13 batterij, dan zal men de nest biggen bij het spe nen eerst in een kooi van de bovenste verdieping plaatsen. Na 2 a 3 weken worden ze verplaatst naar onder: de helft gaat in een kooi van de mid* denste rij, en de helft naar één van de onderste rijen. Ze blijven hier nog 2 a 3 weken en gaan dan op een ouderdom van 6 weken op de grond. De zwaarste biggen kunnen dan 10 a 13 kg be reiken. DIJ een systeem van twee verschillende batte- rijen kan het op een gesloten bedrijf interes sant zijn de groepen voor de mesterij reeds op de batterij te maken. Heeft men b.v. een mestvar- kensstal met hokken voor 10 varkens, dan zal men op de vlakke batterij ernaar streven bij het einde 10 biggen per kooi te hebben. Vermoedelijk is het dan best iets grotere kooien te hebben, b.v. 1,50 x 1,20 m. De normale kooien van 1,20 x 1,20 m. zijn nl. vol belegd met 8 biggen van 20 kg. VEREIST AANTAL BATTERIJKOOIEN Heeft men b.v. een bedrijf, waar gemiddeld één zeug per week werpt (ca. 25 a 35 zeugen), dan kan men de gemiddelde bezetting van kooien en kraamhokken bij spenen op één week gaan bere kenen. Wanneer men nl. alleen met verdiepingbat terij werkt, en de biggen hierop laat van 1 tot 6 weken, dan is de bezetting resp. 1 hok bezet met een zeug met biggen, geen of 1 hok bezet met een zeug zonder biggen; nesten op batterij: 5, waarvan 2 of 3 bovenaan, en 2 of 3 in het midden en onderaan; nesten op de grond: 4. Wanneer men de twee batterijen heeft, en de biggen 3 weken op de verdiepingbatterij laat, en 5 weken op de vlakke batterij, dan is de gemid delde bezetting resp.: 1 hok met een zeug met biggen, geen of 1 hok bezet met een zeug zonder biggen; verdiepingsbatterij: 3 nesten; vlakke batterij: 5 nesten. Daat de geboorten echter nooit regelmatig ver lopen, moet men voor elke worp, die gemiddeld per week gebeurt, wat meer plaats voorzien. Een goede norm is per gemiddelde wekelijkse worp: 3 hokken; batterijen: ofwel 9 kooien verdiepingbatterij (3 elementen van 1,20 m., elk met 3 kooien) en twee grondhokken voor 2 nesten per hok; ofwel 3 of 6 kooien verdiepingbatterij (1 of 2 elementen van 1,20 m.) en 6 vlakke kooien. Zo zal een bedrijf met een zestigtal zeugen, dat gemiddeld tot 2 worpen per week komt, en dat met beide batterijen wil werken, nodig hebben: 6 kweekhokken, 9 verdiepingkooien (3 elemen ten), 12 vlakke kooien. Het tweebatterijsysteem komt vooral in aan merking vanaf deze grootte. Bij kleinere zeugen stapels is dit te duur. Het werken met verdieping- batterij verdient dan de voorkeur. OPTIMAAL STALKLLMAAT TEMPERATUUR De beste temperatuur voor biggen, die samen in batterij kooien worden gehouden, is: Ouderdom 12 weken 34 weken 510 weken Temperatuur 27 24.5° 22 Indien met een verdiepingsbatterij wordt ge werkt, plaatst men de biggen de eerste 2 a 3 we ken bovenaan, en de volgende periode zet men de helft in het midden en de helft onderaan. In dit geval zal ter hoogte van de bovenste kooien een temperatuur nagestreefd worden van 27° C, en ter hoogte van de onderste rij 24° C. Wordt met de 2 batterijen gewerkt, dan zal in de verdiepingsbatterij een temperatuur van 27° C nagestreefd worden over heel de hoogte, en in de vlakke batterij een temperatuur van 22° C. In dit laatste geval zullen de batterijen in 2 verschillende kamers moeten opgesteld worden. Dit bevordert meteen de rust: de grotere biggen worden niet telkens gestoord, wanneer men naar de kleinste gaat kijken. Tevens krijgt men gemakkelijker de mogelijk heid elke kamer eens helemaal te laten leegkomen en grondig te reinigen en te ontsmetten. Ligt de temperatuur veel hoger dan de hierbo ven vermelde waarden, dan gaan de biggen zo veel mogelijk uit elkaar liggen, en komen ze wei nig recht: ze slapen teveel, zodat ze te weinig voder opnemen, en ook veel moeilijker leren eten en drinken. De dieren groeien abnormaal hoog uit, en de nagels groeien zeer sneL Na tuurlijk zullen ook de verwarmingskosten iets ho ger liggen en zal er iets meer reuk ontwikkeld worden. Verder is de hogere temperatuur iets minder aangenaam voor de verzorger. Ligt de temperatuur veel lager, dan kunnen de dieren hun lichaamstemperatuur minder op peil houden, en worden ze gevoeliger voor ziekten en sterfte. Ook eten ze gemakkelijk en veel, wat na enkele dagen tot verteringsstoornissen kan leiden. Het voordeel daarentegen is dat de dieren snel ler leren eten en drinken. Wat naast een goede temperatuur van groot belang is, is dat deze zo gelijk mogelijk blijft. Wordt het 's nachts b.v. telkens aanmerkelijk kou der, dan kan men moeilijkheden verwachten. LUCHTVOCHTIGHEID De luchtvochtigheid is van minder belang. Een relatieve luchtvochtigheid van 40 a 50 of zelfs minder zou optimaal zijn. In de winter, wanneer het koud is en de lucht sterk moet opgewarmd worden, kan de lucht zeer droog worden. Zolang de dieren hiervan geen last hebben, en niet beginnen te kuchen, is dit een voordeel: hoe droger de lucht is, hoe sneller de Coli-bakteriën in de mest afsterven. Is de lucht zo droog dat de dieren hiervan last ondervinden, dan kan men wat water op de gang sproeien, of een kraantje laten druppen. Is de lucht daarentegen te vochtig, dan gaat de droge kunstmelk, die bij 't begin verstrekt wordt, hard en vochtig worden en zullen de bakteriën zich hierin sneller ontwikkelen. Waneer niet hard meer gestookt moet worden, kan de relatieve luchtvochtigheid stijgen tot 70 75 Dit is echter niet zo bezwaarlijk dat hier tegen maatregelen, zoals het kunstmatig drogen van de lucht, moeten getroffen worden. LICHT Zijn er vensters in de biggenkamer, of brandt het licht de hele dag, dan zijn de dieren onrustig; ze gaan dikwijls eten en drinken, en het zuig- instinkt zet hen aan om aan navels en oren te gaan zuigen, en soms zelfs tot het staart bij ten. De batterijen moeten dus in een donkere kamer opgesteld worden. Dit is ook gunstig voor de kli maatregeling: ramen geven steeds moeilijkheden met de klimaatregeling, en kunnen een koudege voel teweegbrengen bij de biggen die in de buurt ervan zitten. Alleen bij voedering en verzorging zal men het licht laten branden. 'Regelmatig bezoek in de loop van de dag zal ook liefst geweerd worden. DE BATTERIJ KA MER AFMETINGEN De kamer waarin de batterij is opgesteld, moet voldoende ruim zijn: de gangen moeten breed ge noeg zijn om te werken, en om de biggen in en uit de batterijen te halen. Bij de verdiepingsbatterij, die 60 cm. breed is, zal de voedergang met trog ca. 1,40 m. breed ge nomen worden, en de mestgang, waar de mest- platen in uitsteken, ca. 1,60 m., zodat de totale breedte ca. 3,60 m. wordt. De lengte zal afhangen van deze van;'de batterij. Hierbij moet aan de ene kant een dwars gang gevoegd worden van ca. 1,20 m., om er langs door te gaan, en aan het ander eind moet de batterij ca. 30 cm. van de muur blij ven om de zijdelings gemaakte mest te kunnen wegruimen. Een batterij van b-v. 9 kooien, of 3 elementen, vraagt derhalve een lengte van ca. 1,20 (3 x 1,20) 0,30 5,10 m. De totale afmetingen van die kamer worden der halve ca. 5,10 x 3,60 m. De hoogte ligt best tussen 2,10 m. en 2,50 m. Bij de vlakke batterij, die 1,20 m. breed is, wordt de gangbreedte best op 1,50 m. genomen, trog of droogvoederbak inbegrepen. Werkt men op 2 rij en, dan legt men het beste de gang in het midden; de breedte ervan, voederbakken inbegrepen, is best 1,80 m. De batterijen zijn dan wel iets duur der, maar de bouw wordt 1 m. smaller, en korter dan wanneer men de batterijen rug aan rug in het midden opstelt. Een kamer voor b.v. 12 vlakke kooien heeft der halve een afmeting van 12 x 1,20 14,60 m. op 2,70 m. bij éénrijige uitvoering, of 6 x 1,20 7,20 m. op 4,20 m. bij tweerijige uitvoering. De hoogte is ook hier best 2,10 m. tot 2,50 m., maar kan wel kleiner zijn. Voor een bedrijf met gemiddeld 2 worpen per week (ca. 60 zeugen), dat met het systeem van 2 batterijen werkt, en normaal 3 elementen verdiepingsbatterijen en 12 vlakke kooien nodig heeft, moet een kamer van ca. 5,10 m. x 3,60 m. met de verdiepingsbatterij worden ingericht en één van 7,20 m. x 4,20 m. met de vlakke batterij. ISOLATIE Wanden en plafond van de biggenbatterijen moeten goed geïsoleerd worden. Ook waar de bat terijkamer tegen een bestaande muur komt, zal deze laatste geïsoleerd worden. Men zal er wel op letten dat de isolatie niet vlak tegen de -muur, maar op een houten latwerk komt om het vochtig worden te voorkomen. Als isolatie komt 5 cm. geëkspandeerde polysti- reen in aanmerking of een ander materiaal, die dezelfde isolatie geeft. Een zwaardere insolatie drukt de verwarmingskosten. BELUCHTING EN VERWARMING Het slagen van de biggenbatterij hangt in grote mate van de beluchting en de verwarming af. Vele systemen zijn mogelijk, het komt er op aan de juiste kapaciteit te kiezen en de regeling goed in de hand te hebben. Van belang is o.m. ■fr verwarming op thermostaat verse lucht niet rechtstreeks van buiten afne men -fc afzuigen met ventilator met toerenregeling niet te veel maar ook niet te weinig beluchten. Bij een te veel stijgen de verwarmingskosten sterk -fr houdt rekening met het uitvallen van electrici- teit (gaskachel). Als normen voor beluchting en verwarming kunnen over het algemeen gesteld worden: V erdiepingsbatterijnormale beluchting (is steeds nodig): 20 mVu/kooi; maximale beluchting (bij zomerdag - hierop moet de ventilator bere kend zijn): 120 m3/u/kooi; verwarmingskapaci- teit 500 kkal/u/kooi. Vlakke batterij: normale beluchting: 45 m3/u/ kooi; maximale beluchting: 450 mVu/kooi; ver- warmingskapaciteit: 500 kkal/u/kooi.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1970 | | pagina 13