Verslindt ook de
groene revolutie
haar eigen
kinderen
6
r\E titel die ir. D. S. Tuynman aan zijn inleiding
op de Algemene vergadering van de ZLM
op 22 decmeber j.l. gaf, is een variant op het waar
schijnlijk in de Franse Revolutie ontstane gezegde:
„Dat de revolutie haar eigen kinderen verslindt".
Toen werden vele revolutionairen het slachtoffer
van de revolutie die zij zelf ontketend en geleid
hadden en vonden hun einde onder de guillotine.
Ir. Tuynman trok deze lijn door voor het plan-
Mansholt, waarin o.m. sprake is van een halvering
van het aantal agrariërs in de E.E.G., n.l. een ver
mindering van 10 tot 5 miljoen. En dat na een reeds
plaats gehad hebbende vermindering van de agra
rische beroepsbevolking van 1959-1969 van 20 tot
de huidige 10 miljoen. Een daling die mogelijk is
geweest door de technische revolutie binnen de
landbouw zelf. De landbouw loopt al jaren op het
plan-Mansholt vooruit en in landbouwkundig op
zicht heeft de groene revolutie zich slechts kun
nen voltrekken doordat boeren en tuinders zich als
revolutionairen hebben gedragen.
Doze groene revolutie i» nog in volle gang, zal
voorlopig haar einde nog niet hebben gevonden,
zo zij ooit nog haar einde zal vinden. Daar ligt In
feite één van de kernen van mijn betoog, aldus ir.
Tuynman: „Hoe lang, hoe ver en in welk tempo zal
zich de ontwikkeling voortzetten, dat steeds minder
mensen steeds meer voedsel voortbrengen. Dat
het inderdaad zo is, dat de agrarische revolutie'de
werkers in de land- en tuinbouw figuurlijk moet
„verslinden" om zichzelf mogelijk te maken! Dat is
niet zo'n opwekkend vooruitzicht voor diegenen,
die zich met hart en hand met de landbouw verbon
den voelen". Aldus ir. Tuynman in het begin van zijn
inleiding waaraan wij het volgende ontlenen:
ML kan men mij tegenwerpen, dat het Plan
Mansholt op dit punt aanvechtbaar is. Ik
weet heel goed, dat het in de achter ons liggen
de jaren vooral om de medewerkende gezinsleden
en de betaalde arbeidskrachten is gegaan en dat
de toekomstige afvloeiing vooral betrekking zal
moeten hebben op de ondernemers op de in eco
nomisch opzicht te kleine bedrijven.
Maar wat is te klein? Niet alleen nu, maar ook
in 1980, 1990 en later. Als het gemiddelde van
een agrarisch ondernemersschap 29^ jaar is praat
de jonge boer, die volgend jaar begint zelfstan
dig boer te worden in zekere zin al over de pe
riode tot het jaar 2000! Dat is minder overdre
ven als men soms denkt, omdat vooral diegenen
van de agrarische ondernemers, die vreemd kapi
taal moeten aantrekken op soms zeer lange ter
mijn verplichtingen moeten aangaan.
Het Borgstellingsfonds neemt risico in de finan
ciering van tophypotheken van 30 jaar en langer!
Daarbij denkt men niet alleen aan pas beginnende
boeren en tuinders maar ook aan diegenen, die
in het kader van de te verwachten ontwikkelin
gen tot bedrijfsvergroting horizontaal of verti
caal moeten overgaan. Een probleem, omdat
bedrijfsvergroting weliswaar hoog-genoteerd staat,
maar daarbij nooit vergeten mag worden, dat
daardoor een aantal zware voorwaarden vervuld
moeten worden.
HOOR zover het de aan de grond gebonden
produktie betreft, is bedrijfsvergroting slechts
mogelijk, indien de verkavelingstoestand dit toe
staat. In dit opzicht ligt Zeeland met zijn naar
verhouding goede verkavelingstoestand mee voor
op: 40 is ruil- of herverkaveld; als wij 5 jaar
verder zijn is dat 66
In de tweede plaats moet bedrijfsvergroting ge
financierd kunnen worden. Daar zijn wij nog niet
uit, integendeel! Voorwaarde is natuurlijk een
behoorlijk inkomenspeil. Maar er is toch wel wat
meer aan de hand. Het kernprobleem is dat een
zeer groot deel van het in de landbouw gestoken
c.q. belegde vermogen in de grond zit en dat
vermogen heeft een in vergelijking tot andere
vermogens een onwaarschijnlijk laag rendement..
Wij kunnen roerende verhalen tegen elkaar hou
den, maar als dat rendement niet beter wordt
dan is de kapitaalvlucht uit de landbouw niet
te keren.
Zou door een wijziging in de onteigeningwet
de verwachtingswaarde van de grond verdwijnen,
dan zullen zeker de verpachters grond gaan af
stoten. Het is intussen dan wel duidelijk dat, wil
de Nederlandse boer in Europees verband mee
spelen, aanvullende financieringsfaciliteiten no
dig zijn.
Dan zal ook de fiscale behandeling van de
landbouw opnieuw beoordeeld moeten worden.
Bijvoorbeeld de vaststelling van het inkomen dat,
na aftrek van belastingen voor een loon- of sala-
ristrekkende we lverteerbaar is, maar voor een
ondernemer voor een deel in het bedrijf moet
worden gehouden. Belastingvrije reservering is
in dit opzicht meer en meer noodzakelijk. Ik hoop
het niet, aldus ir. Tuijnman, maar er kan een
toestand ontstaan, dat uit overwegingen van on
eerlijke concurrenten ons land toch het gevaar
lijke pad van de investerings- en rentesubsidie
zal op moeten. Dat geldt trouwens niet alleen
voor de landbouw. Het is een weg zonder einde,
omdat, nog afgezien van politieke druk, het finan
cieel sterkste land dit spel het langst kan volhou
den.
Wij hebben in dit opzicht reeds verschillende
slechte ervaringen opgedaan, omdat sommige sub
sidie-spelletjes een achter-afloop hebben gehad
ook voor de ondernemers in ons land. Ik denk
daarbij aan produkten als graszaad en in de eer
ste plaats aan de fruitteelt. Ir. Tuijnman merkte
hierover op dat alhoewel ook zonder subsidies de
fruitteelt in Frankrijk een grote omvang zou heb
ben gekregen, het vaststaat dat de subsidierege
ling de ontwrichting van de fruitteelt hebben be
vorderd.
Niettegenstaande er veel kritiek is op de E.E.G.
groente- en fruitregeling en ook cp de E.E.G.-
rooiregeling met inplantverbod onaantrekkelijker
is, is de afschaffing van nationale subsidierege
lingen in de E.E.G. een groot winstpunt. Ik ge
loof, dat men zich hieraan zal houden.
Natuurlijk zijn al die regelingen niet ideaal
en voor sommigen onvoldoende om ze over de
drempel te helpen, maar ik geloof wel, dat er in
het licht van de huidige mogelijkheden uitge
haald is wat mogelijk was.
ALLES wijst erop, dat de ontwikkeling naar
grotere produktie-eenheden zich zal voort
zetten en dat bij deze produktie steeds minder
mensen betrokken zullen zijn. In welke tempo
dit zal gaan, laat zich thans niet voorspellen.
Niet alleen weten wij niet in welke mate onder
nemers zonder opvolgers de landbouw zullen ver
laten en evenmin weten wij of wij de wegen
zullen vinden om de financieringsmogelijkheden
te vinden, die voor bedrijfsvergroting een gelei
dende eis zijn.
Bovendien weet in feite niemand, welke be-
drijfsgrootte in de toekomst minimaal nodig is
om er als boer of tuinder in de toekomst een be
staan op te vinden. De praktijk is in dit opzicht
nog altijd de beste leermeester!
Enige bescheidenheid zou sommigen danook
niet misstaan.
Zo gezien zal, althans bij onze huidige kennis
de groene revolutie ongetwijfeld nog vele van
haar kinderen verslinden.
Maar zij zal daarbij relatief te werk gaan, om
dat er altijd voldoende mensen moeten blijven
om het landbouwbedrijf voort te zetten.
WANT het is niet zo, dat men de waan van
den dag volgend en ik denk daarbij
vooral aan het overschottenvraagstuk een ant
woord zou moeten geven op de vraag of er in ons
land nog wel ruimte zou zijn voor een agrarische
produktie.
Onder invloed van een zekere panieksituatie,
die is ontstaan over de overschotten van een aan
tal landbouwprodukten en met name de kos
ten die daarmede gepaard gaan heeft de mening
post gevat, dat althans een deel van de agrari
sche produktie van West-Europa en daarmede
ook van ons land, overbodig is. Men speelt in
feite met de gedachte, dat een groot deel van
de Europese landbouwproduktie zonder veel
moeite en tegen reel lagere prijzen op de wereld
markt te koop zou zijn.
Dat is een radicale vergissing:.
De totale behoefte van West-Europa aan brood-
en voedergranen, aan suiker en aardappelen is op
de vrije wereldmarkt niet te koop! Hetzelfde
geldt nog sterker voor rund- en varkensvlees en
zelfs ook voor melk- en zuivelprodukten. Over de
overige produkten als groenten en fruit sprak
ik dan nog maar niet.
Zelfs wanneer wij aan een vermindering van
1020 van de West-Europese produktie zou
den denken, dan nog zouden voor vele produk
ten bedenkelijke situaties ontstaan wat betreft
beschikbare hoeveelheden, prijsontwikkeling en
handelsbalans.
Nu is de redenering denkbaar en die wordt
ook wel gevolgd dat een deel van de taak van
de West-Europese boer door alle boeren in de
ontwikkelingslanden zou kunnen worden over
genomen.
Men wijst daarbij op de rietsuiker en de mar
garinegrondstoffen in dit geval de plantaardige
vetten.
Men sluit dan de ogen voor een geheel ander
vraagstuk n.l. dat van de haast explosieve groei
van de wereldbevolking en dan zeer in het bij
zonder de bevolking juist in de ontwikkelings
landen.
IK ben mij er goed van bewust, dat de poten-
1 tiële mogelijkheden voor de opvoering van
de wereldproductie in Azië, Afrika en Zuid-
Amerika nog ongelooflijk groot zijn. Maar het fe
een feit, dat men bij het verder in gebruik ne
men van nieuwe grond steeds meer moeilijkhe
den ondervindt en ook hogere kosten moet ma
ken. Daarbij komt dat het reëel is, niettegen
staande alle pogingen om de bevolkingsaanvoer
in de ontwikkelingslanden af te remmen, er reke
ning mee te houden dat in de komende 30 jaar
de wereldbevolking nog met 2 a 4 mid zal toe
nemen. Dat zal alleen reeds zware eisen aan de
voedselproduktie stellen.
Mogelijk, dat w|j er in zullen slagen om
evenals bij de mais tarwehybriden met veel
hogere opbrengsten te kweken, maar voorlopig
ziet dat er nog niet naar uit. Bovendien gaat
het in de eerste plaats om de eindproduktie. Voor
de ontwikkelingslanden de kunstmestvoorziëning
op westers peil hebben, zal er nog een lange tijd
verstrijken. Hetzelfde geldt t.a.v. het gebruik van
bestrijdingsmiddelen en de dierziektebéstrijding.
MIJN tweede conclusie is dan ook dat, zonder
nog direct aan internationale conflicten van
enige omvang te denken, dat het onverantwoord
zou zijn om:
le. de West-Europese voedselvoorziening teveel
afhankelijk te maken van de invoer van over
zee;
2e. dat het met het oog op de snel groeiende
wereldbevolking twijfelachtig is dat West-
Europa in een min of meer onbeperkte mate
en bij voorrang toegang zal kunnen of mo
gen behouden tot de wereldvoedselvoorraden;
3e. dat de klimaatomstandigheden in de tropische
en subtropische gebieden vaak een minder
stabiel karakter vertonen dan b.v. in de ge
matigde klimaatzone het geval is en dat des
wege de oogstfluctuaties in eerder genoemde
gebieden zeer groot kunnen zijn. Het is daar
bij nog de vraag of allerlei verbeteringen van
de produktieomstandigheden in de ontwikke
lingslanden d.m.v. bevloeiing, landhervor
ming, voorlichting, onderwijs enz. binnen de
vereiste tijd kunnen plaatsvinden. Persoon
lijk zet ik daar een zeer groot vraagteken
achter.
4e. Voorts is het de vraag of op den duur de
produktiekosten van West-Europa boven die
van andere landen zullen liggen.
IK ben zo uitvoerig op dit probleem ingegaan,
omdat ik te vaak meningen hoor verkondi
gen, die de zin van de West-Europese en daar
mede de Nederlandse land- en tuinbouwproduktie
in twijfel trekken. Bovendien wordt dan nog ge
heel over het hoofd gezien, dat de Nederlandse
land- en tuinbouw niet alleen een bruto-produk-
tie heeft van ƒ11 mld. maar dat deze produktie
nog weer eens de grondstoffen levert over een
industriële waardetoevoeging van 7 mld. en bo
vendien daardoor een positieve invloed heeft op
de handelsbalans van 3,5 mld. Stel U eens voor,
dat die produktie wegviel uit ons huidige export
pakket. Dan was het met onze internationale mo
netaire positie maar droevig gesteld.
Aan de overschotten zal natuurlijk iets gedaan
moeten worden. Het ziet ernaar uit, dat de af-
slachtregeling van melkvee enig gevolg zal heb
ben. In West-Duitsland waren begin deze maand
170.000 en in Frankrijk 50.000 koeien opgegeven.
In ons land waren het er een goede 1000, maar
dat was ook niet anders te verwachten. Boven
dien schijnt er ook belangstelling te zijn voor de
omschakeling van melk op vlees. Er moet dus
verschuiving in de produktie komen. Maar een
ieder, die wat verder kijkt dan zijn neus lang
is, weet deksels goed, dat daarmede de produktie
niet als zodanig overbodig is.
Niet de vraag óf er landbouwproduktie moet
zijn, wel de vraag hoe die produktie zal moeten
plaatsvinden moet gesteld worden. Het antwoord
hierop is, dat ons land de beschikking zal moe
ten houden over een hoog ontwikkeld goed toe
gerust agrarische produktie-apparatuur, geleid
door mensen, die daarop als ondernemer en werk
nemer op redelijke wijze hun brood kunnen ver
dienen.
Dat betekent derhalve, dat zij voor hun ar
beidsinspanning een beloning ontvangen, die de
vergelijking met andere ondernemingsvormen kan
doorstaan en bovendien dat zij een rendement
van het geïnvesteerde kapitaal ontvangen, dat in
voldoende mate kan concurreren met andere in-
vesteringsvormen. Sociaal-economische voorwaar
den, die niet mogen worden onderschat, omdat,
indien dit niet het geval is arbeid en kapitaal uit
de landbouw zullen vluchten naar meer profita
bele ondernemingsvormen. Dat is geen kwestie
van enkele jaren, maar wel een zaak van zorg
op langere termijn.