De strijd om het inlandse graan 10 ZEELAND STREED AL IN 17e EEUW VOOR HOGE INVOERRECHTEN Wij leven in de E.E.G. en als deze geen hoge invoerrech ten voor granen hanteerde, zou zeker driekwart van onze boeren wel naar andere bezig heden dan de akkerbouw kun nen gaan omzien. Wij laten in het midden of Amerika inder daad zo goedkoop graan kan telen dan wel of het overschot ten zijn waarmee men ons plat zou gooien. Maar hoe was dat vroeger dan? De geschiedenis is op dit punt verrassend: het was toen net zo. En dat zelfs in de tijd dat Amerika nog geen agrari sche uitvoer van enige be tekenis kon leveren, dus in de 18e en 17e eeuw. W. GELDOF. A LS wij terug gaan in de geschiedenis hadden de gewesten en zelfs de steden veel macht. Utrecht kon bijv. oorlog voeren tegen Amsterdam doordat in de middeleeuwen een sterk centraal gezag ontbrak. In geval van oorlog of oorlogsgevaar stelden vele steden dan ook strenge bepalingen in over de in- en uitvoer van graan, vooral natuurlijk van tarwe. Meestal werd dan de uitvoer verboden, de voorraden werden geteld en op de bakkers werd toegezien dat zij tegen vaste prijzen brood verkoch- ten. Veel verder gingen de distributiemaatregelen niet Echter, ook bij schaarste of dreigende duurte grepen de steden in. Zo zijn er plakaten uit Holland van 1545 en 1546 die verkoop van te velde staand graan verboden. Want bij voorverkoop waren spekulatie en prijsopdrijving mogelijk. Maar in de 80-jarige oorlog ontstaat de Repu bliek der Zeven Verenigde Nederlanden en daarin was wèl een sterk centraal gezag: de staten-generaal. Hoe stond deze nu tegenover de graantelende landbouw? TN de republiek gaf Holland de toon aan. En Holland 1 was geen landbouwland, maar een handelsvolkje. In de gedenkschriften van raadpensionaris Jan de Wit staat het heel duidelijk: „Holland bestaat purelyk (zuiver en de Zeeuwen redeneerden aldus. Door de invoerrechten zouden de graanprijzen weer stijgen en de boeren en de landeigenaren zouden geholpen zijn. En door de lage uit voerrechten zou de transitohandel in Öüstzeegraan niet gehinderd worden. IJOLLAND verzette zich met alle kracht tegen de Zeeuwse eisen en sprak van de aanmatigingen der „agrarische partij in Zeeland". Amsterdam had zich ont wikkeld tot wereldhaven en men vreesde, dat die schade zou lijden door te hoge invoerrechten op granen. Toen de Zeeuwen bleven dreigen verscheen in 1671 de raad pensionaris van Holland, Johan de Witt, met de staten van Holland in vol ornaat in de vergadering van de staten-generaal om zijn „deductie" voor te lezen. Dit opgeblazen stuk, onleesbaar door de slecht verhollandste Franse woorden (uit pure deftigheid er in gestopt) be pleitte natuurlijk de vrije handel. Die had het toch al zo moeilijk, want er was veilgeld en i.v.m. oorlogsgevaren was er convooigeld. Vandaar dat enkele kooplieden in Emden gingen lossen. En Frankrijk loofde havenpremies uit als men het daar deed. Dat was andere koek dan Zeeland wenste. „Graanoogst", een kopergravure uit 1790. Het geheel doet meer aan de hooioogst denken, maar de gerst was op de lichte gronden soms zo kort dat het gewas als hooi werd behandeld. O EEL jammer is, dat De Witt de boeren nog een AA flinke trap nageeft. Hij zegt ronduit, dat de boeren geen cent bijdragen tot de welvaart van het land. Dat doen alleen de handelslui en de ambtenaren, uiteraard „onder Gods zegen". Dit is natuurlijk wel heel erg grof. Maar het was ook bijzonder huichelachtig. De gedeputeerde staten van Zeeland hadden dat wel door. Zij wezen er op, dat Holland de protectie wèl toe paste op de manufacturen (d.L alle niet-agrarische pro- duktie)! Ook wezen zij er op, dat waar de landbouw kwijnt, hele bevolkingsgroepen mee in de armoede ge sleurd worden. Verder lezen wij in hun verweer, dat een agrarisch gewest als Zeeland het juist van de landbouw hebben moet en thans niet in staat is om de verdedigings werken te onderhouden. Zelfs het onderhoud van de zee dijken begint gevaar te lopen door gebrek aan middelen. Hier en daar liggen landerijen braak en het gevaar van ontvolking is niet denkbeeldig. Door oorlog en binnenlandse kibbelarijen werd de zaak verdaagd, maar in 1681 kregen de Zeeuwen hun zin en de uitvoer werd bijv. helemaal vrijgegeven. In 1685 werd die vrijheid door de Hollanders weer ingetrokken. Maar nu kwamen de Friese graanhandelaren met een „request" de Zeeuwen te hulp en reeds in 1686 werd de vrije uit voer weer hersteld. En dat is zo gebleven, ook al hebben Boer met rol, een gravure uit 1561. Men ge bruikte walsen van glad eikenhout en soms ook wel van gehakte steen om de kluiten te breken en de grond aan te drukken, voor of na het zaaien. alleen) door het bloeien der manufacturen (lees: produk- ien van huisvlijt of industrie), visscherijen, navigatie en negotie". De landbouw .was alleen goed genoeg om do Heden die zich daarmee bezig hielden voedsel te ver schaffen en dat moest dan liefst goedkoop zijn óók! Inderdaad bloeide de handel in de 17e eeuw. En omdat er volop aanvoer was van voedsel (graan vooral) uit andere landen, vooral uit de Oostzeelanden, daalden de prijzen van inlandse produk ten. Dat was in de 16e eeuw anders. Men begon in de 17e eeuw de uitvoer van in landse produkten zwaar te belasten. Zo is er een lijst met tarieven uit 1655 en (met vermijding van de oude maten, gewichten en munten) bedraagt de uitvoerheffing: op /oetemelkse (volvette) kaas 11 procent, op kanterkaas 8:25 procent, op boter 12 procent enz. Over het graan maakte men zich eerst nog niet druk, maar toen de prijzen daalden kwam Zeeland in het geweer om zijn tarweteelt te beschermen. QOLLAND zelf leverde toen nog geen tiende deel AA van de tarwe die de republiek nodig had. Gronin gen had nog bijna geen akkerbouw; de stad Groningen kocht rogge in Drenthe en at zeer weinig tarwebrood. Maar Zeeland had vanouds een bloeiende teelt van tarwe en koolzaad en begon op invoerbescherming aan te drin gen. In 1669 brachten de Zeeuwen de kwestie in de staten-generaal en zij eisten, dat de invoerrechten op tarwe en koolzaad verdubbeld zouden worden. De uit voerrechten daarentegen moesten met de helft vermin deren. Dit protection -.me werd gezien als uitvloeisel van het mercantilisme dat overal begon op te komen. Maar „De zaaier" naar een Duitse houtsnede uit 1617. Zoals bekend is 't breedwerpige zaaien in de laatste tijd opnieuw opgekomen. Verder, aldus Johan de Witt, lagen in enkele steden van Holland partijen tarwe gezolderd, die voldoende waren om de hele republiek 10-12 jaar te voeden. Men zou volgens hem tot zolang moeten wachten alvorens minder uitvoerheffing te hanteren. Dat was natuurlijk al een heel zotte redenering, maar dat viel blijkbaar niet op. ZEELAND HIELD VOL P)E verdere woorden van De Witt lijken wei voor AA onze tijd geschreven te zijn. Gesteld al, zegt hij, dat de prijzen stegen, wie zou daar dan voordeel van hebben? Alleen de boeren. De rest van het volk zou het haasje zijn. Als de boeren in Zeeland het zo slecht heb* ben, dan moet men maar belasting gaan heffen op brood, bier en vlees. De opbrengst kan men dan de arme boeren als subsidie geven, of, om zijn brabbeltaaltje te gebruiken: om het provenu aan de possesseurs der plantagien te dis- tribueeren Bij hogere tarweprijzen, aldus De Witt, zou letterlijk alles duurder worden en dat zou de welvaart des lands aantasten. Een ander argument, want de raadpensionaris kronkelde zich in allerlei bochten, was ten slotte dat men af en toe oorlog voerde met Engeland en daar was gebrek aan voedsel, aangezien de Nederlanders (zoals later eens de Duitse duikboten zouden doen!) er plezier in hadden om handelsschepen die op weg waren naar Albion te kapen of in de grond te boren. Daarom geen belasting van de invoer en geen mindere lasten bij uitvoer, want anders zou Engeland voedsel kunnen aantrekken! „De maaier", een Nederlandse afbeelding uit 1568. In vele streken werd toen ook he»t graan met de zeis gemaaid en door de vrouwen (soms met een zekel) tot schoven gevormd en opgebonden. de Hollanders in 1690, in 1691 en in 1705 het „benefi- ceeren der inlandsche Gewassen" wederom aangevallen. AP één punt kreeg Zeeland zijn zin niet: de invoer- rechten op granen werden niet verhoogd. Daarbij speelde mee, dat op den duur Rotterdam zich óók tegen Zeeland keerde. Daar was de graanhandel toen in op komst En zo bleef het invoerrecht gemiddeld om de 11 procent schommelen bij tarwe en rond 9 procent voor rogge, de hele 17e eeuw door. Wèl schafte Holland de intrarechten voor Zeuws graan af. Dat zat zo. In 1659 hadden de staten van Holland een invoerrecht van een half procent ingesteld op de invoer van alle granen, on verschillig of zij per as, per rivier- of per zeeschip werden aangevoerd en onverschillig waar zij vandaan kwamen. In 1669 werden de Zeeuwse granen (praktisch alleen tarwe en wat brouwgerst) daarvan vrijgesteld, mits vast stond dat zij in Zeeland geteeld en aldaar ingeladen waren. U ziet, dat er toen méér geharrewar was dan wij ons in de EEG kunnen voorstellen. Toch heeft een en ander zijn stempel gedrukt op de landbouw, de 18e eeuw door. Wel kwamen toen de fysio- kraten aan het woord, die de landbouw de bron van alle rijkdom noemden en de rest der maatschappij „onvrucht baar" achtten. Vandaar dat eind 18e eeuw de wetenschap zich met de landbouw ging bemoeien en er landbouw- maatschappijen ontstonden. Maar pas na 1795 werd de landbouw een voorwerp van regeringszorg. (Zie verder volgende pagina)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1968 | | pagina 10