ONBEVREDIGENDE INKOMSTENONTWIKKELING IN
E.E.G.-LANDBOUW
Aardappelteelt sterk in het
middelpunt van de
belangstelling
Onderwijsmogelijkheden
na basisonderwijs (IV)
7
TERWIJL het gemiddelde inkomen van de werk
nemer in de E.E.G. ongeveer 1000 mark per
maand bedraagt, is het inkomen van de werkne
mer in de agrarische sector slechts 650 mark per
maand. Daarvan is 175 mark afkomstig uit natio
nale of Europese betalingen uit belastinggelden
of heffingen op b.v. de veel hogere landbouwprij
zen in de E.E.G. Deze cijfers zijn ontleend aan de
Landbouwrekening 1967 die het statistisch bureau
van de Europese gemeenschappen onlangs het
lidht heeft doen zien. De publikatie van dit cijfer
materiaal is bijzonder laat. Het grote aantal be
werkingen in de financiële en statistische bureaus
van de zes E.E.G.-landen vergt evenwel tijd. In
middels zijn echter ook de eerste cijfers van de
afzonderlijke landen over 1969 bekendgeworden.
Daaruit blijkt dat niet verwacht mag worden dat
het inkomensverschil tussen de landbouw en de
andere sectoren van de samenleving over het al
gemeen is verminderd.
Ondanks een regeling van de agrarische markt,
nationale subsidies en in vergelijking met de we
reldmarkt te hoge landbouwprijzen, ondanks me
chanisering, insectenbestrijding en kunstmatige
bemesting en ondanks het harde werken van de
boeren is het aandeel van de landbouw in het
bruto nationaal product van de E.E.G. vermin-
derd van 8,5 procent in 1959 tot 0,3 procent in
1967. De beroepsbevolking in de E.E.G. is in aan
tal nauwelijks veranderd. Sedert 1959 bedraagt dit
aantal 72,3 tot 72,8 miljoen personen. De agrari
sche beroepsbevolking is in bovengenoemde pe
riode echter verminderd van 15,8 tot 11,1 miljoen
personen../
Sinds 1967 is de agrarische produktie krachtiger
toegenomen dan het verbruik. Het te grote aan
bod en de te financieren kosten zullen de komen
de jaren nog verder toenemen als de regeringen
van de zes E.E.G.-landen er niet in slagen een
gemeenschappelijk Europees agrarisch structuur
beleid te ontwikkelen. "Wanneer de technische en
wetenschappelijke mogelijkheden ten volle wor
den benut kan ongeveer vijf procent van de hui
dige beroepsbevolking een hoeveelheid dierlijke
en plantaardige produkten leveren die ongeveer
gelijk is aan de huidige totale produktie. Het aan
tal werknemers in de agrarische sector dient der
halve nog drastisch te worden verminderd.
HE opbouw van de bevolkingspyramide, de ver-
lenging van de opleiding van jongeren en de
toekomstige behoefte aan arbeidskrachten in de
industrieën en dienstverlenende sectoren vormen
geen garantie voor een voldoende aantal arbeids
plaatsen voor de hieruit voortvloeiende structuur
verandering. Voor een verbetering van de levens
standaard van de thans 185 miljoen inwoners van
de E.E.G. is een omschakeling van de agrarische
beroepsbevolking absoluut noodzakelijk. Als ge
volg van de politieke ontwikkelingen rond de
parlementaire democratie en de verkiezingsuit
slagen wordt in alle zes landen van de E.E.G.' in
meer of mindere mate de verwezenlijking van een
op de toekomst gericht landbouwbeleid, dat in het
belang is van alle burgers, vertraagd.
Het landbouwbeleid van de zes E.E.G.-landen
afzonderlijk en het zich zeer traag ontwikkelde
gemeenschappelijke landbouwbeleid van de E.E.G.
hebben een onderling verschillende uitwerking
gehad op de ontwikkeling van de produktie en de
produktiekosten in de E.E.G.-landen. De eindpro-
duktie van de landbouw in West-Duitsland (uit
gedrukt in op dat moment geldende marktprij
zen) is toegenomen van 5.619 miljoen RE in 1959
tot 7.879 miljoen RE in 1967, in Frankrijk van
6.968 miljoen tot 11.669 miljoen RE, in Italië van
5.297 miljoen tot 8.572 miljoen RE, in Nederland
van 1.457 miljoen tot 2.645 miljoen RE, in België
van 1.018 miljoen tot 1.512 miljoen RE en in
Luxemburg van 40 tot 53 miljoen RE. (1 RE
ƒ3,62). Ook de geproduceerde hoeveelheden heb
ben in de E.E.G.-landen onderling afwijkende toe
nemingen te zien gegeven. Uit deze cijfers blijkt
evenwel dat de producentenprijzen in Frankrijk,
Italië en Nederland bijzonder sterk moeten zijn
gestegen.
Uit de kosten van de landbouw in bovenge
noemde periode, blijkt dat vooral in Nederland,
Italië en Frankrijk sprake is van een aanzienlijke
verhoging. In West-Duitsland stegen ze van 2.045
miljoen RE tot 3.340 miljoen RE, in Frankrijk van
1.921 miljoen tot 3.737 miljoen RE, in Italië van
849 miljoen tot 1.901 miljoen RE, in Nederland
van 645 tot 1.237 miljoen RE, in België van 360
tot 616 miljoen RE en in Luxemburg van 14 mil
joen tot 22 miljoen RE.
Hoewel de produktie en het prestatievermogen
van de landbouw een voortdurende verbetering
te zien gaven moeten in de E.E.G. steeds hogere
subsidies betaald worden. Het gezamenlijke be
drag voor de merktsteunregeling is toegenomen
van 500 miljoen RE in 1959 tot 2.500 miljoen RE
in 1967. De overheidsuitgaven ter verbetering van
de agrarische structuur (uit de nationale begro
tingen en de Europese kas) zijn toegenomen van
850 miljoen RE tot 2.250 miljoen RE. Ook de fi
nanciële steun op het sociale vlak is toegenomen.
Liempde omvat praktisch elk onderdeel van land
en tuinbouw en daardoor is het onmogelijk een sa
menvatting te geven in kort bestek. Men kan ook
niet afgaan op de branche van de bezoekers, want
die is onbekend. Men kan wèl zeggen, dat de 15
firma's die op terrein H zo'n 70 werktuigen voor
graslandverzorging demonstreerden in aantal en
betekenis de eerste prijs wonnen, maar niet alles
was nieuw. Nieuw waren wel allerlei technieken
op het gebied van de dierlijke veredelingen. Maar
zoeken wij naar een thema dat het sterkst naar vo
ren kwam dan is dat de aardappelteelt.
NIEUWE ONTWIKKELINGEN
Het zal wel niet zonder overleg geweest zijn, dat
men aan dit gewas zoveel aandacht schonk. Doordat
op de lichte gronden weinig aardappelen geteeld wor
den ligt het zwaartepunt in het zuidwesten, de IJssel-
meerpolders en het noorden. Dat zijn de streken van
waaruit men graag wat méér bezoekers naar Liempde
wil trekken. Vandaar dat die mechanisatie van de
teelt zoveel aandacht kreeg. Een gunstige omstandig
heid was, dat deze teelt in 1969/'70 voor het eerst
sinds drie jaar weer eens algemeen bevredigende uit
komsten gaf en dat het najaar van 1969 geschikt was
om te doen vergeten dat de mechanisatie óók wel
eens machteloos staat
Maar Liempde is van oorsprong Brabants en nieuw
is stellig, dat men in het zuiden een flinke aardappel-
meelindustrie gaat vestigen en dat er ook andere
aardappelverwerkende industrieën gaan komen, ter
wijl de reeds bestaande zullen uitbreiden. Dat alles
zal gebaseerd zijn op aardappelteelt op zandgrond.
Trouwens, ook België heeft belangstelling voor het
vestigen van een aardappelmeelindustrie e.a. verwer
kende industrie.
Dit alles betekent, dat er een nieuwe groep telers
naar voren gaat komen die op de hoogte zal zijn van
de moderne teelt. Sterker: er is een grote groep loon
werkers waarop men een beroep gaat doen en die zich
óók wel even zal moeten inwerken. Vandaar dat de
grondbewerkingswerktuigen, de pootmachines, de
verzorgingswerktuigen, de oogstmachines en het ver-
voers- en opslagmateriaal zo sterk naar voren kwa
men. Dat alles was beschikbaar gesteld en werd ge
demonstreerd door leden van organisaties, aangeslo
ten bij „Het Landbouwwerktuig" en het was indruk
wekkend. Er was dus óók voor de reeds gevestigde
teler heel wat te zien en te leren.
SAMENWERKING
Tot dusver was de prijs voor de zandaardappeien
altijd iets lager dan die van klei-aardappelen. Door
samenwerking bij de telers in de afzet zou dit wel
licht te verbeteren zijn. Zandaardappeien zijn ge
schikt voor de aardappelverwerkende industrie, om
dat ze minder stootblauw hebben en gemakkelijk zijn
schoon te wassen. De industrie heeft behoefte aan
grotere uniforme partijen en regelmatige aanvoer op
dat men het produktieproces daarop kan inrichten.
Tal van gemengde bedrijven zullen willen gebruik
maken van de geboden kansen om een akkerbouw
gewas te telen dat perspectief kan bieden. En wat
betreft de grootte van het areaal: als 2, 4 of 10 boe
ren samenwerken, het zelfde ras kiezen enz., kunnen
toch behoorlijk grote, uniforme partijen worden aan
geboden. Dit geldt voor oude en nieuwe telers op
kleigronden evenzeer. Daarom eist de nieuwe teelt
ontwikkeling samenwerking. Brengt men die op, dan
bestaat de kans dat wij op dit gebied een aardige
voorsprong op de andere E.E.G.-landen kunnen op
bouwen.
J. C. SNEEP
(docent V.W.O./H.A V O.l
DE AARD VAN HET H.A.V.O.-ONDERWIJS
ALS de leerling naar een scholengemeenschap
gaat van voorbereidend wetenschappelijk on
derwijs (V.W.O.) en H.A.V.O., zal hij na de brug
klas. 't eerste jaar direct in de tweede klas
reeds de H.A.V.O.-route kunnen gaan volgen. Op de
H.A.V.O.-scholen en afdelingen wordt onderwijs ge
geven in: Nederlands^ Frans, Engels, Duits, Ge
schiedenis en Staatsinrichting, Aardrijkskunde.
Maatschappijleer, Wiskunde, Natuurkunde, Schei
kunde, Biologie, Muziek, Tekenen, Handvaardig
heid en Lichamelijke Oefening.
Natuurlijk krijgt de leerling deze vakken niet
allemaal in één klas maar verspreid over een aan
tal jaren. Andere vakken kan de school er nog aan
toevoegen, zoals een andere moderne taal (b.v.
Spaans, Russisch etc.), Latijn, Kennis van het Gees
telijk Leven, Sterrenkunde. Film, Toneel, Voor
drachtkunst, enz.. Uiteraard kan de leerling niet al
deze vakken erbij krijgen omdat de school zich
moet houden aan een bepaald aantal lesuren. Mo
gelijk heeft men bij gebrek aan docenten geen mo
gelijkheid om een voorkeursvak te kiezen.
KEUZE VAN VAKKEN
eerste drie jaren na de lagere school zullen de
leerlingen van het H.A.V.O.-onderwijs vrij
wel dezelfde vakken krijgen. In het vierde leerjaar
ontstaan er keuzemogelijkheden, waardoor de leer
lingen, meer dan vroeger het geval was, vakken kan
kiezen naar capaciteiten en belangstelling. De voor
schriften van het Ministerie zeggen dat de leerling
gedurende zijn gehele H.A.V.O.-tijd een bepaald
aantal uren b.v. aan Frans, Duits en Engels tezamen
moet besteden. In dat voorgeschreven aantal kan
één vak bijv. wel een zwaarder accent krijgen dan
de andere twee. Idem dito geldt dit voor Natuur- en
Scheikunde en Biologie. In de vierde klas zal de
leerling een examenpakket van vakken moeten kie
zen en wel zó dat deze e.v. ook aanpassen op een
toekomstige beroepsopleiding. Het H.A.V.O.-pakket
ziet er als volgt uit:
Verplichte examenvakken: Nederlands en één mo
derne taal.
Keuzevakken voor het examen: naar keuze vier
vakken uit: de twee andere moderne talen, Geschie
denis en Staatsinrichting. Aardrijkskunde, Wiskun
de, Natuurkunde, Scheikunde, Biologie, Economie
en Handelswetenschappen (inclusief Recht). Zoals
wij zien kan het oude M.M.S.-pakket ook gekozen
worden (Nederlands, drie moderne talen, Aardrijks
kunde en Geschiedenis en Staatsinrichting). Daar
naast kunnen pakketten worden gekozen, waarin
de economische of exacte vakken domineren. Daar
tussen zijn talloze variaties die helemaal tegemoet
komen aan de specifieke aanleg, beroepskeuze en
belangstelling van de leerlingen. Wat betreft de
laatstgenoemde punten kan men stellen dat de ge
middelde H.A.V.O.-leerling beter af *i3 met zijn
school dan de vroegere M.M.S.-er die een bepaald
aantal vakken moest slikken op het examen.
MOGELIJKHEDEN MET EEN H.A.V.O.-DIPLOMA
WIJ hebben al opgemerkt dat het type H.A.V.O.-
leerling wat zijn belangstelling betreft min
der naar het abstract-theoretische dan naar het con-
creet-praktische uitgaat. De H.A.V.O. is dan ook bij
uitstek geschikt als vooropleiding voor de diverse
beroepsscholen (H.T.S., H.L.S., Kweekschool etc.).
Door de beroepsscholen wordt vaak een bepaald
eindexamenpakket op prijs gesteld. Zo stelt de Ho
gere Landbouwschool in Dordrecht het zeer op prijs
dat de H.A.V.O.-leerling Biologie en Scheikunde in
zijn pakket gekozen heeft en e.v. daarnaast nog
Wiskunde en Natuurkunde. Wie examen heeft ge
daan in wiskunde en natuurkunde (voor bepaalde
opleidingen ook nog scheikunde) kan worden toe
gelaten tot de H.T.S. of Zeevaartschool. Verder geeft
het H.A.V.O.-diploma toegang tot: De Sociale Aca
demie, School voor de Journalistiek, Hogere Scho
len voor de Verplegende, enz., enz
Een universitaire studie is dus niet weggelegd
voor de H.A.V.O.-gediplomeerden. Wèl kan hij gaan
studeren voor een Middelbare akte, evenals vroeger
de M.M.S-er. Uit het verleden blijkt echter dat voor
de gemiddelde M.M.S.-er en zelfs voor de goeden
onder hen deze akte-studie te zware eisen stelt. Ook
zal een verdere studie op het Atheneum, de vroe
gere H.B.S., slechts voor de allerbesten zijn wegge
legd: de gemiddelde H.A.V.O.-leerling is er zeker
niet geschikt voor qua intelligentie-niveau en be
langstelling. Een overzicht van de vele beroeps- en
studiemogelijkheden wordt ook gegeven in het
boekje „Dit kun je worden met M.M.S.", een uit
gave van het Bureau Beroependocumentatie van
het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezond
heid, Dr. Reijersstraat 12, Leidschendam Wat hier
in gezegd wordt vooj: de M.M.S. geldt uiteraard ook
voor het H.A.V.O.
(Wordt vervolgd)