Overleg landbouwlonen 1970/71 afgebroken
REORGANISATIE KEURINGSDIENSTEN
De noodzaak om door grotere doelmatigheid een
(te snelle) stijging van de tarieven te voorkomen,
daarbij het in het agrarische bedrijfsleven waar te
nemen streven om tot grotere eenheden te komen
en de destijds naar voren gekomen wensen voor
het keuringswezen organisatorisch te herzien heb
ben de besturen van de keuringsdiensten Noord-
Brabant, Zeeland, Zuid-Holland, Gelderland-
Utrecht en Limburg aanleiding gegeven m.i.v. 1970
twee nieuwe stichtingen op te richten. Besloten is
per 1 mei 1970 tot opheffing van de huidige drie
diensten te Roosendaal, Goes en Barendrecht te
komen en de taak daarvan op te dragen aan een
nieuwe stichting. Deze stichting houdt voorlopig
de kantoren te Goes en Barendrecht aan maar het
ligt in de bedoeling te zijnertijd beide vestigingen
in één, eventueel nieuw gebouw onder te brengen.
De nieuwe stichting zal voor de genoemde ge
bieden belast worden met de uitvoering van de
keuringen krachtens de bepalinggen van de zaai
zaad- en plantgoedwet. Het werkgebied van de
nieuwe stichting zal omvatten de provincie Zeeland
en Zuid-Holland en het gebied van de provincie
Noord-Brabant ten westen van de volgende grens:
„vanaf de Belgische grens de rivier de Mark tot
aan de kruising met de gemeentegrens van Breda,
in oostelijke richting de gemeentegrens om de stad
Breda heen tot aan de kruising van deze gemeen
tegrens met de rijksweg BredaGorinchem, ver
volgens deze rijksweg tot aan de brug bij Keizers—
veer, daarna in westelijke richting dé Amer vol
gend tot aan de Nieuwe Merwede en vervolgens de
Nieuwe Merwede tot Gorinchem".
Gelijktijdig besloten de besturen van de keu
ringsdiensten Gelderland-Utrecht, Limburg en
Noord-Brabant, eveneens per 1 mei 1970, tot de
oprichting van een nieuwe stichting. Met ingang
van dezelfde datum worden ook daar de huidige
drie diensten opgeheven en hun taak door een
nieuwe stichting overgenomen, die kantoor te Arn
hem zal houden. Daarbij zal Midden- en Oost-
Brabant omvatten het gebied ten oosten van de
reeds boven genoemde grens.
De aangeslotenen zullen te zijner tijd nader in
gelicht worden over de organisatorische en keur-
technische gevolgen van deze reorganisatie die
allang in de pen zat en waarvan nu de eerste voor
lopige beslissingen bekend zijn gemaakt.
BI.
ZEKERHEID SERVICE EN NAZORG VOOR
LANDBOUWWERKTUIGEN NOODZAKELIJK
De voorzitter van de federatie „Het Landbouw
werktuig" de heer Lems heeft bij de opening van de
Land- en Tuinbouw R.A.I. 1970 onder meer gewe
zen bp de in de laatste twee jaren plaatsgehad
hebbende concentraties bij belangrijke producen
ten in de landbouwwerktuigenindustrie. Wat tot dus
ver nationaal en internationaal is gebeurd, is nog
slechts een begin van wat op dit gebied nog te
verwachten is, meende de heer Lems. Volgens des
kundigen zal binnen afzienbare tijd in Nederland
slechts plaats zijn voor 300 a 400 landbouwme-
chanisatiebedrijven, terwijl dit aantal thans nog
enkele duizenden bedraagt.
Tevens wees de heer Lems op de verschillende
verkoopsystemen die de laatste tijd in de werktui-
genhandel zijn ingevoerd waarmee getracht is het
euvel van fictief hoge verkoopprijzen met hoge in-
ruilbedragen te doorbreken; anderen proberen dit
door het systeem van cash and carrybedrijven te
introduceren.
De heer Lems had de indruk, dat deze systemen
de Landbouwwerktuigenbranche niet hebben ge
bracht wat men er zich van heeft voorgesteld en
dat het zoeken naar andere methoden nog wel zou
doorgaan. De overproduktie van werktuigen en ma
chines in omliggende landen is ook oorzaak, dat
Nederland met zijn nog grote agrarische bevol
king als proefveld wordt beschouwd door een
aantal fabrikanten. Die trachten door aantrekke
lijke aanbiedingen aan handelaren en gebruikers
hun machines hier te slijten, zonder zich veel te
bekommeren om service en nazorg van onderde
len. Juist dit punt achtte de heer Lems echter van
bijzonder groot belang, omdat de vergrote agra
rische bedrijven in de toekomst nog grotere en ka
pitaalintensievere machines nodig zullen hebben.
Hij pleitte daarom voor merken en bedrijven, die
door hun plaats in de Europese markt en hun posi
tie in de landbouwmechanisatie in Nederland aan
de boer de grootst mogelijke zekerheid verschaf
fen voor storingvrij werken.
(Vervolg van pag. 1)
vaste, terwijl in de secundaire arbeidsvoorwaarden,
geregeld in de algemene bepalingen van de c.a.o.'s
(mantelbepalingen) eveneens verschillende verbe
teringen zouden moeten worden aangebracht orv
dermeer een verhoging van de premie voor het
Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw en een
uitbreiding van de vakantie met 2 dagen. De be
oogde loonvoorstellen zouden in totaliteit, voor de
werkgevers een loonkostenstijging met circa 18
20 met zich meebrengen.
STANDPUNT WERKGEVERS
De werkgevers stelden zich unaniem op het
standpunt dat niet kon worden meegewerkt aan een
z.g. „wit" maken van „zwart" loon dat als gevolg
van de krapte op de arbeidsmarkt in verschillen
de streken van ons land ingang heeft gevonden.
Een dergelijke maatregel zo werd gesteld
past in geen enkel opzicht bij de adviezen welke
de S.E.R. uitbracht over een beleid gericht op een
effectieve aanpak van de inflatie en nog minder
als een Juiste remedie tegen het euvel van de zwar
te lonen.
Veeleer zou van georganiseerde werkgevers en
werknemers verwacht mogen worden dat zij hun
best doen voor een juiste naleving van de c.a.o.'s
welke jaarlijks, na serieuze onderhandelingen, tot
stand plegen te komen. Dit lijkt de enig juiste con
clusie al moet worden toegegeven dat het onder
de gegeven omstandigheden voor de vakbeweging
geen eenvoudige taak is als bewaakster van de
officiële c.a.o.-lonen op te treden. Maar de door
de landarbeidersbonden voorgestelde loonmaat
regel zou bij de voortdurende krapte op de arbeids
markt geen enkel soulaas bieden bij het „wit" ma
ken van zwart loon. Onder dergelijke omstandig
heden immers wordt de werkgever vaak ïn een
situatie gedrongen, zijn werknemer opnieuw meer
dan het „gewitte" c.a.o.-loon te betalen, wil hij
althans voorkomen dat deze naar elders vertrekt.
Verandert de situatie op de arbeidsmarkt niet, dan
moet worden verwacht dat op het nieuwe c.a.o.-
loon, weer een stuk zwart loon zal komen. Op deze
wijze krijgt de inflatiespiraal, welke zonodig moet
worden bestreden, aan de kant van de lonen een
nieuwe impuls en zijn de loonkostenstijgingen niet
meer te overzien en door de werkgevers in de
agrarische sektor niet meer te betalen!
ARBEIDSTIJD
Ten aanzien van een verkorting van de arbeids
tijd werd van werkgeverszijde gesteld dat een ar
beidstijdverkorting op dezelfde wijze in te voeren
als in voorgaande jaren, niet kon worden geaccep
teerd. Steeds meer zien wij immers dat het uitbe
talen van zwart loon hand in hand gaat met het
toepassen van een eigen arbeidstijdenregeling op
het individuele bedrijf. Het moet dan ook teleur
stellend worden genoemd dat met de landarbeiders
over dit aspect van de zaak niet te praten viel.
Hoewel wij er begrip voor hebben dat de land
en tuinbouw zich niet kunnen onttrekken aan de
ontwikkeling welke zich t.a.v. ,de arbeidstijden el
ders voltrekt, toch zal men bij een verdere ver
korting van de werktijd er niet aan kunnen ont
komen de individuele werkgever en werknemer
een zo groot mogelijke vrijheid van handelen te la
ten. De moderne bedrijfsvoering van vandaag maakt
dit tot een gebiedende eis. Helaas bleken de land
arbeidersbonden te weinig oog voor dit bedrijfs
belang te hebben.
PENSIOENAANPASSING EN BIJDRAGE
GEORGANISEERDE WERKNEMERS
Ben voorstel van de landarbeidersbonden om nu
over te gaan tot verhoging van de pensioenpremie
moest eveneens worden afgewezen. De Stichting
van de Arbeid immers besloot onlangs het vraag
stuk van de pensioenvoorzieningen in ons land in
zijn totaliteit in studie te nemen. Het ligt dan ook
voor de hand op de uitkomst van deze studie te
wachten alvorens de pensioenpositie van de werk
nemers in de land- en tuinbouw nader te bezien.
Eerst dan zal men zich een gefundeerd oordeel
kunnen vormen over de vraag wat er op het ge
bied van de pensioenvoorziening van de landar
beiders nog moet gebeuren. Ook tegen verschillen
de mantelvoorstellen werden van werkgeverskant
overwegende bezwaren aangevoerd.
Dit gold ook t.a.v. het voorstel extra bijdragen
voor georganiseerde werknemers in te voeren. Met
name dit laatste voorstel zou bij aanvaarding, aan
leiding kunnen geven, tot allerlei moeilijkheden.
In de eerste plaats moet worden verwacht dat de
werkgevers er veelal niet voor zullen voelen uit
de eigen portemonnaie bijdragen over te maken
aan de bonden. Ook een directe uitbetaling aan de
betrokken werknemer zal in de praktijk allerminst
vlot verlopen.
De ene werknemer is wel, de andere is niet ge
organiseerd. Loondifferentiaties om deze redenen
zullen niet worden begrepen en aanvaard door
werknemers die zich niet wensen te organiseren.
Op de bedrijven werken naast vaste, ook losse ar
beiders. Dit is de feitelijke situatie zoals deze zich
op het platteland voordoet waar de belanghebben
den bovendien vaak op de hoogte zijn van eikaars
particuliere omstandigheden. Wil men aan het
vraagstuk georganiseerde/ongeorganiseerde toch
iets doen dan zullen de organisaties moeten zoe
ken naar een oplossing welke past bij het bedrijfs
eigene van onze bedrijfstak en moet worden voor
komen dat een eventuele regeling in de praktijk
weerstanden oproept.
HAASTIGE SPOED
Het werkgeversbod kwam neer op een loonkos
tenstijging van ruim 7 Bovendien werd een
opening gemaakt voor een nader overleg dat bij
het bereiken van een akkoord er ongetwijfeld er
toe zou hebben geleid dat deze limiet zou zijn over
schreden. Een en ander bleek evenwel niet vol
doende om de landarbeidersbonden tot een con
structief loonoverleg te brengen. Met haastige
spoed en beslist niet grondig doordacht, werd hun
nerzijds te kennen gegeven dat het overleg in de
Hoofdafdeling als afgebroken werd beschouwd. Een
beslissing welke in het bijzonder in een orgaan als
Landbouwschap, waar de zes organisaties gezamen
lijk reeds zoveel goede zaken tot stand brachten,
tot nadenken stemt.
De thans ontstane stiuatie is vergelijkbaar met
die in 1968. Ook toen slaagde de Hoofdafdeling er
niet in over een loonadvies overeenstemming te be
reiken. Maar het overleg dat in de provincies volg
de verliep voor de werknemers allerminst succes
vol. Het gevolg hiervan was, dat in een later sta
dium in de Hoofdafdeling alsnog een compromis
tot stand kwam. Daarop werd in de provincies vlot
gecontracteerd. Afgewacht moet worden of een
dergelijke ontwikkeling zich dit jaar zal herhalen.
Het lijkt niet geheel uitgesloten!
INDUSTRIE EN LANDBOUW-SCHADEREGELING
Wij zegden toe terug te komen op de inleiding
die de direkteur van de Stichting Gezondheids
dienst voor Dieren In Zeeland Dr. J. Tesink op de
jaarvergadering van de gezondheidsdienst gehou
den heeft over „Industrie en Landbouw". De vorige
week was er zo'n toevloed van copy dat de door
Dr. Tesink aangesneden kwestie betreffende de
schaderegeling bij optredende schade aan plant en
dier veroorzaakt door de industrie moest blijven
liggen. In het algemeen geeft een schaderegelings
vergoeding, indien het zeker is welke industrie de
schade veroorzaakt, geen moeilijkheden. Dr. Tesink
wees op de gunstige ervaringen dienaangaande op
gedaan met de N.V. Zuid-Chemie te Sas van Gent,
N.S-M. te Sluiskil en Dow Chemical te Temeuzen.
Hoechst en Pechiney betuigden reeds hun instem
ming met het in het lever, roepen van een schade
regelingscommissie. De industrie, althans in Zee
land, heeft zich positief opgesteld en gaat van het
juiste principe uit dat bij optredende schade „De
vervuiler betaalt".
Anders komen deze zaken echter te liggen wan
neer in één gebied meer dan één bedrijf dezelfde
voor dier en plant schadelijke sloffen in de lucht
brengt. De vraag komt dan naar voren hoe de
schade verrekend moet worden. Dr. Tesink meen
de dat in die gevallen een verdeelsleutel gevonden
zou kunnen worden op basis van de (te bepalen)
grootte van de uitstoot per bedrijf. In voorkomen
de gevallen bijvoorbeeld een fluoruitstoot door
zowel Hoechst als Pechiney zou de schade-
lijdende zich bij beide bedrijven moeten vervoe
gen. Natuurlijk is dit mogelijk. Dr. Tesink dacht
in dit verband echter in een andere richting. Aan
de hand van de bijvoorbeeld per uur uitgeworpen
hoeveelheid fluor, SO2 e.d. stelde hij voor dat de
bedrijven een hoeveelheid geld in een door de
provincie te beheren fonds storten. Uit dit fonds
worden de door de objectieve deskundigen vast
gestelde schadebedragen geput. De fabrieken die
nen zich wel te verplichten voor voldoende voe
ding van het fonds zorg te dragen.
Een suggestie die waar wij menen al eens eer
der naar voren is gebracht en zeker het over
wegen waard is en daardoor kan voorkomen wor
den dat de schadelijdende boer of tuinder een in
gewikkelde procedure moet volgen om aan zijn
gerechtvaardigde schadeloosstelling te komen, met
de kans tussen de industriële kade en schip te val
len!