nu ook voor U klaar
in het pillenzaad
3d van de meerkiemige rassen
EENKIEMIG
De Zeeuws-Vlaamse studiedag
te Terneuzen
Struktuurveranderingen en
financieringsproblemen
s
Consulentschap voor de Akkerbouw
en de Rundveehouderij te Goes.
Prof. Dr. A. MARIS,
Direkteur van het L. E. L
De sterke produktie- en produktiviteitsstijging in de landbouw worden niet ge
honoreerd.
Zelfstandigheid en onafhankelijkheid zijn voor de boer een hoog goed, maar ze
zijn niet te behouden bij dalende inkomens.
Dat er in de landbouw wat moet gebeuren is geen discussiepunt meer. Wel de
vraag van het: „Hoe en wanneer?"
Economen, juristen en financiers zullen zich moeten buigen omtrent de mogelijk
heden bij strukturele wijzigingen van het landbouwbedrijf, maar laat de aan- of toe
passing van eventuele mogelijkheden over aan de ondernemers in de landbouw.
Ook in de toekomst zal de bedrijfstak landbouw een zeer belangrijke schakel zijn
in de nationale economie. Naast een noodzakelijk aangepast fiscaal beleid voor de
landbouwondernemer zal de produktiviteit moeten blijven stijgen. Samenwerking om
de machinekosten te verlagen zonder fusie van grond en arbeid, zal op langere ter
mijn bezien geen oplossing bieden.
Voor de toekomstige landbouwondernemer moet er ruimte geschapen worden
voor een leefbaar bestaan met een behoorlijk inkomen. Naast de landbouw zelf zal
de gehele samenleving hieraan zijn steentje moeten bijdragen.
Het vorenstaande waren de kernpunten van de openingstoespraak van de voor
zitter, de heer A. de Feijter, waarmee hij de Zeeuws-Vlaamse studiedag eind
december vorig jaar gehouden voor de ruim 350 bezoekers inleidde.
Eerst nu hebben wij de ruimte in ons blad kunnen vinden om hieraan aandacht te
besteden om op deze wijze „ons" steentje over de problematiek van de struktuur
van het toekomstig landbouwbedrijf bij te dragen.
IN niet-agrarische kringen is de laatste jaren de
belangstelling voor de agrarische problemen
aanmerkelijk toegenomen. De aanpak van deze
problemen heeft zich meestal beperkt tot het aan
brengen van correcties om het marktevenwicht te
herstellen. Uit de twintiger jaren kennen we nog
het ontginnen van gronden en het verhogen van de
produktie en intensiveren. Dit heeft Nederland aan_
de top gebracht wat betreft de ha-opbrengsten.
Thans zitten wij met overschotten en denkt men
wel in de richting van extensiveren en het uit de
produktie nemen van grónden. We mogen niet stel
len dat de landbouw gefaald heeft, doch dat de pro
blemen een gevolg zijn van de successen die onder
meer via de landbouwtechniek zijn behaald. De
wortel van de struktuurvraagstukken moet men
zoeken bij de economische groei en de technische
ontwikkeling.
Ook in de ontwikkelingslanden komt de ontwik
keling in eerste instantie van de grond door op
voering van de technische produktiviteit in de
landbouw, om in een later stadium overspoeld te
worden door de industriële ontwikkeling, o.m.
doordat de inkomens in de landbouw meestal lager
liggen dan buiten de agrarische sektor. In West-
Europa is de verhouding grond mensen ongunstig.
De grond is schaars of anders gezegd: er zijn teveel
mensen en kapitaalgoederen. Daarbij is de omvang
van de bedrijven gering.
De volgende vragen doen zich voor:
1. In welke mate moet de omvang vergroten;
2. Op welke wijze;
3. In welk tempo.
IN de eerste plaats is te denken aan het vertrek
van mensen uit de landbouw (arbeiders en
boerenzoons). Na 1950 is de agrarische beroeps
bevolking verminderd met 3 a 4 per jaar. Deze
groep vertegenwoordigt in ons land thans 8 van
de bevolking, doch gemiddeld in de E.E.G.-landen
is dit nog 13 Gesteld wordt dat in 1980 nog de
helft van de huidige omvang van deze groep over
mag zijn. Een afname van 6 per jaar is te fors
en ontmoet dan ook veel weerstanden.
De afvloeiing wordt ongunstig beïnvloed doordat
er weinig alternatieve en aantrekkelijke mogelijk
heden zijn. De bedrijfshoofden hebben geen haast
om te vertrekken. Dit wordt in de hand gewerkt
doordat het vermogen in grond zijn waarde be
houdt en continuïteit geeft.
Het tempo van afvloeiing moet niet geforceerd
worden. Daarmee zijn geen belangen gediend. Een
tempo van 3 a 4 per jaar lijkt verantwoord. We
moeten tevreden zijn met nog 100.000 bedrijfshoof-
den en 18 a 20.000 landarbeiders in 1980.
WAT betreft de schaalvergroting kan gesteld
worden dat de gemiddelde bedrijfsgrootte
thans 14 a 15 ha is. De akkerbouwbedrijven apart
23 a 24 ha. Er is een geringe toename in gemiddel
de oppervlakten te constateren. Op de helft van
de akkerbouwbedrijven verzorgt men 25 a 30 ha
per man.
In 1980 zal de minimumoppervlakte voor akker
bouwbedrijven op 30 a 35 ha liggen, terwijl 40 a 50
ha wenselijk is. We moeten hierbij bedenken dat er
in de veredelingssektor al meer dan -50 jaar een
enorme schaalvergroting aan de gang is. In dit ver
band moeten de coöperaties genoemd worden, ter
wijl ook een bedrijfsoverkoepelende vorm van ar
beidsorganisatie als de loonwerkersstand met ere
genoemd kan worden. Bij de betekenis van de land
bouw in het nationale geheel moeten we ook de
toeleverende bedrijven betrekken.
Het zwakke punt in de landbouw is dat haar pro-
düktietechniek berust op zonne-energie. Potentieel
zijn aanwezig grond, plant, dier en zon. Industriële
produktietechniek in de landbouw is helemaal niet
nodig en wijs ik af, aldus prof. dr. Maris.
Wel moet gestreefd worden naar modernisering
en schaalvergroting via samenwerkingsvormen en
loonwerkers. Hiervan wordt al veelvuldig gebruik
gemaakt. Ook moet men blijven streven naar ver
groting van het individuele bedrijf. Wat dat betreft
zijn er in de akkerbouw nog wel mogelijkheden.
De loonwerkersstand verzorgt als bedrijfsover-
koepelend orgaan bijna de gehele oogst. Men moet
ook eens overwegen of men ook de gehele grond
bewerking niet aan de loonwerker moet afstoten.
Moderne landbouwondernemingen (M.L.O.'s)
worden wel als de enige oplossing aangegeven in
het plan Mansholt. De overheid moet echter niet op
de stoel van de boer gaan zitten, m.a.w. de beslis
singen moeten aan de boer zelf worden overgelaten.
Daarom achtte dr. Maris het ook niet juist als de
overheid investeringssteun verleent bij samenwer
kingsvormen. Wel is het goed wanneer de overheid
bevordert dat er een grotere beweeglijkheid komt
van arbeid en grond. De boeren weten zelf dan wel
combinaties te vinden die een renderend bedrijf als
doel hebben.
Dr. J. DE HOOGH,
Hoofd Afdeling Algemeen Economisch
Onderzoek L. E. I.
JE
J~)E landbouw is een bedrijfstak waarin het aan-
tal werkers afneemt. Om tot schaalvergro
ting in de landbouw te komen, speciaal in de akker
bouw, zullen een aantal bedrijven opgenomen moe
ten worden in grotere eenheden. De bereidheid
om te wijken is niet groot. Wanneer dit wel van be
tekenis wordt zal de permanente vermogensbehoef
te van de gemiddelde landbouwonderneming, als
gevolg van mechanisatie, areaalvergroting, grond
prijsstijging etc., verder toenemen. Voor de blijvers
houdt dit in: investeren en financieren.
aanzien van de financiering in de landbouw
bestaan er enkele typische kenmerken:
de betrekkelijk kleine eenheden;
de bedrijfsleider heeft diverse taken, n.l. han
denarbeid, bedrijfsleider en financier;
het risicodragend vermogen wordt steeds klei
ner i.v.m. de persoonlijke ondernemingsvorm.
Alleen door besparingen kan dit" hoger worden.
Het lage rendement in de landbouw en de eisen
van het gezin beperken dit sparen. De grens van
deze besparingen zijn bepalend voor de vergro
ting van de bedrijfsomvang;
een persoonlijke ondernemingsvorm met te wei
nig risicodragend vermogen is niet geschikt voor
grotere financieringen.
UET rendement van het vermogen ligt in de
landbouw lager dan buiten de landbouw. Zo
lang dat zo blijft zijn de N.V. of coöperatieve on-
dernemersvormen weinig aantrekkelijk voor be
leggers. Deze ondernemersvormen bieden dus voor
lopig geen oplossing voor de relatief hoge en steeds
toenemende permanente vermogensbehoefte van
de landbouwbedrijven. Daar komt nog bij dat het
peil van de grondprijs t.o.v. de pachtprijs te hoog
ligt, daarvoor is het rendement te laag, thans 1 a
2 voor 1963 3 a 4 Buitenstaanders hebben
geen behoefte om geld in grond te stoppen van
wege andere alternatieven.
Waarom is de grondprijs gestegen?
het is een verschijnsel in alle geïndustrialiseer
de landen;
algemeen heeft de landbouw geen behoefte aan
grond, het individuele bedrijf wel.
De hoge grondprijzen kunnen aanleiding worden
dat meerdere bedrijven verdwijnen, er grond vrjj
komt, hetgeen de prijs kan verlagen en de finan
ciering kan vergemakkelijken.
DACHTBEDRIJVEN hebben geen financierings-
problemen t.a.v. de grond, maar wel andere be
zwaren, n.l.:
door de betrekkelijk lage pachtprijs een te laag
rendement van het geld van de belegger. Jaar
lijks worden door de beleggers 10.000 ha
grond meer afgestoten dan aangetrokken;
door te strakke pachtwet is de mobiliteit van de
grond te gering. Pacht is wel een goede zaak en
ook een goed recht, maar maakt de mobiliteit
van de grond bijna onmogelijk.
Ernstig moet daarom overwogen worden om met
vereende krachten te zoeken naar de mogelijkheden
van „één verpachter", b.v. een Grondbank. Een
Groitdbank kan het financieringsvraagstuk niet
oplossen, mogelijk wel de hardheid wegnemen. De
hoge rentekosten zouden b.v. door overheidssteun
verlaagd kunnen worden.