Produktie mestvarkens stijgt maar langzaam 17 zlm Schrijven over varkens is een prettige bezig heid, want sinds twee jaar is het fokken van big gen en het produceren van mestvarkens een ren dabele bezigheid. Voor het gegiak pakken wij de Coveco-notering van enkele weken terug: f 3,40 per kg geslacht gewicht voor varkens van 8695 kg. H.O.V.A., I.V.O., N.C.B. en V.A.K.O. noteren 4 cent lager maar berekenen geen 1.5% commis sie zodat ze op hetzelfde peil komen. De kostprijs is volgens het L.E.I. in Zuid-Holland f 2,68, in het oostelijk zandgebied zowaar een cent hoger en in het zuiden 2,57. Gevallen dat men 50,aan een mestvarken overhoudt zijn dan ook echt niet zeld zaam. Waarom wordt dan de markt niet overstroomd met biggen en mestvarkens, zodat de prijzen gaan dalen? En waarom produceren wij niet veel méér? De biggenproduktie zou omhoog moeten, maar de financieringsmoeilijkhede* zijn groot OP EN NEER GAANDE PRIJZEN ER gaat eens een dubbeltje af van de overna meprijzen der inkoopcombinaties, soms loopt de prijs in één maand tijd een kwartje terug, maar al spoedig volgt het herstel. Soms remt En geland zijn uitvoer van varkens naar het vaste land af óm zelf geen vlees tekort te komen en hoepla, daar komt een dubbeltje weer terug. Over de winsten die de mesters naken wordt nogal eens te optimistisch geschreven. Bezien wij de L.E.I.-cijfers nog eens, dan valt op dat er 15 procent verschil in de kostprijsberekening van het varkensvlees zit al naar gelang men uitgaat van de kostprijs van de biggen (wat een gesloten bedrijf moet doen) of van de marktprijs van big gen (wat een mestbedrijf moet doen). Voor hen die geen varkenstermen kennen: de hoge biggen - prijzen knabbelen een deel van de winst af. Toe gegeven: dat mag. In 1957 telde men in ons landje 1.076.G98 mest varkens en in 1968: 2.679.529, een groei met 149 procent. Dit jaar zal Nederland wel zo'n 8 mil joen slachtvarkens produceren (aantal mestvar kens maal 2,5 want er zijn 2,5 normale mestron- den per jaar). Waarom geen 9 miljoen? Ze zou den zonder marktbederf te plaatsen z"n En dat aanbod stijgt, ondanks enige invoer van biggen uit de Bondsrepubliek en soms wat uit België, veel te traag. Verdienen de biggenproducenten (vermeerde raars) dan te weinig? Volstrekt niet. Het L.E.I. stelt de kostprijs van biggen van 18 kg op 62,85 tot ƒ66,55 (verschillend in de drie gebieden die wij zo-even noemden), maar het dier brengt rond de honderd gulden op. WAAROM NIET MEER De biggenproduktie zit klaarblijkelijk vast op de hoge bouwkosten. Wie een goede fokstal wil bouwen is op jeijn minst 1200 per fokzeug kwijt. En men wil toch graag bouwen voor op zijn minst 60 zeugen. Niet ieder heeft 72 mille in de oude kous zitten en de bankrente bedraagt vaak al 9 procent. Dat is nu wel op te brengen, zeker! Maar wie waarborgt ons dat dit over 3, 4 of 5 jaar nog het geval is Had men een drietal jaren geleden geweten hoe het met de varkens zou gaan dan had men het wél aangedurfd en was meer gaan bouwen. Thans aarzelt men. Kan het of kan het niet Het vervelende is, dat geen enkele econoom ons daarop een zinnig antwoord kan geven. Gezien de ontwikkeling in andere landen (met name Frank- krijk en Duitsland) neigt men tot een bevesti gend antwoord. Ook kan men wel stellen, dat bij een wat meer gevulde E.E.G.-varkensmarkt (met de E.V.A.-landen erbij bijvoorbeeld), wf toch nog wel mee kunnen omdat wij nu eenmaal een zeer goed varken hebben gefokt. Het is dus een kwes tie van durf en visie. En van kapitaalgebrek. Men slotte is biggen produceren een specialisme. Men moet het kennen, kunnen en willen. Uiteraard maken tal van industriële groepen zich op om d.m.v. centrale fokbedrijven en daar van afhankelijke boerenbedrijven de impasse te doorbreken. Dat is goed, want dat levert een bij drage tot produktievermeerdering. Of men er in slagen zal inderdaad de nodige investeringen te doen is echter de vraag. Want het geld is duur. BELANGSTELLING Iedere veehouder wil thans wel wat méér var kens gaan houden. Naast de oude boerderijen wordt meestal een moderne montagestal voor rundvee gezet. IJlings gaat men dan de oude koeiestal ombouwen tot varkensstal. Zelfs wordt bij nieuwbouw uitdrukkelijk voor de groepstal gekozen omdat deze 's zomers voor het mesten van varkens ingericht kan worden. Dat kan, maar als men op grote schaal 's zomers ir. rundreestal- len gaat mesten in het logische gevolg dat de big- genprijzen oplopen zodra de koeien de weide in gaan. Meer biggen komen er n.l. op deze wijze niet beschikbaar. Beziet men de pogingen om de biggenproduktie op te voeren door zeer vroeg spenen, biggen in de batterij opfokken enz. dan blijkt dat nen uii> eindelijk nog niet veel verder is gekomen. Door extra vroeg spenen kan men de zeug wel gauw weer berig en drachtig krijgen, maar dat wil nog niet zegen dat er per zeug' per jaar méér biggen verkregen worden. Precies zo staat het met het benutten van oude of moderne kippenhokken. Daarin kan men vak ken voor varkens aanbrengen. Maar hierin zullen meer biggen geproduceerd moeten worden willen wij verder komen. En de meeste ombouwers kie zen voor de mestsector DE CONTRACTPRODUKTIE Zoals reeds in ons vorig nummer vermeld heeft het L.E.I. de laatste maanden ,een paar belang wekkende studies het licht doen zien over de con- tractproduktie in de veredelingssector. Beperkt men zich tot wat over de varkens ~?zegd wordt, dan valt op dat in het oosten slechts 29 procent van de varkenshouders op contract mest. Dat lijkt wel erg laag. Gelukkig zijn het vooral de grote koppels die op contract weggaan. In het zuiden blijkt dat wel duidelijk. Op de Brabantse zand gronden wordt 40 procent van de koppels op con tract gemest, maar die leveren dan ook 51,1 pro cent van de produktie. Toch nam men algemeen aan, dat 60 procent van alle varkens op contract weg ging, is er mis schien verandering opgetreden door de gunstige prijzen? Zijn er mesters met kleine koppels bij gekomen die niet contracteren? Of hebben de in koopcombinaties mesters verloren? Op deze vra gen zoekt men thans een antwoord. Sommigen zijn van mening, dat de prijzen eerst een stuk zullen moeten dalen vóór het contract- mesten weer toeneemt. Dat zou er dan op wijzen, dat men alleen zekerheid zoekt wanneer men in de put zit. Een gedachtegang die voor verbetering vatbaar is. Bezien wij de produktie als geheel dan moet gezegd worden dat er inderdaad ruimte is voor uitbreiding. Het gaat er nl. om dat Neder land uit de export van varkensvlees haalt wat er in zit. Misschien kan er wat meer gedaan worden om de financieringsvraagstukken te overwinnen. Met name is te betreuren dat het stichten van ver- edelingsbedrijven in ruilverkavelingsverband nog zo moeilijk is, terwijl juist daar grondarme be drijven, die veel mest produceren, op hun plaats zijn LOONWERKERS Nederland telt 3800 agrarische loonwerkbedrij- ven, zelfstandige ondernemingen die met hun ma chine- en werktuigenpark de boeren terzijde staan. Daartegenover zijn er in ons land maar 155 door boeren zelf gevormde werktuigencoöperaties. In andere E.E.G.-landen ligt die verhouding heel an ders. West-Duitsland heeft 28.000 loonwerkbedrij- ven en 40.000 werktuigencoöperaties, Frankrijk 11.000 loonwerkbedrijven en 13.500 werktuigen coöperaties. In de Nederlandse loonwerkbedrijven is ongeveer 600 miljoen aan werktuigen geïnves teerd en hun totale jaarlijkse omzet bedraagt onge veer 400 miljoen gulden, ongeveer twaalf procent van de totale bewerkingskosten in onze landbouw. Deze cijfers werden afgelopen vrijdag bekend in de jaarvergadering van de BOVAL, de Bond van Agrarische Loonbedrijven in Nederland, waarbij 1745 van de 3800 Nederlandse bedrijven aangeslo ten zijn. Ir. A. de Zeeuw, algemeen directeur van de di rectie bedrijfsontwikkeling van het ministerie van landbouw, sprak in deze vergadering over de plaats van het landbouwbedrijf nu en in de toekomst. Zijn conclusie: de ontwikkeling van de Europese land bouw leidt niet bij voorbaat tot uitschakeling van de loonwerkbedrijven. Maar deze bedrijven zullen zich slechts waar kunnen maken als zij, in concur rentie zowel met elkaar als met andere efficiënte vormen van .werktuigengebruik, zichzelf weten te handhaven. In het deskundigenoverleg in E.E.G.-kring is van Nederlandse kant wel als een ervaringsfeit gesteld dat in ons land het particuliere loonwerkbedrijf zal kunnen bli ven bestaan naast de werktuigencom binaties van de boeren zelf. ir. De Zeeuw wilde geen voorspelling doen over de mate waarin de Nederlandse boeren in de toekomst zullen gaan samenwerken. Hij ried de loonwerkers aan een ruim pakket van diensten aan te bieden. Zodat de boer niet voor verschillende dingen verschillende loon werkers nodig heeft.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1970 | | pagina 17