LANDBOUWSCHAP
De omschakelings
premieregeling
VAN HET
Gezicht van boerderij
verandert sterk
Toekomstverwachtingen
17
K.N.L.C.
In aansluiting op hetgeen enkele weken geleden is
geschreven over de slachtpremieregeling, zouden we
thans nog wat nadere informaties willen verstrekken
voor degenen die gebruik denken te gaan maken van
de omschakelingspremieregeling. In tegenstelling tot
de slachtpremieregeling waarvoor de aanvraagtermijn
op 20 december 1969 is gesloten, blijft voor de om
schakelingspremie ook na 20 december de mogelijk
heid tot aanvragen open. Aanvragen dienen te worden
ingediend bij de Distriktsbureauhouder (D.B.H.).
Men zal er echter wel goed op bedacht moeten
zijn, dat pas recht op een premie bestaat, nadat de
aanvraag is toegewezen, en nadat een overeenkomst
is gesloten en nadat men aan de gestelde voorwaarden
heeft voldaan.
WIE KOMEN IN AANMERKING?
Alle per 4 mei 1969 geregistreerde veehouders die
meer dan 10 koeien houden komen voor de omscha
kelingspremie in aanmerking. Daarbij moeten zij dan
wel kunnen aantonen, dat de melkproduktie vorig jaar
per koe meer heeft bedragen dan 1500 kg, hetgeen
voor niemand moeilijkheden zal opleveren. Zij moe
ten bereid zijn voor een periode van minstens 5 jaar
af te zien van de levering van melk- en zuivelproduk-
ten en tevens toch een rundveestapel aanhouden, die
in grootvee-eenheden uitgedrukt minstens ge
lijk is aan het oorspronkelijke aantal melkkoeien.
Als melkkoe wordt aangemerkt een vrouwelijk
rund dat geschikt is voor „commerciële melkproduk
tie" (d.w.z.: voor melkproduktie in het gewone bedrijf,
dat het van de melkinkomsten moet hebben). Het
dier moet eenmaal hebben gekalfd op het moment
van de aanvraag. Als melkkoe wordt ook beschouwd
een vaars, die zes maanden drachtig is.
UITBETALING
Voor de omschakelingspremie bedraagt de premie
net als bij de slachtpremie 724,per koe. Maar dan
moet de melkproduktie in de periode 1 mei 1968 tot
30 april 1969 minstens 2000 kg melk per koe hebben
bedragen. (Indien zuivelprodukten op het bedrijf wor
den bereid, geldt 1 kg kaas voor 10 kg melk, 1 kg
boter voor 23 kg melk en 1 kg room voor 8 kg melk).
Was de melkproduktie lager dan 2000 kg melk per
koe per jaar, maar nog wel hoger dan 1500 kg, dan
bedraagt de premie slechts 483,per koe. We dach
ten dat ook deze situatie zich in Nederland niet zal
voordoen.
VOORWAARDEN VOOR UITBETALING
Indien men in aanmerking wil komen voor de om-
schakelingspremie, dan zal men een bedrijfsplan moe»
ten opstellen, waaruit duidelijk blijkt, hoe in de toe*
komst het bedrijf zonder aflevering van melk of zui
velprodukten zal worden gevoerd, terwijl het grasland
toch dezelfde veebezetting blijft houden.
Nadat de overeenkomst tot stand is gekomen zal de
helft van de premie binnen 3 maanden worden be
taald. Binnen zes maanden zal vervolgens de melk-
aflevering moeten worden gestaakt. De andere helft
van de premie wordt in vier jaarlijkse termijnen be
taald. Het zal duidelijk zijn, dat men de premie terug
moet betalen als men de verplichtingen niet nakomt.
Er zij op gewezen dat het mogelijk is tevens van de
bedrijfsbeëindigingsregeling van het Ontwikkelings-
en Saneringsfonds gebruik te maken.
WAARSCHUWING
Vooral bij het gebruikmaken van de regeling voor
omschakelingspremies kunnen er grote fiskale gevol
gen aan verbonden zijn. Het Hof te Arnhem heeft n.L
beslist, dat de boekwinst op het afgestoten melkvee
normaal belast dient te worden. Geen vrijstelling (ge
heel ofgedeeltelijk) en ook geen proportioneel tarief.
Het lijkt dan ook raadzaam dat u over deze kant van
de zaak een belastingdeskundige raadpleegt.
U kunt zich te allen tijde natuurlijk ook wenden
tot de economisch-sociale voorlichter van uw orga
nisatie.
v. d. T.
A. VAN DIJK
Aid. Voorlichting Landbouwschap
jMINDER kubieke meters en méér vierkante
meters. Ziedaar in zeven woorden een type
ring van de verandering die heeft plaatsgevonden
m de opzet en de vormgeving van de boerderij van
de laatste twintig jaar. Vooral de landbouwkundige
eisen, maar ook de bouwtechnische ontwikkelin
gen en de verandering in bedrijfs-economisch in
zicht, waarbij niet meer wordt gedacht aan een
gebouw voor een eeuw of méér, wijzigen nog steeds
het gezicht van de boerderij. Dat uit zich ook in
het gebruik van het woord landbouwbedrijfsge
bouw
Ontwikkelingen in de bedrijfsvoering, met name
de mechanisatie in de akkerbouw met wijzigingen
in de oogstmethode (maaidorser), de bewaring en
het drogen van produkten, de bewaring van aard
appelen met buitenluchtkoeling, de sterke vergro
ting van het werktuigenpark zijn factoren, die meer
oppervlakte vragen. Ook bij de rundveehouderij is
deze tendens merkbaar. Bouwtechnische ontwikke
lingen (standaardisatie, montagebouw, nieuwe
materialen) scheppen nieuwe mogelijkheden.
Bouwmethoden vinden ingang, waarbij wijzigingen
in de bedrijfsvoering en vergroting van het bedrijf
gemakkelijker kunnen worden opgevangen (mon
tagebouw).
De herbouw na de oorlogsschade en de waters
nood had nog overwegend het karakter van de ge
vestigde traditie. De financieringsmogelijkheden
voor de getroffenen gaven daartoe de kans, terwijl
het onderzoek op het terrein van de boerderijen-
bouw nog niet van de grond toas gekomen.
KEERPUNT
JJET belangrijkste keerpunt in de ontwikkeling
aldus de heer W. M. Broeders, secretaris
van de commissie Boerderijenbouw, waarvan de
heer ir. A. van Vliet voorzitter is kwam eerst
toen vooral ook op aandringen van het Land
bouwschap begin 1957 besloten werd tot de
stichting van een afzonderlijk onderzoekinstituut
voor landbouwbedrijfsgebouwen (I.L.B.). Met grote
voortvarendheid heeft dit instituut vanaf het begin
gewerkt. Daarbij was en is er een uitstekende sa
menwerking met de commissie Boerderijenbouw.
Een sprekend voorbeeld hiervan was in het begin
al het gezamenlijk opstellen van een aantal con
crete aanbiedingen voor geprefabriceerde land-
bouwschuren ten behoeve van erfpachter in Ooste
lijk Flevoland. Het ging hier om gebouwen, die aan
redelijke eisen van doelmatigheid, degelijkheid en
welstand moeten voldoen. Mede door dit initiatief
kon een uniformiteit worden doorbroken. Het was
toentertijd toch wel een stille revolutie, toen er in
Flevoland iets anders mocht worden gebouwd dan
de directie had gepland.
BOUWKOSTEN
r?EN specifieke bouwkostenindex voor boerde
rijen ontbreekt. Uit onderzoek is echter wel
gebleken, dat het prijsverloop in alle bouwsectoren
nagenoeg gelijk is aan dat in de woningbouwsector.
Als men de bouwkosten in 1953 op honderd stelt,
blijken deze eind 1968 reeds te zijn opgelopen tot
216. Deze kostenstijging noopt er toe af te wijken
van de gebruikelijke vormen en normen als men
naar de „goedkope'* boerderij zoekt.
AANPASSING BESTAANDE GEBOUWEN
T\E gehele problematiek rond de bedrijfsgebou-
wen is in 1963 op initiatief van de commis
sie Boerderijenbouw door de werkgroep Land
bouwbedrijfsgebouwen diepgaand geanalyseerd.
Met name de knelpunten voor de aanpassing aan
de eisen van de moderne bedrijfsvoering dienden
te worden vastgesteld. Deze studie resulteerde in
o.m. een aantal beleidsaanbevelingen ten aanzien
van het pachtprijsniveau, doorberekening der ge-
bouwenkosten in de prijzen, bevordering van erf
pacht, fiscale faciliteiten, enz.
Een zeer belangrijke aanbeveling was voorts, dat
de overheid op veel ruimere schaal praktijkproe
ven op het gebied van de bouw en de modernisering
zou moeten stimuleren en hiervoor premies be
schikbaar zou moeten stellen. Het Ontwikkelings-
en Saneringsfonds heeft nadien ten aanzien hier
van belangrijk werk verricht door de subsidierege
lingen voor de voorbeeldbedrijven en voor de rela
tief goedkope montagestallen. In dezelfde richting
werken de thans lopende subsidieregelingen voor
koeienhutten en goedkope gestandaardiseerde lig-
boxenstallen.
In de praktijk en bij het onderzoek blijkt steeds
meer, dat de grootste problemen ten aanzien van
de aanpassing liggen bij de veehouderij. De voort
gaande mechanisatie van melken, voeren en uit
mesten stellen eisen aan inrichting en vormgeving
van de gebouwen.
De ter bestrijding van de werkloosheid in de
bouwvakken tijdelijk verruimde Premieregeling
Woningverbetering- en -splitsing nam ook de ver
betering van de landbouwbedrijfsgebouwen mee.
Hiervan is zeer veel gebruik gemaakt voor niet al
te ingrijpende verbouwingen.
Met alle experimenten en afwijkingen van de
gangbare bouwmethoden stuit men onherroepelijk
op schoonheidscommissies en gemeentelijke bouw
verordeningen en op Monumentenzorg. Er is kan
thans gezegd worden bij de schoonheidscommis
sies in de loop der jaren veel begrip gegroeid voor
de ontwikkelingen in het moderne bouwen. Van die
zijde ondervindt men dan ook thans veel meer me
dewerking.
BOUWVERORDENINGEN
1 VER de gemeentelijke, bouwverordeningen
zouden uitvoerige verhalen te vertellen zijn.
Met inachtneming van een aantal bij de Woning
wet voorgeschreven elementen zijn de gemeenten
geheel vrij bij de vaststelling van een bouwveror
dening. De Vereniging van Nederlandse Gemeen
ten heeft getracht enige eenheid tot stand te bren
gen door een model op te stellen, toen in verband
met de nieuwe Woningwet een herziening van de
gemeentelijke verordeningen nodig werd.
De commissie Boerderijenbouw heeft toen samen
met het I.L.B. contact opgenomen met de Vereni
ging van Nederlandse Gemeenten en deze bleek
bereid om de modelverordening op alle punten waar
redelijke bezwaren van de landbouw tegen waren,
te veranderen. Het ging hierbij vooral om eisen
ten aanzien van de technische levensduur, de brand
veiligheid en van veestallen.
Er bleef toen nog één onvervulde wens over: het
in de verordening vastleggen dat een agrarische
adviesinstantie wordt ingeschakeld in geval er
moeilijkheden ontstaan rond het verlenen van een
bouwvergunning. Over dit laatste punt heeft het
Landbouwschap zich daarom nog eens apart tot alle
gemeentebesturen in Nederland gewend. In vele
gevallen is hierop positief gereageerd.
Dit waren dan enkele grepen uit het werk van
de commissie Boerderijenbouw, werk dat uiteraard
niet op zichzelf staat maar in nauw overleg plaats
vindt met de mensen die zich bij het Landbouw
schap bezig houden met zaken als planologie,
grondgebruik en pacht. Zo grijpen de radertjes van
het Landbouwschapsapparaat steeds weer in elkaar.
VEE EN VLEES
|N zijn nieuwjaarsbeschouwing 1970, heeft de voor
zitter van het Produktschap voor Vee en Vlees
onder meer de volgende verwachtingen uitgesproken
over de vee- en vleesmarkt in de naaste toekomst
Slachtveemarkt. Naar te verwachten valt zullen de
voor de slachtpremieregeling aangemeldde ca. 15.000
melkkoeien die in het komende voorjaar extra zullen
worden afgeslacht min of meer een stempel op de
slachtveemarkt drukken. Omdat het niet slachtrijpe
dieren betreft, zullen bij de aanvoer van dit vee in de
genoemde periode vooral de prijzen van de lagere
kwaliteitsklassen kunnen teruglopen. Bewust is ove
rigens voor deze operatie een periode gekozen, waar
in de slachtveeprijzen seizoenmatig gunstig liggen.
Sedert 29 juli 1968 geldt voor slachtrunderen de hui
dige oriëntatieprijs van 246,16 per 100 kilogram
levend gewicht. Óp 1 april aanstaande kan een her
ziening tegemoet worden gezien; het ligt in de lijn
van de verwachtingen, dat tot een verhoging zal wor
den besloten, zodat het klimaat voor de rundvlees-
produktie gunstiger zal worden.
Varkensmarkt De belangstelling voor de mesterij
bleef levendig. Dit kwam ook tot uitdrukking in hoge
biggenprijzen, die de belangstelling voor de fokkerij
hebben doen toenemen. In de tweede helft van het
jaar bleek bij de steekproeven op de bedrijven, dat
er regelmatig meer zeugen gedekt waren dan in het
tweede halfjaar van 1968. Op grond van de beschik
bare gegevens mogen we verwachten, dat het aanbod
van si acht varkens nu weer ongeveer hetzelfde peil
heeft bereikt als verleden jaar en voortaan, dat van
de overeenkomstige periode zal gaan overschrijden
De tellingscijfers uit de partnerlanden wijzen uit, dar
ook daar de produktie in het nieuwe jaar hoger zal
liggen dan in het voorbije. Welke invloed dit zal heb
ben op onze afzetmogelijkheden hangt vooral af van
de ontwikkeling van het verbruik in de partnerlanden.
In de Duitse Bondsrepubliek en Frankrijk werd tot
voor kort steeds een verdere toeneming geraamd; het
is niet te overzien welke invloed de devaluatie in
Frankrijk en de revaluatie in Duitsland op de omzet
in de levensmiddelensector zullen hebben. In elk ge
val kan worden verwacht, dat het prijspeil op de var
kensmarkt in 1970 als gevolg van het ruimere aanbod
in de E.E.G.