LANDBOUWSCHAP VAN HET Initiatief-ontwerp wijziging onteigeningswet Uitbreiding rooipremie- regeling toegezegd bij bespreking minister van Landbouw en Landbbouwschap 7 Eind februari 1969 werd door de leden van de Tweede Kamer Van den Bergh, Wes terhout, Daams en Vondeling een initiatiefontwerp van de wet ingediend dat beoogt nieuwe regelen te stellen met betrekking tot de waardebe paling van onroerend goed in geval van onteigening. Dit ontwerp is een verscherpte versie van het door het hui dige kabinet ingetrokken dien overeenkomstige ontwerp Samkalden. De bijzondere commissie van voorbereiding uit de Tweede Kamer heeft besloten op 14 november a.s. over dit ontwerp een hearing te houden. Het Landbouwschap heeft naar aanleiding hiervan aan de commissie van voorbereiding een request gezonden. Naar wij menen van veel belang voor onze lezers om (in het kort) kennis te nemen van de daarin aangevoerde argumen ten tegen dit ontwerp. RED. liet Landbouwschap koesterde destijds reeds overwegende bezwaren tegen het voorstel Samkalden; in nog sterkere mate is dit het geval ten aanzien van het initiatief ontwerp wijziging onteigeningswet. Dit stoelt uitsluitend op de ge- dachtengang dat slechts de gebruikswaarde en niet de verwachtingswaarde grondslag van de waardebepaling dient te zijn. Het ontwerp-Sam- kalden erkende daarnaast een zekere autonome waarde-ontwikkeling van gronden wegens hun lig ging in de nabijheid van gronden of gebouwen die voor andere dan landbouwdoeleinden gebruikt worden. De waarde hiervan werd geantidateerd tot een jaar vóór de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan, waarbij aan de grond een niet-agrarischebestemming wordt gegeven (art. 40b). Deze verzachting van het aanvanke lijke uitgangspunt strookt in het geheel niet met de opvatting van de voorstellers en werd daarom door hen uit het ontwerp-Samkalden geschrapt, aldus de brief van het Landbouwschap. Betreffende de werking van de bestaande wet en vooral de interpretatie van het begrip „werke lijke waarde" als bedoeld in artikel 40 Onteige ningswet is het vaste rechtspraak, dat hieronder moet worden verstaan de verkoopwaarde ten tij de van de onteigening, ongeacht bijkomende ver goedingen. VERKOOPWAARDE De verkoopwaarde is dan de prijs, welke een redelijk handelend verkoper met een redelijk handelend koper zou zijn overeengekomen, in aanmerking nemende alle specifieke eigenschap pen van het goed en alle van belang zijnde om standigheden. Uiteraard wordt ook de bestem ming van het goed in aanmerking genomen, reke ning houdend met het bepaalde in artikel 40 a van de Onteigeningswet, inhoudende: „Bij de bepa ling van de waarde van grond als bouwgrond, wordt niet gelet op de bij een bestemmingsplan juist aan het onteigende gegeven bestemming., maar worden alle lasten en baten van het plan volgens de ter plaatse geldende regelen over de in het plan begrepen gronden verdeeld". „GESCHRAPT" liet valt op, dat dit wetsartikel in het voorstel "Vondeling c.s. zonder één woord van toelich ting wordt geschrapt. Het werd in 1956 ingevoegd en legde reeds bestaande jurisprudentie wettelijk vast. De toepassing hiervan resulteert in het al gemeen in de vaststelling van een doorsneeprijs voor alle gronden, die tot een bepaald afgerond complex behoren. Belangrijk hierbij is. dat in toenemende mate kosten, welke slechts indirecte betekenis voor het complex zelf hebben, onder 't begrip „lasten" worden gebracht. Bjj de bepaling van de verkoopwaarde op het moment van onteigening moet voorts rekening gehouden worden met de volgende regel van rechtspraak: „Tot de werkelijke waarde, waarvan artikel 40 Onteigeningswet gewaagt, mag niet worden gerekend de waardevermeerdering, ver oorzaakt door niets anders dan het werk waar voor onteigend wordt of de plannen daarvoor." Deze regel is met name van belang in die ge vallen, waarbij een duidelijke waardestijging zou optreden onder invloed van werken of voorgeno men werken van de overheid. RECHTSGEVOEL NIET BEVREDIGD! Bij de beoordeling van de wijziging voorstellen stelt het Landbouwschap voorop dat de uitleg van het begrip „werkelijke waarde" bij onteige ning ten algemenen nutte een zeer ingrijpende zaak betreft, die direkte gevolgen kan hebben voor de verhouding tussen de overheid, en burger. Het is van uitermate grote betekenis, dat de rechter, met name de Hoge Raad, in een nage noeg ongebroken lijn sinds 1851 welhaast te verfijnd samenspel van rechtsregels heeft ont wikkeld, met behulp waarvan de schadeloosstel ling kan worden bepaald op een wijze, welke aan het rechtsbewustzijn van de betrokken bur gers beantwoordt. Het Landbouwschap acht dit een uitermate groot goed, tegen de aantasting waarvan moet worden gewaakt. Elke voorgenomen wijziging van de onteige- ningsregels dient zorgvuldig te worden overwo gen. Uitgaande van hetgeen in het maatschap pelijk leven als billijk en redelijk wordt aan vaard, maar evenzeer om de vraag of de prak tische uitwerking ervan het rechtsgevoel kan bevredigen. Naar de mening van het Landbouw schap schiet het wetsontwerp op dit laatste punt ernstig te kort. SCHERPE SCHEIDING NIET MOGELIJK Het is nu eenmaal uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk, een scherpe scheiding te maken tus sen de waardestijging als gevolg van overheids maatregelen en de natuurlijke waarde-ontwik keling van de grond, omdat de ligging van de grond in belangrijke mate mede bepalend is voor de bestemming, die eraan wordt gegeven. Van daar dat het voorgestelde artikel 40a (en artikel 40b in het ontwerp-Samkalden) dusdanig inge wikkeld en kunstmatig zijn uitgevallen, dat een waardebepaling op deze basis moeilijk aansluiting zal kunnen vinden bij het normale waarde-oordeel van de onteigenden zelf. ONGUNSTIGE INVLOED OP VERWERVING GROND Bij het Landbouwschap leeft dan ook de vrees, dat de voorgestelde wijzigingen een zeer ongun stige invloed zullen hebben op de snelheid waar mee de benodigde gronden kunnen worden ver worven. Verwacht moet worden, dat de introduc tie van de nieuwe waarderingsregels het minne lijk overleg sterk zullen vertragen, omdat de zgn. utiliteitswaarde voor onteigenden een moeilijk te bevatten begrip zal zijn. Daar komt nog bij, dat de jurisprudentie zich geheel nieuw zal moeten vormen. Het kan vele jaren duren, vooraleer par tijen hierin weer enige houvast zullen kunnen vinden. MATIGENDE INVLOED OP GRONDPRIJSNI VEAU Het Landbouwschap is van mening dat het huidige onteigeningsstelsel in samenhang met andere overheidsmaatregelen in het algemeen 'n matigende invloed heeft uitgoefend op het prijs niveau van voor niet agrarische doeleinden be stemde gronden. Het prijsverloop aldus wordt naar voren gebracht, van ruwe bouwgrond is dui delijk achtergebleven bij de kosten van het bouw rijp maken van de grond. Het aandeel van de verwervingskosten in de totale kostprijs van ru we bouwgrond is in 6 jaren gedaald van 21,6 tot 15,5 (Rapport Cie, grondkosten 1962; latere ge gevens zijn nog niet bekend). Het Landbouwschap wijst op de rustige prijs ontwikkeling van ruwe bouwgrond in de grotere gemeenten, duidelijk een gevolg van een deskun dig en vooruitziend beleid en ziet als voornaamste oorzaak van het hogere prijspeil een te haastig en opportunistisch aankoopbeleid buiten de ont eigeningsrechten om. Bij een bekwaam beleid van de plaatselijke overheid, funktioneert de- bstaande onteigenings wetgeving in het algmeen bevredigend. Voorts twijfelt het Landbouwschap aan het praktisch effekt van de voorgestelde wijzigingen. Immers, de verwervingsprijs van ruwe bouw grond is slechts één faktor in een hele reeks faktoren. Tezamen bepalen zij de kostprijs van bouwrijpe grond, van woningen en van andere gebouwen. Een zekere beheersing van deze ene faktor, terwijl de overige faktoren en vooral c* -> verkoopprijzen van bouwrijpe gronden en ge bouwen worden vrijgelaten, lijkt daarom wei nig zinvol. ONAANVAARDBARE VERSCHILLEN Meer principieel richt zich het bezwaar tegen de mogelijkheid, dat er onaanvaardbare verschil len in prijsstelling van ruwe bouwgrond kunnen ontstaan in die gevallen, waar de overheid niet het monopolie heeft op de markt van ruwe bouw- jyjinister Lardinois heeft het Landbouwschap toegezegd tee zullen instemmen met een te verwachten besluit van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw tot uitbreiding van de huidige rooipremieregeling voor de fruit telers. De minister deed deze toezegging tijdens de maandelijkse bespreking met het Landbouw schap op 8 oktober 1969. Hij beoogt een uitbrei ding van de regeling tot boomgaarden geplant voor 1965 en een verhoging van de premie per hectare van 1500,-- tot maximaal 2000,--. Op het verzoek van het Landbouwschap ook een rooipremie van 3000,- - per hectare bij volledige bedrijfsbeëindiging te willen bevorderen, ant woordde de minister overigens onder verwij zing naar een komende E.E.G.-regeling een extra-uitkering boven de rooipremie bij be drijfsbeëindiging aan het Ontwikkelings- en Sa neringsfonds in overweging te willen geven, te vergelijken met de afbraakpremie voor verouder de kassen in de glastuinbouw. Van de kant van het Landbouwschap werd we derom met kracht aangedrongen op een wijziging van de Nederlandse interventiebepalingen voor fruit, in die zin dat voor uit de markt te nemen appelen en peren van hogere kwaliteiten de ver goeding voor de eerste kwaliteit zal worden uit gekeerd, zoals in Frankrijk het geval is. Dit zou bij interventie voor de fruittelers een directe verbetering van hun inkomsten betekenen. De minister wees er in zijn antwoord opnieuw op dat Frankrijk weliswaar de eerste kwaliteit intervenieert op de prijs van eerste kwaliteit, maar dat bij klasse H geen verschil is. Voorts, dat Duitsland en Luxemburg helemaal niet inter veniëren en Frankrijk bovendien een verbod han teert kwaliteitsklasse III in normale distributie te brengen. Hij zei voorts zich gebonden te ach ten aan de afspraak met zijn Belgische ambtge noot, welke zich beperkt tot interventie op de prijs van klasse II en ni. Het Landbouwschap is het met dit systeem eens, indien het voor de ge hele E.E G. geldt. De bewindsman herinnerde er aan dat de interventieregeling in de E.E.G.-Mi- nisterraad binnenkort aan de orde komt en hij hoopt het daar met voorrang te kunnen behande len. De tegenwoordige regeling geldt slechts tot 1 januari 1970. Het Landbouwschap drong in de derde plaats aan op een betere financieringsregeling voor de levensvatbare bedrijven die in acute liquiditeits moeilijkheden verkeren. Een dergelijke regeling zou volgens het Landbouwschap denkbaar zijn in het kader van de Rijksgroepsregeling Zelfstan digen. De bewindsman kondigde aan dat hij in interdepartementaal overleg een regeling voor bereidt en dat hij verwacht hierover spoedig me dedelingen te kunnen doen. grond. Een partikulier die op een bepaald per ceel wil bouwen of een bouwcombinatie, die een bepaald plan in zijn geheel wil gaan realiseren, zal steeds bereid blijven voor de ruwe bouwgrond een bedrijfseconomische prijs te betalen, welke evenals thans veelal boven de agrarische ge bruikswaarde zal uitgaan. Het Landbouwschap vraagt zich daarom af, hoe de overheid dan voor haar grondverwervings- beleid begrip zou kunnen vinden, wanneer dit beleid in beginsel gebaseerd zou zijn op een waar debepaling naar het bestaande gebruik. Voorts is wel de verwachting uitgesproken dat in de vorm van planschade achteraf nog vergoed moet worden dat deel van de werkelijke waarde het welk de onteigende op grond van de afwijkende waardebepaling zou derven. Zie verder pag. 15

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1969 | | pagina 7