Pensioen voor zelfstandigen Weinig nieuws in memorie van antwoord Begroting landbouw 1970 Eerste Kamer 3 DIJ wijzigingen van het prijsniveau van agra- rische produkten, welke uit hoofde van her stel van het marktevenwicht en ter heroriëntering van de produktie noodzakelijk zijn moeten uiteraard de sociale aspecten van dergelijke wijzigingen in de beoordeling worden betrokken. Dat wil evenwel niet zeggen, dat elke verlaging van het prijsniveau van een bepaald produkt zou moeten leiden tot de noodzaak sociaal de gevolgen hiervan op te van gen. Wijziging van de onderlinge prijsverhoudingen van landbouwprodukten kan leiden tot een betere productiestructuur en behoeft niet noodzakelijker wijs een dusdanig inkomensverlies tengevolge te hebben, dat compenserende maatregelen noodza kelijk zijn. Indien evenwel als gevolg van prijswij zigingen en de daaruit voortvloeiende inkomsten derving, de noodzaak ontstaat maatregelen te tref fen om de gevolgen van een prijsaanpassing zo goed mogelijk op te vangen hetgeen op basis van de huidige commissievoorstellen met betrek king tot de akkerbouwsektor voor bepaade gebie den van ons land het geval kan zijn dan denkt de minister in de eerste plaats aan het geven van een stimulans aan andere produkten, die in het bouwplan passen en waarvoor tot dusverre geen communautaire markt- en prijspolitieke maatrege len zijn getroffen. Aldus de minister van landbouw in zijn antwoord aan de in de vaste commissie voor landbouw van de Eerste Kamer aan hem gestelde vragen. Dit naar aanleiding van de behandeling van de Land bouwbegroting 1970 op 4 maart a.s. Aan deze ant woorden ontlenen wij onderstaand enkele punten. gETREFFENDE het markt- en prijsbeleid merkt de minister op dat de marktprijsverhoudingen in de Gemeenschap tussen tarwe, gerst en mais niet in alle delen van de Gemeenschap gelijk zijn doch verschillen naar plaats en tijd. Een en ander houdt verband met de plaats van prijswaarneming in een produktie- of tekortgebied alsmede met de ligging t.o.v. de plaats van grensovergang bij in- of uitvoer. Uitgaande van een marktprijs van 100 voor gerst be weegt de marktprijs voor tarwe zich in de E.E.G. tus sen 108,5 en 117 en voor mais tussen 100 en 107. Als verhouding tussen de drempelprijzen (minimum-:m- portprijzen) geldt tarwe 113,5; gerst 100; mais 100,5. Op de wereldmarkt zijn deze prijsverhoudingen aan grote schommelingen onderhevig afhankelijk van de mate van beschikbaarheid van het produkt. Uit gaande van een wereldmarktprijs van 100 voor gerst bewoog de tarweprijs op de wereldmarkt zich gedu rende de laatste anderhalf jaar tussen 107,5 en 117 en de maisprijs tussen 106 en 137. Een exacte verhou ding op basis van de voederwaarde kan niet worden gegeven, aangezien bij de waardering van een be paalde graansoort als veevoeder veel factoren een rol spelen, die moeilijk calculeerbaar zijn, zoals het al of niet tegen aantrekkelijke prijzen beschikbaar zijn van andere (niet-graan) componenten in de mengvoeders, dan wel de diersoort/leeftijd waarvoor het graan be stemd is. Onder dit voorbehoud mag naar de mening van de minister wel gesteld worden, dat de voeder- waarde voor tarwe en gerst in vele gevallen ongeveer gelijk gewaardeerd wordt en die voor mais enkele procenten hoger. Over de boterprijs merkt de minister op dat een verlaging met 1,13 per kg, zoals voorgesteld door de Europese Commissie, zijn instemming heeft. Hij voegt hier o.m. aan toe dat een interventiesysteem voor boter onder de huidige verhoudingen in de Ge meenschap een noodzakelijk instrument is om tot een redelijke prijsvorming van de melk te komen. Wel is de minister van mening dat aan dit systeem bezwaren kleven. Voorkomen moet worden dat een interventie regeling voor de producenten te aantrekkelijk is en daardoor een stimulans wegneemt om juist die pro dukten op de markt te brengen waarvóór afzetmoge lijkheden bestaan. Een interventieregeling dient een globaal karakter te hebben en zodanig van aard te zijn dat de produ centen er alleen een beroep op doen, wanneer werke lijk alle andere mogelijkheden van produktie en afzet zijn uitgeput. Getracht wordt deze zienswijze' in de E.E.G.-besprekingen zoveel mogelijk ingang te doen vinden. Hierbij mag echter niet uit het oog worden verloren, dat het belang van de boterproduktie en de prijsvorming van dit produkt in België, Frankrijk en West-Duitsland van veel grotere betekenis is voor de melkprijs dan in Nederland of Italië. In hoeverre echter een verlaagde boterprijs, ten einde de afzet te bevorderen, een beperking van de steun op ondermelk en mager melkpoeder voor vee voederdoeleinden alsmede een beperking van de melk- veestapel door afslachting, overwogen moet worden, hangt af van de mate waarin een dergelijk complex van maatregelen kan bijdragen tot een beter markt evenwicht. Een afremming van de groei van de melk- produktie in de E.E.G. naast consumptiebevorderende maatregelen zijn essentiële onderdelen van het door de minister voorgestane beleid. Afremming van de melkproduktie door slachtpremies alsmede door een wijziging in de prijsverhouding melk/vlees in een zodanige omvang dat de rundvleesmarkt niet verstoord wordt, kuqnen reeds een wezenlijke bijdra ge leveren tot het herstel van het evenwicht. Daarnaast past in deze gedachtengang een ver laging van de boterprijs, welke verlaging niet volledig gecompenseerd wordt door een verhoging van de steun aan ondermelk en mager melkpoeder voor vee voederdoeleinden. De minister acht het evenwel on waarschijnlijk, dat het effect van deze maatregelen zodanig zal zijn, dat het reeds na verloop van 2 jaar mogelijk zal zijn de thans bestaande vormen van marktondersteuning te beëindigen, zonder de gewen ste inkomensvorming bij de veehouders ernstig in gevaar te brengen. BEDRIJFSBEËINDIGING HET verloop van de bedrijfsbeëindiging in de land- en tuinbouw valt niet af te lezen uit het aantal aanvragen voor een bedrijfsbeëindigingsvergoeding in het kader van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw. Ook buiten het kader van de fondsregeling, waarvoor men immers alleen in aan merking komt indien aan bepaalde voorwaarden, o.m. betreffende het inkomen, de omvang van het bedrijf en de bestemming van de grond is voldaan, vindt be drijfsbeëindiging plaats. Blijkens de gegevens van de meitelling is de totale afvloeiing dan ook veel groter dan het aantal beëindigingen in het kader van het O. en S.-fonds. Overigens dient thans te worden afge* wacht, tot welke resultaten het beraad over de voor stellen van de Europese Commissie voor een E.E.G.-* bedrijfsbeëindigingsregeling zal leiden. CONCURRENTIEVERVALSING |N de memorie van toelichting bij de Landbouw begroting 1970 is uitdrukkelijk gewezen op de noodzaak, dat de Gemeenschap op het gebied van nationale subsidies een daadwerkelijk en slagvaardig beleid gaat voeren. In het algemeen is gewaarschuwd voor het gevaar, dat de afgebroken grensbelemmerin- gen door middel van nationale steunmaatregelen weer worden opgebouwd. Het gevaar van escalatie van nationale subsidiëring speelt in het bijzonder in de landbouw, waar steunmaatregelen het in verschil lende sectoren reeds bedreigde marktevenwicht nog meer in gevaar kunnen brengen. Juist van Nederland se zijde is bij herhaling en nog zeer onlangs de Com missie gewezen op deze gevaren en aangedrongen op snelle reactie van de Commissie op voornemens van andere lid-staten nieuwe landbouwsubsidies in te voe ren. De minister acht het echter ongewenst en het verleden heeft naar hij schrijft de juistheid van deze opvatting slechts bewezen te streven naar harmo nisatie van steunbedragen in de lid-staten. Streven naar hoge plafonds uit te lokken en zou derhalve de naar hog eplafonds uit te lokken en zou derhalve de dreigende escalatie nog stimuleren! ONTWIKKELINGSBELEID O. EN S.-FONDS De minister verwijst naar de talrijke aktiviteiten van het bestuur van het O. en S.-fonds en noemt een aantal recente maatregelen die van fondswege zijn goedgekeurd. De meeste hiervan zijn onze lezers door publikatie daarvan in ons blad bekend. Volledigheids halve vermelden wij nog de inmiddels tot standgeko- men bijdrage- en experimentenregelingen voor kli maatbeheersing in kassen, bouw zelfrijdende vierrijige aardappelverzamelrooiers, oprichting service-station K.I. voor rundvee, inseminatie charolaissperma, cen traal sorteer-pakstation voor zaaiuien, en een ge meenschappelijke zuiveringsinstallatie voor kalvergier en de ontwikkeling van een bloembollenspoelmachine. Het beraad in het fondsbestuur over fondsmaatrege len ten behoeve van oudere agrarische werknemers is nog gaande. T\E oudendagsvoorziening is ondanks het ver- hogen van de uitkeringen ingevolge de A.O. W. een punt van voortdurende zorg. De zelfstan dige ondernemer is wat dit betreft dikwijls in een nadeliger ^positie dan de werknemer. Een steeds groeiende groep van werknemers heeft pensioen rechten. Het komt ons voor dat hoe langer hoe min der ondernemers een lijfrenteverzekering afsluiten. De oorzaak van het laatste zoeken wij in twee richtingen. Ten eerste omdat het voor velen onmo gelijk is om jaarlijks enigszins belangrijke bedra gen aan de geldmiddelen van het bedrijf te ont trekken. Anderzijds zijn de tarieven voor lijfrente verzekeringen zo hoog, dat bij de heersende rente stand, belegging op andere wijze veel aantrekke lijker is. De verzorging van weduwe en wees in ge vallen van een vroeg overlijden, is in nog sterkere mate dan de oudendagsverzorging een braakliggend gebied. Allerwege wordt de positie van de zelfstandige ondernemer bekeken. Wij hebben een commissie die de fiscale positie bekijkt, op economisch ter rein vinden onderzoekingen plaats, maar het is be slist niet in brede kring bekend, dat er een wets ontwerp is dat handelt over een beroepspensioen regeling voor zelfstandigen! T)IT wetsontwerp vindt zijn ontstaan door een aandrang uit de kringen van zelfstandigen zelf. Het is ingediend op 21 juli 1969 door de Minis ter van Sociale Zaken en Volksgezondheid en de kern van het Wetsontwerp houdt in dat de Minis ter op verzoek van een of meer, naar het oordeel van de Ministervoor de betrokken tak van be roep voldoende representatieve organisatie van be roepsgenoten, het deelnemen in een door de be roepsgenoten. vastgestelde beroepspensioenrege ling voor alle of een of meer bepaalde groepen van groepsgenoten verplicht kan stellen. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat hier niet sprake is van een initiatief van de Minister van Socale Zaken om de beroepsgenoten in een bepaal de richting te dringen, maar van aandrang uit de kringen van beroepsoefenaars zelf. „In de afgelo pen jaren is gebleken dat in bepaalde takken van het vrije beroep bij de daartoe behorende beroeps genoten het verlangen bestaat om in collectief ver band een pensioenvoorziening tot stand te bren gen". De individuele voorzieningen voor de oude dag zijn niet altijd voldoende en vertonen boven dien gebreken, welke slechts in collectief verband kunnen worden opgeheven. Daarbij wordt gedacht adus nog steeds de Memorie van Toelichting aan aanpassing van het post-actieve inkomen aan het stijgende algemene inkomenspeil, aan de mo gelijkheid de jongere beroepsgenoten te laten bij dragen in de hogere lasten van de voorzieningen voor oudere beroepsgenoten en aan toekenning van pensioenrechten over vóór de inwerkingtreding van de regeling verstreken jaren. rpEER duidelijk is het vorenbedoelde verlangen tot uiting gekomen bij de huisartsen (huis artsenvereniging contra ziekenfondsen in 1966), maar ook van de zijde van de medische specialis ten, tandartsen en apothekers (naar spraakgebruik en fiscaal-technisch geen zelfstandig beroep) zijn deze gel'.jke wensen naar voren gebracht. De overheid creërt op deze wijze een raam, bin nen hetwelk de onderdanen hun verlangens kun nen realiseren, met steun van de overheid, n.l. door het verplicht stellen van de deelneming voor alle collega's. Zou het wetsontwerp wet worden, dan betekent het geen volkomen nieuwigheid daar voor de nota rissen en candidaat-notarissen er reeds een zoda nige wettelijke regeling bestaat. Wanneer wij denken aan de noodzaak van vele zelfstandigen om tot het eind van hun leven een belangrijk deel van hun leeftocht aan het bedrijf te onttrekken (via maatschappene.d.) is beroeps pensioenregeling voor zelfstandigen zeker het be studeren waard, PAAUWE.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1970 | | pagina 3