Nieuwelingen op de stoep b[j de E.E.G. Minister Nelissen beraadt zich over de melkprijs 3 OVERLEG OVER EJE.G.- UITBREIDING GESTART Op 30 juni 1970 zijn officieel de onderhandelin gen begonnen tussen de zes landen van de Europese Economische Gemeenschappen en vier kandidaat leden-landen over de uitbreiding van de Zes tot de Tien. In deze bijeenkomst in Luxemburg, in de wandeling geschetst als het „maken van het fami lieportret", zijn de gebruikelijke plechtige verkla ringen afgelegd. De echte onderhandelingen begin_ nen straks: op 21 juli de eerste vergadering van de Zes met Groot-Brittannië, in september a.s. de eerste besprekingen met Ierland, Denemarken en en Noorwegen. In die Luxemburgse openingszitting werden niet alleen plechtige, maar ook duidelijke woorden ge sproken. Op zichzelf is dat verheugend en ook logisch. Men laat elkaar dadelijk goed weten waar het op staat. De moeilijke punten natuurlijk al wel be kend, staan nu dan duidelijk zwart op wit vast. Er is geen zinnige voorspelling te doen over het ver loop of de afloop van deze toetredingsonderhande lingen. LANDBOUW WEEGT ZWAAR In de E.E.G. is moeizaam, maar achteraf alles overwegende toch vrij snel, een gemeenschappe lijke markt, en prijsbeleid voor land- en tuinbouw opgebouwd. In grote lijnen is dat gebaseerd op het nastreven van redelijk geachte richtprijzen voor belangrijke produkten op de markt, met behulp van heffingen bij invoer, teruggaven bij uitvoer en het toepassen van een bodem in de markt door aankoop- en inleveringsmaatregelen. Dit kost grote totaalbedragen, die echter betrokken op het totale EEG-inkomen, nogal meevallen. De finesses en de moeilijkheden van het stelsel laten we in dit ver band verder maar rusten. De kosten van het ge meenschappelijk landbouwbeleid maken het leeu wendeel uit van de uitgaven van de E.E.G. Voor de financiering van die uitgaven is met grote moeite nu een half jaar geleden een uiteindelijke oplossing gevonden en een verdeling gemaakt. Voor een groot land, tevens groot importeur van landbouwprodukten, als Groot-Brittannië is toe treding tot de E.E.G. een hele dure stap geworden. Bovendien wijken stelsel en prijshoogte in het bouwbeleid van de kandidaat-landen nogal af van die in de E.E.G. Gezien dus wat er op landbouw gebied in de E.E.G. overeind staat en de financiële konsekwenties daarvan, is wel duidelijk dat „land bouw" de spil gaat worden, waaromheen deze zwaar politieke onderhandelingen zullen draaien. Om kort even de verschillen in systeem en prij zen aan te duiden, het volgende: Met uitzondering van Noorwegen (dat we als apart geval buiten be schouwing moeten laten) zijn de boerenprijzen in de kandidaat-landen meestal duidelijk lager dan ln de E.E.G. Dat geldt nauwelijks of niet voor sui kerbieten en varkensvlees, pluimvee en eieren. Wat melk betreft is in Engeland de prijs voor de vee houder niet veel lager, maar die wordt anders ge realiseerd dan hier, met name door veel en dure drinkmelk bij een lage boterprijs. Verder heeft vooral Engeland het meest omvangrijk een stelsel van toeslagen per produkt die het veel lagere marktprijspeil aanvullen. Denemarken maakt veel gebruik van een ingewikkeld tweeprijzenstelsel: in het binnenland hogere prijzen dan bij export. HETE HANGIJZERS Wat verlangt de Europese Gemeenschap van de vier kandidaat-leden? In Luxemburg is dat door de fungerende E.E.G.-Raadsvoorzitter geformu leerd en we halen hier de voornaamste punten aan. In beginsel moeten de nieuwelingen aanvaarden het E.E.G.-verdrag en wat er inmiddels is besloten (o.a. gemeenschappelijke markt- en prijsbeleid landbouw) en wat er aan voorstellingen omtrent de versterking van de E.E.G. bestaat (dus b.v. de wil tot landbouwstruktuurhervormingen en tot ge lijktrekkingen van economisch en sociaal beleid). Grondregel is, dat er bij het toetredings-overleg niet over aanpassing van de in de E.E.G. bestaande regelingen kan worden gesproken, wel over over gangsmaatregelen voor de kandidaten. Die over gangsmaatregelen moeten vrij precies zijn naar in houd en duur. Er moet „parallelliteit" zijn wat betreft de over gang in de industriële en die in de landbouwsektor (betekent dat, dat er toch verschil in tijdsduur tus sen beide sektoren kan zijn?) De overgangstijd t.a.v. het goederenverkeer moet voor alle kandi- daatlanden gelijk zijn. Als de problemen van de betrekkingen tussen Engeland en het Gemenebest opduiken, zal de E.E.G. nadere voorstellen daar over doen. Hoe reageerden de nieuwelingen daarop? De Engelse top-onderhandelaar heeft direkt gesteld, dat de E.E.G.-financieringsregeling het zware punt is. Engeland wil die regeling veranderd zien (dus direkt al praten over wijziging, niet alleen over overgang). Het zou weliswaar eerst voor een vijfde, maar na verloop van jaren voor ongeveer de helft van de E.E.G.-uitgaven moeten opdraaien! Verder heeft Engeland wensen met betrekkin? tot zijn overgang naar het E.E.G.-landbouwstelsel. Dat zou een veel langere tijd vergen dan voor de industrie nodig is, iets wat dus ook niet strookt met de E.E.G.-ideeën. En dan natuurlijk de belangen van bepaalde Gemenebestlanden, met name Nieuw- Zeeland als oogappel; en verder de suikerleveren- de ontwikkelingslanden. Denemarken en Ierland tillen lang niet zo zwaar aan de aanpassing aan de E.E.G. Met name Dene marken wil de landbouwregeling wel van vandaag op morgen overnemen maar voor andere sektoren is het weer iets voorzichtiger. KAPSTOK OF KATALYSATOR? De nu begonnen periode van onderhandelingen over de uitbreiding van de E.E.G. kan een onzeke re en een niet ongevaarlijke situatie scheppen uit het oogpunt van noodzakelijke uitbouw van het E.E.G.-landbouwbeleid. Nog steeds is de E.E.G.- marktregeling niet voltooid. We wachten nog steeds op basis-reglementen voor aardappelen, schapevlees, zaderijen e.d. Vlas heeft het kenne lijk nog net gehaald. De gedachte om met het re gelen van de markt voor t.o.v. derde landen „moeilijks" produkten. als b.v. schapevlees te wachten totdat er als Tien over beslist kan wor den, is niet zo onlogisch. Wat men over de diverse plannen-Mangholt mo ge denken, vast staat wel dat er op het gebied van struktuurbeleid in elk geval meer gemeenschap pelijks moet gebeuren, al was het alleen maar om de konkurrentievervalsing op te vangen. Nog vers in het geheugen liggen de grote moeilijk heden, waarin veranderingen in de geldwaarde in enkele landen de eenhiedsmarkt kunnen bren gen. We hebben als landbouw daar de vlotte kon- klusie uit getrokken dat er een veel nauwere sa menwerking op monetair gebied tussen de E.E.G.- landen moest komen. Kortom op allerlei terrei nen moet de ontwikkeling, de versterking van de E.E.G. noodwendig doorgaan. Stilstand is hier zeker achteruitgang. Het gevaar is nu, dat de toetredingsonderhan delingen, bewust of onbewust aanleiding worden om die E.E.G.-ontwikkeling af te remmen. Of er ger nog misschien: men kan in Nederland onver bloemd horen verkondigen dat de toetreding moet worden benut om ihet verfoeilijke E.E.G.land- bouwbeleid radikaal aan te passen (lees: af te breken). Op den duur zijn er nog andere kwade kansen. Een grotere E.E.G. draagt grotere verantwoorde lijkheid in het wereldgebeuren op handelsgebied. Er wordt al gesproken over z.g. vrijhandelszones met niet toetredende Europese nabuurlanden. D.w.z. dat er onderling koncessies ook op land bouwgebied kunnen worden gedaan zonder een gemeenschappelijk beleid, wat alleen maar een E.E.G.-landbouwpolitiek ondergraven kan. Het is nog de vraag of de toetreding van Enge land c.s. gunstig zal werken op de noodzakelijke E.E.G.-ontwikkeling. Voorlopig zou die wel eens als kapstok voor allerlei belangrijke, maar moei lijke problemen, kunnen worden misbruikt. STRUIKENKAMP. Zoals bekend heeft op verzoek van het dagelijks bestuur van het Landbouwschap minister Nelissen van Economische Zaken een gedeelte bijgewoond van het gesprek, dat het Landbouwschap op 15 juli in het kader van de maandelijkse besprekingen met minister Lardinois van Landbouw en Visserij, heeft gevoerd. H|et belangrijkste punt op de agenda was de consump tiemelkprijs, waarover bij de veehouders grote onrust en ontstemming bestaat. Reeds in maart heeft uitvoerig overleg plaats gehad tussen de overheid en het bedrijfsleven over de ver hoging van de straatprijs voor consumptiemelk en consumptiemelkprodukten. Begin april besloot de regering, dat de maximumprijs per liter consumptie- melk met ingang van 1 juni voor het gehele land slechts met één cent mocht worden verhoogd. Voor een aantal consumptiemelkprodukten werd de ver hoging op 2 cent gesteld. Voor het „gehele pakket" consumptiemelksoorten en consumptiemelkprodukten komt dit neer op gemiddeld 1XA cent per liter. Voorts besloot de overheid, dat in het westen van het land per 15 juni de maximumprijs voor bepaalde soorten consumptiemelk met nog een cent mocht worden ver hoogd, hetgeen gemiddeld neerkwam op cent. ONVOLDOENDE Deze beslissingen werden door het gehele land bouw- en zuivelbedrijfsleven bepaald onvoldoende geacht. Het bestuur van het Produktschap voor Zui vel drong er begin april bij de minister van Econo mische Zaken op aan de prijs van consumptiemelk al direct te verhogen met 2 cent per liter. Ook het dage lijks bestuur van het Landbouwschap heeft in brie ven, respectievelijk op 8 april en 21 mei, zowel bij de minister van Landbouw als bij de minister van Econo mische Zaken met klem aangedrongen op een prijs verhoging voor consumptiemelk e.d. met twee cent voor het gehele land in plaats van de per 1 juni toe gestane verhoging van één cent. Voorts stelden zowel het Produktschap voor Zuivel als het Landbouwschap, dat de straatprijs voor het gehele land dient te worden aangepast, indien uit het rentabiliteitsonderzoek zou blijken, dat door de reële kosten van aanvoer, verwerking en distributie, de richtprijs voor de boer niet meer wordt gehaald. Het Landbouwschap en het Produktschap voor Zui vel hebben voor het melkprijsjaar 1970/1971 het standpunt ingenomen, dat zolang de bepleite vrije prijsvorming voor de consumptiemelksector er nog niet is, bij de prijsstelling ten minste de richtprijs van 35,30 cent voor de boer moet kunnen worden gereali seerd. Dit punt werd in de brieven van 8 april en 21 imei aan de beide ministers en ook in de bespreking met de minister van Landbouw op 29 april sterk be pleit. Het Landbouwschap is namelijk van mening, dat deze minimum-grondstofwaarde van 35,30 cent per kg voor de in de consumptiemelksector bestemde melk primair tot de verantwoordelijkheid van de minister van Landbouw behoort (zoals de verreken- prijs). STANDPUNT MINISTER Tijdens de bespreking van 29 april verklaarde minister Lardinois nog moeite te hebben gehad met het verlangen van het bedrijfsleven, dat de consump tiemelk teruggerekend naar de veehouder prak tisch de richtprijs van 35,30 cent moet opbrengen. Dit standpunt heeft de minister tijdens de laatste be spreking met het Landbouwschap op 15 juli nadruk kelijk bevestigd. In het afgelopen jaar, waarin de zuivelwaarde lager uitviel dan verwacht was, is gebleken hoe nadelig het ontbreken van de minimum-grondstofwaarde is voor de veehouderij. Gezien de aandrang van het Land bouwschap tijdens die laatste bespreking met de beide ministers mag verwacht worden, dat de overheid spoedig een beslissing zal nemen op dit punt. Dat is voor de veehouders ook in de naaste toekomst van groot belang. Daarnaast heeft het Landbouwschap opnieuw bena drukt, dat de totnogtoe dioor de overheid toegestane prijsverhogingen voor de consumptiemelk onvoldoen de zijn. Een verbetering op korte termijn van de con sumptiemelkprijs voor het gehele land is noodzakelijk met het oog op de achterblijvende inkomens in de vëehouderij. SPOEDIGE BESLISSING GEVRAAGD De minister van Economische Zaken heeft tijdens het onderhoud met het Landbouwschap op 15 juli verklaard, dat de overheid een beslissing zal nemen kort nadat hij de resultaten van het nu afgeronde ren tabiliteitsonderzoek bij een aantal consumptiemelk inrichtingen heeft ontvangen en hierover met het Produktschap voor Zuivel overleg heeft gepleegd. Gezien de huidige situatie in de veehouderij en de zuivelsector, heeft het dagelijks bestuur van het Land bouwschap aangedrongen op een spoedige beslissing van de overheid inzake het verdere prijsbeleid voor consumptiemelk in het gehele land. Ten slotte bleek uit een mededeling van minister Nelissen, dat binnenkort overleg mogelijk is om tot een minder strak prijsbeleid te kómen voor bepaalde consumptiemelkprodukten. Het dagelijks bestuur van het Landbouwschap ver trouwt erop, dat nog deze maand de beslissing van de regering bekend zal worden. Gezien het voorgaande heeft alsnog spoedoverleg plaats gehad met het bestuur van de Koninklijke Ne- derlandsche Zuivelbond en vertegenwoordigers van de coöperatieve melkinrichtingen. Uit een door de FNZ uitgegeven persbericht blijkt, dat als resultaat van de besprekingen de melkinrichtingen in overig Nederland (buiten het westen) geadviseerd werd de voor 20 juli voorgenomen prijsverhoging met een tweede cent, uit te stellen tot begin augustus.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1970 | | pagina 3