Het „Bokkebosje"
Scherpkoren (een oudje)
Uit de
geschiedenis
van Schouwen
C. J. Boot
I \E vroeger zo talrijke bewoners van het oude en
nieuwe Burghsluis en een groot aantal be
woners van de Meeldijk zullen zich nog heel goed
herinneren dat zij des winters bij een koude ooste
lijke vrieswind wanneer ze van Burgh naar huis
gingen of reden een lekker stukje konden schuilen
achter een bos van een kleine bunder groot Het was
een elzenbos,, keurig aangeplant met wat meetjes er
tussen en het had de naam van het Bokkebosje.
Tijdens de Herverkavelingswerkzaamheden is het
door de ramp in 1953 al gedode houtgewas opgeruimd
en nu is de grond normaal als bouwland in gebruik.
Het was vroeger een heerlijke broedplaats voor
zangvogels en er stonden geiten aan een paal om
zich te goed te doen aan het malse groen dat zich
in velerlei soorten liet zien. Natuurlijk is er wel
eens een paartje een kuirtje wezen doen in een late
zwoele zomeravond doch overigens had het toch
niet die aantrekkingskracht van een bos zoals we
ze langs de duinen kennen.
Waneer het is aangeplant met elzenhout en door
wie is niet bekend. Ook het waarom moet een
vraagteken blijven, doch we verkeren in de ver
onderstelling dat de oorzaak gezocht moet worden
in het feit dat de landbouwgewassen er slecht groei
den. Dit is n.l. nog het geval, ondanks de weten
schap dat het op ontgonnen bosgrond goed moet
groeien.
DOKKEBOS" lag vroeger 80 cm lager dan het
9' er naast liggende bouwland en daaruit zouden
we kunnen concluderen dat het vroeger water is
geweest. Bekijken we de omtrek zoals het voor de
Herverkaveling was, eens wat nader dan lag aan de
overzijde van de Meeldijk, dus aan de zuidwestkant
een blok land die het „Vroontje" genaamd was. Deze
beide stukken nu zijn van een zelfde structurele op
bouw met weinig „erve" dus goede grond om op te
boeren. Helaas zat er wat verder een ondoordring
bare laag van een bepaald soort zand dat het klei-
stadium benaderde. Dit speelde de boer nog al eens
parten omdat het regenwater bleef staan gelijk in
een betonbak.
Wanneer men nu dit „Vroontje" rechtlijnig door
trekt dan kruist deze lijn de Meeldijk, loopt dwars
door het Bokkebosje naar de voormalige gemeente
grens tussen Haamstede en Burgh vandaar door het
achterste deel van het Sportpark „van Zuijen" om
dan de „Vijvertjes" te naderen. Dit is de plaats
waar nu ongeveer de Huishoudschool „de Schutse"
staat.
p)EZE lijn toont de stroombedding van een vroe-
ger riviertje, de „Amer" genaamd. De naam
Hamer werd ook wel gebruikt en Haamstede kreeg
er zijn naam door. Bij Haamstede mondde deze
stroom uit in de Schelveringhe. Al deze grond nu
vertoont dezelfde groeibelemmeringen als het Vroon
tje en het Bokkebos.
Een oud gezegde leert ons: „Rooi aer in elzenhout
is op gin goeie grond gebouwd. Het is bewezen dat
het laatste gedeelte er van op waarheid berust, ge
zien de feiten waar we hier boven over spraken.
Na de Herverkaveling van het Bokkebos heeft het
zeker 10 jaren geduurd voordat er een fatsoenlijk
gewas op geteeld kon worden en bij veel neerslag is
het nog niet alles.
De in deze geschiedenis nog bekende eigenaart
van het Bokkebosje waren Aart van Lillo, Gilles van
Zuijen, Aart van Zuijen, terwijl de bosgrond na de
Herverkaveling aan W. G. Boot toekwam. Deze drie
genoemde landbouwers hebben de traditie getrouw
elk jaar netjes bij gehouden door één zesde deel
van het hout te kappen. In elzenbossen wordt n.l.
na 6 jaar groei het eerste hout gekapt. De musterds
werden gebruikt als brandstof in de kookpot voor
het koken of stomen van aardappels voor de var
kens op de boerderij. Het dikkere hout diende om
damhekken en omheiningen van te maken; De
kinderen liepen vroeger altijd wat sneller wanneer
ze het Bokkebosje naderden, want ze werden bang
gemaakt met te vertellen dat het er spookte.
De gedachte aan het Bokkebosje is levendig ge
houden doordat de naast het voormalige bos ge
legen zomerhuis dit jaar „Bokkebosje" genoemd
werd. Ter verduidelijking heeft de eigenaar op de
schoorsteen van het huis een grote afbeelding bok-
bos geplaatst.
0 VDERSTA ANDE stamt nog uit de tijd dat de
boer als trekkracht enkel nog maar de be-
schikking had over het paard. Al heel vroeg werden'
de dieren in het zomerseizoen uit de weide gehaald,
stonden een uurtje op stal om wat krachtvoer te
nuttigen en dan ging het den akker op. In het najaar
moesten de knechts vroeg op om in het aardedonker
de paarden in de wei op te zoeken „den boög" aan
doen en dan soms nog een half uur lopen voor ze
op stal stonden. Des avonds half acht kregen de
dieren te drinken uit de „waeterbak" en dan werden
ze weer naar de wei gebracht. Alleen omstreeks het
einde der bietentijd bleven ze ook des nachts op stal
en dan brak het ploegen aan.
[)E meesten onder ons zullen de wielploegen nog
wel gekend hebben. Met een groot en een
klein wiel als draagstel, (het grote liep door de voor
en zo lag het stel horizontaal) kon de ploeg van een
rondgaand model via een ijzeren jukje hoger en
lager gesteld worden. De vroegste uitgaven waren
gewone één-scharige exemplaren en werden op de
bakslee, (ook al een voertuig dat niet meer gebruikt
wordt) naar het land gebracht. En dan trokken de
dieren hun zware ploeg langzaam maar zeker door
het stoppelland of door het pas van bieten ontdane
stuk land. Structuurbedref door zware tractorwielen
was er niet omdat de paardenpoten van een geheel
andere opbouw zijn en o.a. de wrijving of slip missen.
Het was zwaar werk en de dieren dampten van het
zweet en moesten om de 2 of 3 ommegangen rusten.
Veel haver was er nodig om ze op krachten te
houden.
0E ploegscharen waren met een paar bouten
en moeren los te maken van het grote ijzer
en moesten vaak geslepen worden bij de smid. Dit
werk gebeurde nog op dezelfde manier van nu, n.l.
warm stoken en met de kleine smidshamer weer
de snee op scherp slaan. Nu was er altijd een heel
bijzondere manier die de smid had ingesteld om de
boeren te laten betalen voor dit werk.
7 O ALS bekend was St. Eloy de beschermheilige
van de smid en deze hoogtijdag viel in novem
ber. Voor die datum kregen de boeren hun rekening
van de smid die alle werkzaamheden van dat jaar
bevatte. Op de dag van St. Eloy ging elke boer naar
de smid om zijn rekening te betalen. Nu was het
eigenaardige dat er geen post op de nota voorkwam
over het slijpen der ploegscharen. Dit slijpen der
scharen gebeurde overigens des avonds na zes uur
omdat er overdag geploegd moest worden. De werk
dag van de smid eindigde dan ook des avonds om
8 uur of soms nog wel later. Wanneer de boeren nu
kwamen St. Eloyen, lag er bij de smid een register
gereed waarin de boer niet alleen zijn naam moest
zetten, doch ook en dat was voor de smid het be
langrijkste, de grootte van zijn bedrijf. De smid
moest nauwkeurig het aantal gemeten weten opdat
hij vast kon stellen hoeveel tarwe elke boer aan hem
moest leveren voor het scherpen van de scharen.
En deze tarwe die de boer dan enige tijd later als er
gedorsen was, naar de smid bracht werd scherp
koren genoemd. Het was dus een soort van betaling
in natura. Bij deze betaling op St. Eloy van de
rekening zorgde de smidtinne voor koffie en een
borreltje. Deze gewoonte heerste nog omstreeks de
jaren 1860.
DE VERKEERDE SOKKE
CJET is al lang gele je
Misschien wel veertig jaer
Toen weunden d'r in Zuudzande
Een schatriek boerenpaer
Ze zaete even buten 't durp
Op een ele mooie stee
De baes die eette Wannes
In de vrouwe eette Kee
De oudste zeune was a veeas
De dochter Mina was getrouwd
Dan oa ze nog twee jongens
De oudste daevan eette Kees
In de jongste dat was Boud
1\ OE was 't al inkele jaren terug besloten
1 Dat Boudewien op vaoder ostie mocht
En dat er dan vo Kees
En ander wier gekocht
Me ja de kwam mè geen begin
In dat was no emaal nie na Kee d'r zin
Ze zei Jewannes je kiek ok nergens naer
Die jongen is a vuuf en twintig
In ie vrie a negen jaer
Jie wil me bluve schraepen
Me die jongen wil ok wel es vo zun eige werke
In bie un vrouwe slapen
Ik ken je deur in deur zei Kee
De teerste plekken bin bie joe
Je eksterogen en je portemenee
A/fER inkele dagen laeter
irx Toen stong d'r in de krant
Een grote advertentie
Mee in dikke vette rand
Er wordt een.boerderij verkocht
Met zoveel bunders land
Dat is noe wat vo Kees zei Kee
Een prachtig spul in dichte bie
An de Meuldiek in Schoondieke
Je zet merrege de klepper vo de tilbrie
In dan gae men samen kieke
iV toen ze daer dan kwaeme
Toen keken ze d'r aogen uut
Het waeren prachtige gebouwen
Goed in de verf en prima onder ouwe
In mooie blokken goeie grond
In die laege er almae rond
Het zag er schitterend uut
Nou Wannes zei toen Kee
't Probleem is noe wel opgelost
Och mens oe mok dat noe versiere
Het wordt toch ommes vee te diere
Ik wed dat 't tachtig duuzend kost
Tachtig wat een wonder
As jie nie vearder durft
Dan riej ik mee je mee
En bie ik zeker onderd.
AFIJN de kaopdag kwam
En Kee en Wannes kropen
A weer de tilbrie in
En zo as 't gebruuk toen was
De klepkurf tussen in
In net as ze daer kwaeme
In deur de drukte d'r net me tussen konnê
Toen was de bode net begonne
En Wannes gieng an 't bieën
En Sjaak die bo en Sjuul die bo
En eindelijk was het zes en tachtig
Dat was het bod van Wannes
Mer ie zei ik laet het noe me zo
Het wor me toch te machtig
Mer z'n concurrent ging deur
En toen sprong Kee d'r op
En eel het zaeltje keek verwonderd
Noe gaet dat wuuf aan 't bieën
Me ze trok d'r eige nergens wat van an
En ieuw netjes vol tot onderd
De bode riep toen derdemaal
En d'ostie was verkocht
De bode zei mag ik je naem ok wete
Jawel meneer: Cornelia Verbocht
En je burregen bin die aok al ier
Ze stak d'r karrebies nae boven
Ik e ze glieke meegebrocht
Enfin de klepkurf kwam op taefel
De ouwe kous kwam vo den dag
En volgepropt mee briefjes
Je vnst nie wat je zag
Me toen ze gierige tellen
Toen zei de notaris de klopt iets nie
De bin d'r zes en negentig
En varder kom ik nie
En Cornelia wier woeiend
Ze keek nae Wannes in ze zei
Dan mo jum dae zie zitte
Dat misselijk gedrocht
Die levensgrote sufferd
Der eit ie de verkeerde sokke meegebrocht I
N. KLIPPEL,
Prinses Irenestraat,
Stavenisse.
4