Omscholing bij beroepsovergang uit de landbouw
Landbouwschap doet nieuwe voorstellen O. en S.-fonds
3
HERZIENING BIJDRAGEREGELING VASTGESTELD
Het bestuur van de Stichting Ontwikkelings-
en Saneringsfonds voor de Landbouw heeft in
overleg met het ministerie van sociale zaken en
volksgezondheid een herziene bijdrageregeling
vastgesteld ter stimulering van de omscholing
van hen, die als ondernemer dan wel als meewer
kend kind of agrarisch werknemer werkzaam zijn
op een land- of tuinbouwbedrijf, dat beëindigd
wordt. De regeling, die het karakter heeft van een
proef op dit gebied, is op 1 juli 1970 in werking
getreden.
De herziening van de bijdrageregeling heeft in
de eerste plaats betrekking op de kring van be
langhebbenden bij deze regeling.
Voor de thans ingetrokken oude omscholings
regeling kwamen alleen ondernemers in aanmer
king, die hun land- of tuinbouwbedrijf beëindig
den in het kader van de bedrijfsbeëindigingsrege
ling van het Fonds.
Voor de nieuwe bijdrageregeling komen nu in
aanmerking:
A. Ondernemers die als hoofdberoep een land-
of tuinbouwbedrijf uitoefenen, waarbij de om
vang in de jaren 1965, 1966 of 1967 tenminste
2000 punten bedroeg met een minimum in het
jaar 1967 van 2000 punten en zich verplichten
hun bedrijf te beëindigen uiterlijk 2 jaren na
het sluiten van de overeenkomst terzake van
de toekenning van een fondsbijdrage bij om
scholing.
B. Meewerkende kinderen waarvan de ouder aan
de hiervoor omschreven voorwaarden van
ondernemer voldoet en die op het moment
van aanvrage tenminste 25 jaar zijn. Ze moe
ten op het moment van aanvrage op het ouder
lijk bedrijf werkzaam zijn en in de twee ka
lenderjaren voorafgaand aan de datum van
aanvrage tenminste 40 weken per kalender
jaar op het ouderlijk bedrijf hebben gewerkt.
De ouder moet ziich verplichten het bedrijf te
beëindigen uiterlijk twee jaren nadat met
aanvrager een overeenkomst is gesloten ter
zake van de toekenning van een bijdrage bij
omscholing.
C. Agrarische werknemers die op het moment
van aanvrage werkzaam zijn op bedrijven
van ondernemers als voren omschreven en op
het moment van aanvrage tenminste 25 jaar
zijn. Ze moeten de laatste twee kalenderjaren
voorafgaand aan de datum van aanvrage ten
minste 40 werkweken per kalenderjaar ver
zekerd zijn geweest bij het Bedrijfspensioen
fonds voor de Landbouw en/of het Bedrijfs
pensioenfonds voor het Bloembollenbedrijf.
BIJDRAGEREGELING VOOR OUDERE
AGRARISCHE WERKNEMERS
Ook voor oudere agrarische werknemers die om
structurele redenen het land- of tuinbouwbedrijf
waarop zij werkzaam zijn moeten verlaten, heeft
het bestuur van het O. en S.-fonds een bijdrage
regeling vastgesteld.
De regeling heeft betrekking op werknemers van
55 tot 64 jaar. De bijdrage bestaat uit een uitkering
ineens van f 3.000,die op een geblokkeerde reke
ning wordt gestort. De uitkering wordt gedeblok
keerd bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd.
De betreffende ondernemer moet zich ver
plichten zijn bedrijf te beëindigen uiterlijk
twee jaren nadat met aanvrager een over
komst is gesloten terzake van de toekenning
van een bijdrage bij omscholing. Werknemers
die opgaveplichtig zijn op grond van de Land
bouw wet moeten zich verplichten hun bedrijf
te beëindigen uiterlijk twee jaren nadat met
hen een overeenkomst is gesloten terzake van
de toekenning van een bijdrage bij omscho
ling.
De tweede wijziging t.o.v. de oude omscholings
regeling is dat de ondernemers wel verplicht zijn
hun bedrijf te beëindigen, ook indien de aanvra
ger een meewerkend kind of een agrarisch werk
nemer is, maar dat het hun daarbij vrijstaat al
dan niet gebruik te maken van de bedrijfsbeëin
digingsregeling van het Fonds.
In verband met punt 5 wordt er de aandacht
op gevestigd, dat werknemers, die hun bedrijf
willen beëindigen in het kader van de bedrijfsbe-
eindigingsregeling van het Fonds, een éénmalige
vergoeding hiervoor kan worden uitgekeerd van
2,per punt, gebaseerd op de gemiddelde om
vang van hun bedrijf in de jaren 1965, 1966 en
1967.
Van Fondswege kan aan belanghebbenden een
bijdrage worden verleend, indien zij zich laten om
scholen in het kader van de daarvoor bestaande
scholingsregelingen van het directoraat-generaal
voor de arbeidsvoorziening van het ministerie van
sociale zaken en volksgezondheid.
Deze scholingsregelingen zijn de volgende:
scholing op een centrum voor vakopleiding van
volwassenen (centrumregeling);
scholing in het kader van de studiekostenrege
ling werkzoekenden;
scholing in bedrijven (trainingstoeslagrege-
ling).
Bij een omscholing in het kader van de cen
trumregeling of de studiekostenregeling bestaat
de bijdrage aan belanghebbenden uit:
een wekelijkse bijdrage gedurende de omscho
lingsperiode, uitgaande van het kunnen berei
ken van een inkomensniveau, dat gelijk is aan
het gemiddeld verdiende brutoloon van manne
lijke arbeiders en employe's van 25 jaar en
ouder in industrie en handel;
een premie, indien de omscholing met goed ge
volg is voltooid;
een premie, indien aansluitend aan het met
goed gevolg voltooien van de omscholing, be
langhebbende een half jaar heeft gewerkt in
het beroep, waarvoor hij is omgeschoold.
Van de wekelijkse bijdrage wordt f 10,per
week ingehouden. Het totaal van deze inhoudin
gen wordt uitbetaald, indien de opleiding met goed
gevolg is voltooid.
De premies, die worden verleend bij het met
goed gevolg voltooien van de opleiding en bij het
een half jaar hebben gewerkt in het beroep waar
voor is opgeleid, zijn elk gelijk aan het totaal van
de vorenbedoelde inhoudingen van. de wekelijkse
bijdrage.
Bij een omscholing in het kader van de trai-
ningstoeslagregeling ontvangt de nieuwe werk
gever van belanghebbende een bijdrage, die ge
lijk is aan het verschil tussen de improduktieve
loonkosten, die voor de werkgever ontstaan door
de tewerkstelling van belanghebbende, en de trai
ningstoeslag die de werkgever ontvangt van de
zijde van het directoraat-generaal voor de ar
beidsvoorziening.
De aanvragen voor een bijdrage dienen te wor
den ingediend bij de districtsbunreauhouder, in
wiens werkgebied aanvrager woonachtig is.
Nadere inlichtingen kunnen worden verkregen
bij de hoofdingenieur-directeuren voor de bedrijfs
ontwikkeling in de provincies, de economisch-
sociale voorlichtingsdiensten van de landbouw
organisaties, de agrarisch-sociale voorlichters van
de werknemersorganisaties in de landbouw, de
districtsbureauhouders alsmede de gewestelijke
arbeidsbureaux.
Zoals U elders in dit nummer kunt lezen,
zijn er door het Landbouwschap betreffende
bedrijfsbeëindiging voorstellen gedaan, dit
aanzienlijk verder gaan dan bovenstaande
„herziene bijdrageregeling". RED:)
De afvloeiing van arbeidskrachten uit de land
en tuinbouw dient naar de mening van het Land
bouwschap met meer kracht ter hapd te worden
genomen. Het bestuur van het Landbouwschap is
daartoe in zijn openbare vergadering van 1 juli
akkoord gegaan met nieuwe voorstellen, die aan
het bestuur van het Ontwikkelings- en Sanerings
fonds zullen worden voorgelegd.
Deze voorstellen omvatten o.a.
een hogere waardering van de grondinbreng,
ten einde het aanbod van grond te vergroten
toepassing van de saneringsregeling op jongere
agrariërs, die vijf jaar of langer in de land
bouw werkzaam zijn
verhoging van de inkomensgrens van 12.500,-
tot de loongrens van verplicht verzekerden, die
thans 14.850,- bedraagt en per 1 januari 1971
waarschijnlijk zal worden verhoogd tot 16.000
gulden
het mogelijk maken van langjarige verpach
ting bij bedrijfsbeëindiging in plaats van eigen
domsoverdracht
basering van het SBL-aankoopbèleid op de
verkeerswaarde van de grond in het betreffen
de gebied, met name in ruilverkavelingsgebie-
den
verdubbeling van het met de bedrijfsomvang
samenhangend deel van de beëindigingsver
goeding voor boeren en tuinders jonger dan 50
jaar en een verhoging met 50 °/c van deze zo
genaamde uitkering ineens voor boeren en
tuinders ouder dan 50 jaar.
Het Landbouwschap dringt aan op een snellere
behandeling van de aanvragen om bedrijfsbeëin
diging. Hierdoor zou een verdergaande decentra
lisatie van de besluitvorming van belang kunnen
zijn.
Ten aanzien van de reeds eerder door het Ont
wikkelings- en Saneringsfonds getroffen regeling
voor afgevloeide agrarische werknemers, merkte
het bestuur op, dat deze regeling ongunstige ge
volgen kan hebben voor de betrokkenen met het
opbouwen van de pensioenvoorziening. Het be
stuur, dat nog wil afwachten in hoeverre een der
gelijke regeling in de behoefte voorziet, sprak er
zich voor uit dat nagegaan moet worden welke
maatregelen getroffen moeten worden.
ZITTEN WIJ EIGENLIK IN EEN CRISISTIJD
Die vraag werd ons gesteld naar aanleiding van
ons artikeltje van vorige week waarin wy terloops
een opmerking maakten over het feit dat op de ef
fectenbeurzen de koersen van de aandelen in het
laatste halfjaar op een heel laag peil zijn aange
land.
Onze vraagsteller was op een leeftijd, dat hij
zich de crisis van 1929 nog goed kon herinneren.
De berichten die hij nu in dag- en weekbladen
las hadden hem ongerust gemaakt. Vooral die over
de situatie in Amerika vond hij benauwend klin
ken.
In Amerika is zoals men heeft kunnen lezen,
vooral onrust ontstaan over het feit dat de grote
spoorwegmaatschappij Penn Central niet meer in
staat bleek om aan zijn verplichtingen te voldoen
en daarom surséance van betaling moest aanvra
gen. De regering weigerde om aan dit bedrijf cre-
dieten te verstrekken, ondanks het feit dat liquida
tie van dit bedrijf tengevolge zou hebben dat Ame
rika er ineens ongeveer 100.000 werklozen bij zou
hebben. De gang van zaken bij Penn. Central heeft
ook aan het licht gebracht, dat er heel wat grote
bedrijven in liquiditeitsmoeilijkheden verkeren.. In
ons eigen land is het op economisch gebeid ook niet
alles botertje tot den boom.
Tussen de groot-bedrijven komen steeds meer
fusies tot stand. Dit gebeurd echt niet altijd uit
weelde, maar is niet zelden een bittere noodzaak.
Kleine bedrijven hebben het in vele sectoren van
het bedrijfsleven erg moeilijk, als ze al niet ver
dwenen zijn.
Dat de agrarische sector er in dit opzicht niet
beter afkomt dan andersoortige bedrijven, is elke
lezer van dit blad bekend, dikwijls uit eigen er
varing. Internationaal liggen vele landbouwpro-
dukten niet best in de markt. Dit is allemaal niet
zo mooi en het is dus begrijpelijk dat de vraag op
komt of er zich een crisis van grotere omvang aan
het ontwikkelen is.
De vraag stellen is echter gemakkelijker dan ze
te beantwoorden. Wij zijn niet in staat er een ant
woord op te geven. Kort geleden lazen wij nog er
gens dat in 1929 de econoom Keynes, die beschouwd
kan worden als de grootste econoom van de 20ste
eeuw, in het begin van de wereldcrisis van de der
tiger jaren de zwarte dag waarop de koersen op
de Amerikaanse effectenbeurs ineenstorten, be
schouwde als niet meer dan een waarschuwing, dat
men zich niet aan een te groot optimisme over de
ontwikkeling van het economisch leven moest over
geven. De grote crisis zag deze man, toen nog niet
komen. De economische wetenschap is vooral door
het werk van Keynes sedert de jaren dertig enorm
vooruitgegaan. Misschien weet men nu beter hoe
wij er voor staan. Kan men er dan ook wat aan
doen, als het zou dreigen verkeerd te gaan?
Dat zou wel kunnen als IEDEREEN het juiste in
zicht had en er dan ook nog naar wou handelen.
Dat is echter helaas niet het geval. Onaangename
maatregelen nemen is iets wat pas gebeurd als Let
niet meer anders kan. Op de economische weten
schap vertrouwen is dus een gevaarlijke zaak. nv
die als het erop aankomt rustig aan kant gezet
wordt.
Al is dan de vraag „crisis of niet" door ons niet
te beantwoorden, het is wel zeker dat wij in een
erg onzekere situatie zitten. Dat brengt mee d.
ieder voor zich als hij zaken doet zich niet don"
een groot optimisme mag laten leiden. In een tijd
van hoog-conjunctuur kan men meer wage dan in
een periode waarin een zekere stagnatie optreedt.
Het is ook een eis dat de bedrijven zich zo sterl
mogelijk maken. Een van de manieren om dit ie
doen is samen te werken, waar het maar kan Mc:-:
moet willen inzien dat men alleen zwakker staat
dan met anderen.
Gezonde investeringen achterwege laten, is ook
in een tijd als deze, niet verstandig. Wel moet men
dubbel oppassen geen zaken te kopen die duidelijl
te duur zijn. Dat kan in de agrarische sector vooral-
het geval zijn met grond. Bij aankoop hiervan moet
men er wel op letten over hoeveel koopkracht me.
zelf beschikt. Als men er het maximum krediet dat
maar te krijgen is, op nemen moet, is bij de hui
dige rentestand (die ook wel eens een crisis-symp
toom zou kunnen zijn) het kopen van vrije grond
tegen de geldende prijzen af te raden. Wie over re»
erves beschikt en met eigen goed kan kopen is
uiteraard veel minder kwetsbaar. Jammer dat re
serve-vorming ook door onze hoge belastingdruk
voor veel mensen niet mogelijk was.
Dit was geen opwekkend verhaal. Laten wij ho
pen dat het allemaal meevalt. Zoals mek meer din
gen het geval is.
PAAUWE.