DE DAG
VAN HET PAARD
De boter weg,
nu de prijs van
consumptiemelk nog vr|j
II
IIET is dat moet gezegd worden geen origineel
idee om een „Dag van het paard" uit te schrij
ven. Duitsland en Zwitserland zijn er in voorgegaan
en in Nederland heeft de Stichting N.D.R. op de
renbaan „Duindigt" enkele jaren geleden de eer
ste Nederlandse „Dag van het paard" georgani
seerd.
Nu komen er meer „Dagen van het paard", maar
dat is niet erg. In tegendeel. Het paard mag ge
rust eens in het zonnetje van de openbare belang
stelling gezet worden. Het heeft dat in het verleden
verdiend en het verdient het nu opnieuw.
Duizend jaren achtereen heeft het de boer in
akkerbouw en veehouderij trouw gediend. De land
bouw zou nimmer die grote vlucht hebben kunnen
nemen zonder de hulp van het paard. Duizenden
jaren moesten runderen en mensen de gewassen
aan de grond ontworstelen totdat door de uitvin
ding van gareel en borsttuig het mogelijk werd het
paard in te schakelen. Iets later werd het hoefbe
slag met het genagelde ijzer uitgevonden en thans
konden de paarden ook over harde, zelfs rotsach
tige bodem de zware vrachten voortbewegen. Dit
alles begon ongeveer duizend jaren geleden, zodat
de paardentrekkracht in onze westerse samenle
ving het duizend jaar heeft uitgehouden. Toen was
het einde genaderd. In de steden verdween het
paard het eerst en daarna ook geleidelijk aan van
het platteland. Eerst bij de grote bedrijven, toen
ook op de kleinere zuivere akkerbouwbedrijven en
tenslotte is het bezig te verdwijnen uit de veehou
derijen en uit de gemengde bedrijven op de lichte
gronden. Niet dat dat verdwijnen altijd economisch
verantwoord is. Verre van dat. Veelal is het gemak
zucht of een kwestie van „status", van mode, van
meedoen met de anderen. Boekhoudcijfers hebben
aangetoond dat in vergelijkbare paarden- en trek-
kerbedrijven de eerstgenoemde er gunstiger voor
staan dan de laatstgenoemde. Maar hoe dan ook,
men kan de mensen niet tot iets dwingen waar ze
geen zin in hebben. Ze moeten tenslotte zelf de ge
volgen van een onjuist beheer maar- dragen en dat
eindigt dan dikwijls in een samenvoegen met een
ander gemengd klein bedrijf.
ER was een tijd, r-og niet zo lang geleden, dat men
ijverig voorspelde, dat het paard binnenkort
alleen nog maar in dierentuinen te zien zou zijn.
Het had er inderdaad veel van weg dat het die
kant opging, maar zie onze maatschappij verander
de ook snel. De werkweek werd aanzienlijk ver
kort met als gevolg dat de werkende mens meer
vrije tijd ter beschikking kreeg. Bovendien werd
het gemiddelde inkomen hoger zodat men meer
mogelijkheden had zich te vermaken op eigen kos
ten. De verkregen vrije tijd moest gevuld worden
met bezigheid. Een ieder deed dit op zijn eigen
manier.
Een andere zaak was het „gewoon" worden van
een auto. Een dergelijk voertuig is nu niets bijzon
ders meer. Men zegt zelfs dat het een „levensbe
hoefte" is dat men de auto niet meer missen kan,
zoals eens de fiets.
In dit snel opgekomen nieuwe tijdperk van de
60er en 70er jaren staan we dus oog in oog met een
geheel andere samenleving. Het paard, eertijds in
ons land vrijwel uitsluitend een voortbrengsel van
de landbouw en bestemd om zich economisch ver
dienstelijk te maken door vnl. trekkracht te leve
ren, is thans vrijwel geheel als bron van trekkracht
verdwenen, maar het is nog niet zó als men kort
na de oorlog in alle ernst heeft beweerd dat men
het paard alleen nog maar in de dierentuinen zou
kunnen hekijken.
Het heeft er inderdaad wèl even naar uitgezien,
maar toen kwam de meerdere vrije tijd en het
meerdere te verteren gekl en men'"o"n zocht en
vond zijn ontspanning en zijn vreugde bij het paard.
Het paard is dus nu van noodzakelijke faktor in
het verkeer en de landbouw een noodzakelijke fak-
tor in de ontspanning en sport geworden. Maar in
elk geval: noodzakelijk!
De zorg voor ontspanning en vrije-tijds-beste-
ding is evengoed belangrijk en zelfs zó belangrijk,
dat een der ministeries zich er zelf dagelijks mee
bemoeit. Het is dus een taak van overheidszorg ge
worden.
ALS tak van het landbouwbedrijf is de paarden
fokkerij eigenlijk niet veel anders geworden.
Het zal de boer een zorg zijn wat men met zijn
paarden gaat doen en waarvoor ze gebruikt wor
den. Hij produceert voor de markt. Voorheen was
die markt gericht op de landbouw zelf, op de ver
voersbedrijven zoals trams en omnibussen, slepe-
rijen, stalhouderijen en verhuizer, of op het leveren
van trekkracht voor kleine neringdoenden en in
geringe mate zelfs voor het leger (artillerie en
trein). Onze fokkers leverden vrijwel nooit paar
den voor de sport tenzij het dravers waren. Rij
paarden werden door de fokkers van buiten onze
grenzen naar hier geleverd. De handel vroeg in het
verleden ook lang niet altijd hetzelfde produkt. Er
was een tijd, dat de paarden zadeldiensten moesten
verrichten en later zochten de handelaren sjiek»
koetspaarden en weer later sterke zware land-
bouwpaarden.
En nu zoekt de handel sportpaarden in allerlei
verscheidenheid e^n. grootte. Vandaar dat er nu
pony's gefokt worden, iets dat vroeger in ons land
ten enemale onbekend was. Pas in de late dertiger
jaren kwamen de Shetlanders langzaam-aan in de
belangstelling te staan, maar ze werden vrijwel
altijd als stiefkinderen behandeld. Nu is de fokkertf
van dit kleine diertje de grootste tak van paarden
fokkerij van ons land geworden!
De zware paarden zowel koudbloed als warm
bloed zijn uit de landbouw vrijwel geheel ver
dwenen. Er zijn er echter gelukkig nog wel en er
zullen altijd wel liefhebbers van blijven (dat ziet
men bijvoorbeeld in de Verenigde Staten). Boven
dien heeft men voor de z.g. halfbloedfokkerij zwa
re, degelijke diepe warmbloedmerries nodig om die
ter dekking te brengen bij Engelse Volbloedheng-
sten.
ZO hebben dan heel veel boeren ook hun paar
denfokkerij veranderd. Sommigen hebben
geheel overgeschakeld op pony's; anderen van
koudbloeds op warmbloeds (o.a. voor de landelijke
ruitersport, zoals in België). Weer anderen starten
over van het Trekpaard op de Haflinger of van het
Groninger en Gelderse warmbloedpaard op de
Halfbloed.
Er zijn fokkers, die meer dan eén ponyras fok
ken b.v. New Forest en Welsh. Anderen houden
zowel Shetlanders als rijpony's. Want Shetlanders
zijn geen echte rij-pony's, maar wel aardige en
nuttige „speelpony's" voor kleine kinderen. Men
zou ze niet gaarne meer willen missen omdat juist
met zulke kleine dieren kleine kinderen spoedig
vertrouwd geraken. Vlugger dan met de grotere
rijpony's. Bovendien vallen ze niet zo dieo
en is de angst om te vallen derhalve minder groot.
Men vergeet maar al te dikwijls, dat de stedeling
ver van de natuur opgroeit en geen of weinig benul
meer heeft van grotere huisdieren. Tal van volwas
senen zijn bang voor een koe en een paard. Van
daar dat de sterkere wat grovere pony's, zoals de
IJslanders en Fjorden bij de stedelingen meer ver
trouwen wekken dan de grote paarden, welke bo
vendien dikwijls ook minder kalm van nature zijn
en wel eens onberekenbare dingen kunnen doen.
Voor een goede ontwikkeling van de ruitersport
hebben we derhalve nodig zowel Shetlanders als
echte rijpony's (New Forest, Welsh, Dartmoor en
Connemara) en „robuustpaarden" zoals IJslanders,
Fjorden en Haf lingers.
I\E mensen, die rijden, 'rijden namelijk om allerlei,
U maar verschillende redenen. Bovendien zijn
die ruiters verschillend geaard en hebben verschil
lende idealen. De een wil rijden puur en alleen om
tesamen te zijn met een paard of een onv Dus uit
dierenliefde. Een ander wil rijden omdat hij het ge
zond vindt, aan sport wil doen en zich er wel bij
bevindt. Weer een ander wil op de heerlijkst denk
bare manier van de vrije natuur genieten en neemt
dus het paard. En dan zijn er de velen, die aan
wedstrijden willen deelnemen. Vooral uit willen
komen in springconcoursen, maar er zijn er ook die
de prettige sfeer niet kunnen missen welke heerst
in de meeste landelijke rijvereningingen.
Steeds talrijker worden de clubs van meriliefheb-
bers, die achter het aangespannen paard of de in
gespannen pony op de bok plaats nemen en op
ouderwets rustige manier tochtjes gaan maken.
Men kan deze groepen met meerdere aanvullen.
Er is nog geen enkel teken dat er op wijst dat we de
grens naderen. Het aantal kostbare overdekte ma
neges neemt nog elk jaar met verschillende toe. Het
aantal rijverenigingen wordt nog elk jaar groter
evenals het aantal ponyclubs.
De belangstelling voor draf- en rensport neemt
eveneens toe zodat een „Dag van het paard", ook in
Zeèland, alleszins gerechtvaardigd is.
WOUTER SLOB.
PRODUKTSCHAP VOOR ZUIVEL
QEEN woord is er gesproken over het slechten
van de Nederlandse „boterberg" in de openbare
vergadering van het Produktschap voor Zuivel op 20
mei. Toch moet het bestuur uitermate, verheugd over
deze ontwikkeling zijn geweest, want het ging diep
onder de tonnen boter gebukt de laatste tijd. Om
handelspolitieke redenen echter heeft men zijn
„vreugde" achter gesloten deuren „gevierd". Voor
zitter Van Dam zal daar wel uit de doeken gedaan
gaat te lang duren. aWt meer hulp om door deze
hebben waar de Nederlandse boter zo plotseling is
gebleven. Er gaan geruchten dat aanzienlijke hoe
veelheden boter naar West-Duitsland zijn verkocht.
Welke gevolgen dit voor de export van onze boter
in de loop van de, komende maanden over de oost
grens zal hebben is nog niet te overzien. Het VIB
heeft langlopende leveringsverplichtingen afgesloten,
waardoor op dit moment er zelfs een „tekort" van
meer dan 10.000 ton boter zou zijn. Deze boter is dan
bestemd voor het leger, sociale instellingen, de ver
werking tot braadboter, voor de verwerking in de
banketbakkerij e.d. Overigens hoeft men niet te vre
zen dat de boter in Nederland schaars wordt, want
de produktie overtreft toch nog altijd verre de vraag
naar verse boter.
Een andere zorg die van de schouders van het PZ-
bestuur is gevallen is de definitieve opheffing van het
negatief correctief bij de inlevering van boter. Een
van die bestuursleden zei content te zijn met dit ge
beuren, waarop de voorzitter reageerde met: laten
wij hopen dat het zo blijft.
Minder content was het bestuur met een medede
ling van de secretaris van het PZ, de heer Maas. In
Frankrijk, zo deelde hij mee, geeft de regering voor
lopig gedurende de maanden april tot en met juni
een toeslag van twee francs per 100 liter consumptie-
melk welke wordt afgeleverd aan verbruikers in ste
delijke agglomeraties. De Europese Commissie is
doende, na te gaan, of deze subsidiëring wel in over
eenstemming is met de geldende EEG-verordeningen.
De heer Hupkes maakte ernstige bezwaren tegen
deze Franse subsidie, waarbij in herinnering bracht
de problemen destijds in Nederland toen de veehou
ders achteraf een toeslag kregen. Hij voegde er even
wel aan toe dat nuJn Nederland de prijsstelling voor
consumptiemelk een probleem is, de Franse maat
regel misschien nagevolgd kan worden om tot een
betere prijs van de consumptiemelk te komen.
Aansluitend hierbij past een bericht waar onze
Minister van Economische Zaken goede notitie van
moet nemen. De Europese Commissie acht de prijs
vaststelling van consumptiemelk van het grootste be
lang voor een goede consumptiemelkvoorziening, aan
gezien nimmer te verwachten is, dat de producenten
alles zullen doen om de kwaliteit van de consumptie
melk zo hoog mogelijk op te voeren, wanneer zij uit
de verkoopprijs niet de daarvoor vereiste hogere op
brengst kunnen verkrijgen. Alleen vrije prijsvorming
kan tot de hoogste valorisatie leiden. De huidige rege
lingen, die de prijzen voor consumptiemelk kunstmatig
beperken, moeten als anti-economisch beschouwd
worden. En daarmee kan onze regering het dan doen,
dachten wij.
A.