hoeveelheid warmte die een gewas tijdens de deegrijpe fase ontvangt, wordt uitgedrukt in de z.g. temperatuursom. Om deze te kunnen uitreke nen is het nodig, dat tijdens de deegrijpheid dage lijks de gemiddelde etmaaltemperatuur bepaald wordt. Dit gebeurt eenvoudig door iedere dag een maximum-minimumthermometer af te lezen: de halve som van maximum- en minimumtemperatuur komt aardig overeen met de gemiddelde etmaal- temperatuur. Hiervan wordt vervolgens 12,5° C. afgetrokken, omdat alleen temperaturen boven 12,5° C. van invloed zijn op de schotneiging. De aldus verkregen waarden worden bij elkaar opge teld: zij vormen de temperatuursom tijdens de deeg rijpheid. Hoe hoger deze temperatuursom is, des te groter is de kans op schot als het later bij de oogt regent. Tabel I laat voor een drietal zomertarwerassen het verband zien tussen de temperatuurom tijdens de deegrijpheid en het aantal dagen, dat het gewas na het bereiken van de oogstrijpheid op het veld kan staan zonder bij regen te schieten. TABEL I Aantal dagen, dat het gewas na het bereiken van de oogstrijpheid Temperatuur- op het veld kan staan zonder te som tijdens de schieten. deegrijpheid Opal Orca Jufy I 40 10 26 33 50 6 20 28 60 3 15 23 70 0 10 18 80 0 6 14 90 0 3 10 100 0 0 7 In hetgeen volgt gaan wij van de veronderstel ling uit, dat tarwe een redelijke mate van schot resistentie heeft, wanneer ze na het bereiken van de oogstrijpheid nog 10 dagen op het veld kan blij ven staan zonder te schieten. De temperatuursom tijdens de deegrijpheid die leidt tot een veiligheids marge van 10 dagen, noemen wij de kritieke tem peratuursom. Uit tabel I volgt, dat de kritieke tem peratuursom van Opal 40 is, van Orca 70 en van Jufy I 00. INDELING VAN DE TARWERASSEN VOLGENS HUN KRITIEKE TEMPERATUURSOM a. Schotgevoelige rassen zijn gekenmerkt door een kleine kritieke temperatuursom (ca. 50 of min der - zie tabel II); d.w.z. reeds bij normale tem peraturen tijdens de deegrijpheid wordt deze waarde gemakkelijk overschreden. Zulke rassen krijgen bij regenweer onherroepelijk schot, als zij niet zo spoedig mogelijk geoogst worden. b. Rassen van de middengroep hebben een kritieke temperatuursom tussen 50 en 90. Is het warm weer tijdens de deegrijpheid, dan zal de kritieke temperatuursom overschreden worden en zijn zij bij de oogst schotgevoelig. Is het daarentegen tijdens de deegrijpheid koel weer, dan wordt dë kritieke temperatuursom niet overschreden en is er bij de oogst geen gevaar voor schot te duchten. c. Schotresistente rassen hebben een kritieke tem peratuursom van 90 en meer; d.w.z. zij vertonen ten aanzien van schot een grote oogstzekerheid In ons land worden n.l. temperatuursommen van 90 en meer tijdens de deegrijpe fase vrij wel nooit bereikt, laat staan overschreden. In tabel II zijn de voornaamste in Nederland ver bouwde tarwerassen ingedeeld naar hun kritieke temperatuursom. Men ziet, dat Manella en Jufy I de veiligste rassen zijn; daarna volgen de rassen van de middengroep: Felix, Flevina, Ibis en Orca; terwijl de grootste kans op schot bestaat bij de ras sen met een kleine kritieke temperatuursom: Ca- ribo, Joss Cambier, Opal en Gaby. Schot bij op 't veld staande tarwe.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1970 | | pagina 8