Mansholt over zijn nieuwe landbouwvoorstellen QROTE belangstelling zowel van de zijde van de leden en genodigden als van de pers was er voor de openbare jaarvergadering van de Stich ting voor Nederlandse Zelfstandige Handel en In dustrie (Z.H.I.) die donderdag 28 mei te Hilversum werd gehouden. Belangstelling die mede te danken was aan de inleider op deze middag dr. S. L. Mans- holt, vice-voorzitter van de^ Europese Commissie, die het Europese landbouwbeleid in de komende jaren zou behandelen. In het bijzonder zou daarbij door hem'ingegaan worden op de gevolgen van dit beleid voor de agrarische handel en industrie. UOQRZITTER van de Z.H.I. ir. M. G. Wagenaar Hummelinck wees in zijn openingswoord op de onlangs ingediende wijzigingsvoorstellen van het plan.Landbouw 1980 en achtte deze middag een goede gelegenheid om uit de eerste hand nader ge ïnformeerd te worden omtrent de visie van Dr. Mansholt betreffende de naaste toekomst. In de krant, aldus ir. Wagenaar Hummelinck, heb ik de wijzigingsvoorstellen zien betitelen met de uitdruk king „het mini Mansholt-plan". Hieruit zou weer eens kunnen blijken dat u niet bang bent om tegen de draad in te gaan. In de mode immers kwam eerst de minimode en pas daarna de maximode, maar bij uw plannen wordt maxi gevolgd door mini. Voor wat betreft de agrarische handel en industrie kon dat wel eens toepasselijk zijn. De hier verzamelde ondernemers voelen zich inderdaad door de plan nen van de Europese Commissie min of meer tot het hemd toe uitgekleed. Misschien zal het echter ge lukken hun vanmiddag weer het uitzicht te geven op een redelijke bedekking. Het hoeft geen smo king te zijn, een overall is voldoende, want zij zijn bereid ervoor te werken! ALHOEWEL het moeilijk is de betekenis van de agrarische handel en industrie te becijferen, gaf ir. Wagenaar Hummelinck enkele cijfers om dit belang aan te tonen. Zo is de totale bijdrage van de zgn. agri-business aan het binnenlands produkt te schatten op 18,5 ofwel 15,3 miljard gulden (via landbouw, toeleverende goederen en diensten en verwerkende industrie) van de totale 83 miljard gulden aan binnenlands produkt. Het aandeel van deze agribusiness in de totale Nederlandse werk gelegenheid kan in 1968 op 17 a 18 geschat wor den, waarvan ongeveer de helft voor rekening komt van de agrarische handel en industrie. Enerzijds tonen deze cijfers aan dat de landbouw in onze economie een groter belang vertegenwoordigt dan alleen de boerenbedrijven, anderzijds laten ze zien dat de agrarische handel en industrie daarbij een niet te verwaarlozen faktor vormt. Opmerkelijk is dan ook met hoe weinig aandacht deze bedrijfstakken in de voorstellen van de Euro pese Commissie worden behandeld. Ik denk hierbij niet alleen aan het feit dat men kunstmatig de func ties van deze groepen door nieuw te vormen orga nen wil laten overnemen maar ook aan de sociale sector. Hoewel er bijvoorbeeld voor bedrijfsbeëin diging van de landbouw een en overigens graag gegunde veelomvattende regeling is getroffen zoeken wij vergeefs naar iets dergelijks voor de agrarische handel en industrie. Wat moet in een streek waar de landbouw weg valt de op deze boeren georiënteerde plattelands- handel of landbouwproduktenverwerkende indus trie beginnen die zijn grondstoffen verloren ziet gaan? Men is er niet van af te stellen dat zij maar ergens anuers nieuwe pronnen moeten aanooren. Er wordt hier een sanering toegepast die wel een bijzonder koude indruk maakt, aldus de voorzitter van de Z.H.I. NIEUWE UITWERKING VAN VOORSTELLEN Dr. Mansholt ging in zijn uitvoerige inleiding en later ook bij de discussie op de van hem bekende vlotte wijze in op de nieuwe landbouwvoorstellen van de Europese Commissie en de gedachten die daaraan ten grondslag liggen. Wil de landbouw zich in de zich steeds sneller veranderende maatschappij kunnen aanpassen en handhaven dan zal ze een rationele producent moeten zijn. Er zal door een veranderende bedrijfsstructuur nog heel wat moe ten gebeuren voor de bestaande sociale achterstand ingehaald zal zijn. Alhoewel de landbouw de laatste 20 jaar een geweldige ontwikkeling heeft doorge maakt in het bijzonder betreffende de besparing van de arbeid, is het agrarisch bedrijf zo kapitaals- intensief geworden dat het inkomensniveau van de agrarische ondernemer een steeds grotere achter stand in vergelijking met andere bevolkingsgroepen zal gaan vertonen. Vele investeringen in agrarische bedrijven gestoken zijn in feite bedrijfseconomisch niet rendabel. Een trekker die slechts 230 uren per jaar draait staat voor 75 stil! 80 van de be drijven in de E.E.G. geven slechts werk aan mankracht. De huidige in de E.E.G. gevoerde sub sidiepolitiek (met ongeveer een 500 verschillende subsidiesystemen!) kan averechts werken en de boer verleiden tot het doen. van investeringen en uitgaven die bijzonder deze subsidiepolitiek niet gedaan zou hebben. Welke agrarische ondernemer durft de kans op subsidie mis te lopen? De schul- denlast neemt daardoor echter toe zodat zijn feële- inkomen relatief achteruitgaat. Het produktieaanbod in de landbouw is in het algemeen niet gebaseerd op de vraag maar is een sociale produktie om in het leven te blijven. Door de in de E.E.G. bestaande garantieprijsregelingen, waaraan Mansholt toegaf zelf meegewerkt te heb ben wordt een bedrijfsstructuur -in de1 landbouw in Stand gehouden die geen rekening houdt met de markt van vraag en aanbod en niet langer verant woord is. Er is sprake van een verstarring, te ge ringe mobiliteit van de grond, geen verantwoorde lijkheid voor de produktie, een conserverende ten dens. Contingentering zag Dr. Mansholt niet als de oplossing om een marktevenwicht te bereiken. Dat is het paard achter de wagen spannen. De bestaan de produktiestruetuur zou gehandhaafd blijven ter wijl juist de aanpassing daarvan zo noodzakelijk is. De door de Europese Commissie nu ter tafel ge legde nieuwe voorstellen in de vorm van de vijf richtlijnen, ^zijn bepaald niet van „maxi" naar „mini" gegaan. Nu zijn echter niet meer technische normen gesteld aan de produktie-eenheden zoals aantal ha, aantal kippen, varkens enz. maar nor men uitgedrukt in bruto opbrengst. Dat wil zeggen: per werker 2300 uren arbeid per jaar en een bruto—., omzet tussen de 35.000 en 45.000. Normen die hoger liggen dan de destijds voorgestelde. Volgens E.E.G.-ramingen zou slechts 510 van de be staande landbouwbedrijven, in de E.E.G. aan deze eisen voldoen. Vandaar dat Dr. Mansholt stelde dat de tijd gegeven zal worden om zich aan, deze be drijfsvormen aan te passen. Een groeiproces waar bij in bij v. jaar een plan ontwikkeld kan worden, waarin kan worden voldaan aan de minimum eisen van het programma. Een en ander zal hoge eisen stellen aan de be treffende agrarische ondernemer die zal moeten aantonen over het nodige kapitaal, de nodige grond enz. te kunnen beschikken. Een ontwikkelingsplan wordt door de nationale instanties beoordeeld en goedgekeurd waarna deze bedrijven in aanmerking kunnen komen voor kredietgaranties, rentesubsi dies, direkte financiële steun bij de start en een zekere prioriteit bij het verkrijgen van grond, vrij komend van diegenen die van de afvloeiingsrege ling gebruik maken. In de nationale wetgeving zal e.e.a. vastgelegd moeten worden op basis van de in Brussel vastgestelde richtlijnen. OVER het vraagstuk om een zeker markteven wicht in de E.E.G. te bereiken merkte Dr. Mansholt op dat een natuurlijk evenwicht tussen vraag en aanbod bereikt zal moeten worden. Dit is niet te bereiken door duurzame overheidsgaranties voor het marktprijspeil. Mansholts gedachten gin gen uit naar het in E.E.G.-verband in het leven roepen van interprofessionele organisaties per pro dukt of produktengroep. Daarin zouden boeren, handel en verwerkers en de vakbeweging moeten samenwerken. Deze organisaties zouden zich bijv. kunnen bezig houden met het beter doen functione ren van de markt, stimulering van de vraag,, voor lichting over de afzet, informatie over vraag en aanbod, economisch-technische informatie inzake de opnamecapaciteit van de markt enz. Van de E.E.G.-ministerraad zou een organisatie bepaalde taken toegewezen kunnen krijgen, bij voorbeeld het geharmoniseerd vaststellen van de marktnoteringen die nu tussen de landen der ge meenschap onvergelijkbaar zijn. Zij zou, gemach tigd door de raad zelf eisen op het gebied van standaardisering en verpakking der produkten kunnen stellen. Het is echter niet de bedoeling deze organisaties marktinterventie en dergelijke op te dragen. IYE organisaties zullen niet onder dwang moeten ontstaan, hun optreden zal geen overheidsin grijpen zijn, maar zij zullen juist taken op zich nemen die bij het bedrijfsleven zelf thuis behoren, niet bij de overheid of de Europese Commissie. Dr. Mansholt meende dat de huidige garantiepolitiek dn belangrijke mate zal kunnen worden vervangen door het optreden van deze organisaties en door het sluiten van contracten op langere termijn tus sen boeren enerzijds, handel en industrie anderzijds. Er moet, zo zei hij, een nieuwe bedrijfs- en markt structuur komen om het wegwerken van overschot ten te voorkomen. Dat kan alleen in samenwerking met handel en industrie! Op het ogenblik geeft de gemeenschap daarvoor 11. miljard gulden per jaar uit; een bedrag waarvan tien procent voor rekening van Nederland komt. Beter inzicht in de markt zou bijvoorbeeld bij de fruitteelt veel ellende hebben kunnen voorkomen, meende dr. Mansholt. Dit alles mede gezien, in het licht van de toetreding van Groot-Brittannië tot de gemeenschap. Van de onderhandelingen met de kandidaat-leden zal ge bruik gemaakt moeten worden opdat de E.E.G., evenals Groot-Brittannië, Denefharken en Noor wegen, zich aanpast aan een gemeenschap van tien. Het is onmogelijk de Britten te belasten mét de on evenwichtigheden die wij creëren. Er zal bijvoor beeld geen sprake zijn van de 'huidige E.E.G.-boter- prïjs. Offers zullen van beide kanten moeten ko men. HET gaat er niet om handelccoöperaties te stimu leren. Wel dat de boer zelf als verkoper in een zekere positie kan"bptreden. Hij gaf toe dat de typische landhandel of verzamelhandel (de hande-: laar die naar de boer toegaat om diens produkten te kopen) daardoor in de knel kan komen. Maar handel en industrie zullen zich er op moeten voor bereiden dat het wenselijk is contracten op langere termijn te sluiten met de boer. Daardoor zullen de boeren produkten gaan produceren waar vraag naar is. Zij zullen zich moeten inspannen omdat zij dan, anders dan nu met elkaar in concurrentie tre den. Dr. Mansholt keerde zich tenslotte fel tegen pro- duktiecontingentering zoals boerenorganisaties elders in de gemeenschap (onder meer het Duitse boer en verbond) die wensen. Het is een heilloze weg die bevriezend werkt, de specialisatie die men in de gemeenschap nastreeft tegenhoudt en ertoe leidt dat boeren geld gaan investeren in leverings rechten. Dr. Mansholt was blij dat althans het Landbouwschap als uitzondering in de gemeenschap ertegen is. Tijdens de discussie kwam onder meer de vraag naar voren, waarom in de voorstellen alleen die pluimvee-, eieren- en varkensproduktiebedrijven voor steunmaatregelen in aanmerking zouden komen, die van het gebruikte voer zelf kunnen leveren. De heer Mansholt wees er in zijn antwoord op dat deze voorwaarde gezien moet worden in het kader van het stimuleren van omschakeling in de landbouw op moderne produktiebasis. Industriële produktiebedrijven, praktisch zonder grond en eigen voederwinning vallen hier buiten. Bi.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1970 | | pagina 5