Minister Witteveen
Geen oplossing
van het
landbouwvraagstuk
Beter grasland inzaaien door nieuwe freesmethoden
KORTE WENKEN
WINSTDELING ZONDER EXTRA PREMIE
6
gOEREN en tuinders hebben niet zo heel vaak
een minister van financiën in hun midden.
Maar die ene keer dat het eens gebeurt doen ze bij
zo'n bewindsman meteen aangifte van een biljet vol
fiscale grieven. Dit gebeurde bij minister Witteveen,
die in de algemene vergadering van het K. N. L. C.
een inleiding hield over „het economisch klimaat
voor de kleine ondernemer". Hij eindigde zijn betoog
waarin hij' zich bepaalt niet tot landbouw en be
lastingkwesties alleen beperkte met de conclusie
dat het klimaat voor de kleine bedrijven wel moei
lijk zal blijven. Maar hij zag toch ook kansen en
perspectieven waarvan hij hoopte dat ze van bijvende
aard zouden zijn. Als taak van de overheid zag hij
de bedrijven te helpen zichzelf door het grijpen van'
die kansen te helpen. De overheid zal geen verstar
ring moeten oproepen, geen faciliteiten moeten ver
lenen die tegenover anderen onbillijk zijn en geen
fiscale privileges moeten toestaan. Maar wel zal zij
de ontplooiing van de eigen zelfstandige kracht der
bedrijven mogelijk moeten maken.
Investeringaftrek en vervroegde afschrijving zijn
volgens de minister op groei, op stimulering en ver
gemakkelijking van investeringen gerichte belasting
faciliteiten, die ook aan het kleine bedrijf kansen bie
den. Nu de investeringsaftrek gaat verdwijnen, zal in
de plaats cfaarvan een andere, nog niet vastgestelde
tegemoetkoming aan het bedrijfsleven moeten komen.
Welke wist de minister zelf blijkbaar ook nog niet.
Onthullingen naar de fiscale positie van de kleine
zelfstandige ondernemers kon de minister nog niet
doen, hoe benieuwd men daar in boerenkringen ook
naar is. Het bleef bij de opmerking dat er bij het be
lastingbeleid al op allerlei punten rekening wordt ge
houden met de kleine ondernemer, maar dat de rege
ring niettemin een vergelijking van de positie van die
kleine ondernemer met die van de werknemer nodig
acht.
En na 's ministers inleiding kwamen dan uit de
zaal de grieven en verlangens los. De heer Keur uit
de N. O. P. bedolf de bewindsman onder een stort
vloed van cijfers, waaruit overduidelijk bleek dat
Duitse, Franse en Italiaanse boeren veel en veel min
der belasting betalen dan hun Nederlandse collega's
op vergelijkbare bedrijven. Ook aan sociale voorzie
ningen hoeven ze veel minder zelf bij te dragen.
Op de vraag wat hij doen zal om deze verschillen
gelijk te trekken antwoordde de minister dat zo'n
groot complex van problemen niet in een paar jaar
is op te lossen. We moeten naar een belastingharmo
nisatie in de E. E. G. toegroeien. Daarbij zullen andere
landen ook wel wat in onze richting moeten komen:
Italië bijvoorbeeld zal wat meer aan directe belastin
gen moeten gaan doen, want het grote aandeel dat
de indirecte belasting daar in het totaal aan belas
tingen heeft kan geen norm zijn.
Het gelijktrekken van het omzetbelastingsysteem
in de E. E. G.-landen door invoering van de B. T. W.
is voor Nederland al een heel zware operatie. Ook
politiek, want het brengt een stijging van de kosten
van levensonderhoud met naar schatting 1% pet met
zich mede, terwijl de staat er geen hogere inkomsten
door krijgt. Maar wel is het van belang voor een
juiste concurrentie in de E. E. G. en voor de groei
kracht van onze economie, aldus de minister. Tegelijk
met het systeem ook de tarieven veranderen zou
evenwel volgens de minister een te grote verschuiving
betekenen.
Het kan niet allemaal tegelijk gebeuren, ma^r ge
leidelijk: eerst harmonisering van systeem, daarna
pas harmonisering van tarieven van omzetbelasting
en inkomstenbelasting. Ook het belang van uitbrei
ding van de E. E. G. met andere landen is naar
's ministers oordeel een reden om niet al te snel
voort te gaan met de „uitbouw naar binnen" van de
gemeenschap.
De heer P. B. de Boer, uit Friesland, deed de mins
ter uitvoerig verslag van de twee bedrijfsoverdrach-
ten die hij in zijn leven heeft meegemaakt, eerst als
opvolgende zoon en 32 jaar later in de vaderrol. Zulks
om aan te tonen hoe verschrikkelijk veel geld het
kost als men een nieuwe generatie een gemoderni
seerd bedrijf in handen wil spelen. Daar zou een be
lastingvrije reserve van minimaal dertig a vijftig
duizend gulden voor nodig zijn, vond hij. Hij kon
niet zien hoe het bij het tegenwoordige belasting
beleid mogelijk is een landbouwbedrijf levensvatbaar
te houden ook voor de toekomst, als er middelen
moeten worden vrijgemaakt voor oppervlaktevergro
ting en modernisering van de bedrijfsuitrusting.
De minister zei in zijn antwoord hierop te beseffen
dat belastingheffing de modernisering van het bedri|f
moeilijker maakt. Maar men kan de belastingtarieven
niet op de problematiek van een bedrijfstak afstem
men. Er mogen geen privileges worden gegeven. Men
zal het dus zo moeten doen dat bij een belasting
heffing, gelijk aan die in andere bedrijfstakken, die
modernisering toch mogelijk is. De minister maakte
daarbij de opmerking, dat er landbouwbedrijven zul
len moeten afvallen. Echter zonder een oplossing van
het landbouwvraagstuk te willen of kunnen geven-!
Wie zou dat ook verwacht hebben?
DE HEER J. M. BOMMEL VAN VLOTEN
LANDBOUW-COMITé-PRIJS 1968
De Landbouw-Comité-Prijs 1968 van 1000,
bestemd te worden uitgereikt aan diegene die op bij
zondere wijze heeft bijgedragen tot het versterken
van de goede betrekkingen tussen het Nederlandse
volk en de land- en tuinbouw, is dit jaar toegekend
aan de heer J. M. Bommel van Vloten. Deze heeft
geheel belangeloos de langdurige en moeizame voor
bereidingen geleid die het mogelijk hebben gemaakt
dat voorjaar 1971 „De Flevohof" in Oostelijk Flevo
land kan worden geopend. De heer Bommel van Vlo
ten als voorzitter van het voorbereidingscomité was
ui. dien hoofde gedurende enige jaren ten nauwste
betrokken bij het opstellen van de plannen, het leg-
vgen van contacten en het voeren van de besprekingen
met de vele instanties, instellingen enz.
De laatste jaren is de graslandverbetering opnieuw*
in de belangstelling gekomen. Oorzaak van deze ont
wikkeling is een zwaardere veebezetting per ha gras
land. In-1950 werden er in ons land 1,75 grootvee-
eenheden per ha grasland gehouden; in 1967 was dit
2,21. Bovendien is de oppervlakte voedergewassen
op het bouwland belangrijk gedaald. In 1950 bedroeg
de beteelde oppervlakte met voedergewassen als
hoofdgewas 83.000 ha: in 1967 was dit nog maar
26.700 ha. Voorts moet in dit verband de komst wor
den vermeld van een nieuw type frees, waarmee in
één bewerking een goed zaaibed wordt verkregen.
D heer W. W. Willemsen van het rijkslandbouw-
consulentschap voor weide- en voederbouw te
Wageningen, zegt hierover dat het principe van deze
frees is dat de rotoras tegengesteld draait aan de rij
richting. Boven de rotor bevindt zich een rooster. De
stukgeslagen zode wordt door het rooster tegenge
houden en valt naar beneden. De losse grond (de
kruimellaag) gaat door het rooster en valt op de
stukgeslagen zode. Deze laag is 10 a 12 cm dik. Dat
er in één bewerking een goed zaaibed wordt ver
kregen, is een groot voordeel ten opzichte van ande
re methoden van graslandverbetering. Het nieuwe
type frees is een werktuig dat meestal door loon
werkers wordt geëxploiteerd. Onder normale omstan
digheden kunnen zij in ca. 6 uur een hectare frezen
en opnieuw inzaaien. De kosten voor de boer komen
dan op ongeveer 350,per ha, inclusief het zaai
zaad. Deze snelle wijze van graslandverbetering is
iets, dat de boer wel aanspreekt, vandaar dat er in
de praktijk zoveel belangstelling voor deze methode
is. Naar schatting zijn er in een paar jaar tijds al
enkele duizenden hectaren grasland op deze wijze
verbeterd. Hoewel deze manier van graslandverbete-
ring een uitstekende methode is, c.q. kan zijn, heeft
de ervaring geleerd, dat er in de praktijk toch nog al
wat fouten worden gemaakt, waardoor niet altijd
d&t resultaat wordt verkregen dat men er van ver
wacht.
Voorwaarden voor een goed resultaat zijn:
zorg voor goede waterbeheersing en goede be
mestingstoestand van de grond;
gebruik niet te weinig zaaizaad en gebruik bi}
voorkeur geen dekvrucht;
druk vóór of na het zaaien de grond flink aan;
bestrijd op percelen die zwaar bezet zijn met
kweek, zuring, distels, paardebloemen e.d. deze
onkruiden vóór of na het frezen, maar in elk
geval vóór de herinzaai;
gebruik en verzorg het jonge grasland goed, dat
niet te kaal maar ook niet te ruig de winter mag
ingaan.
Indien aan één of meer van deze punten onvol
doende aandacht wordt besteed, is de kans groot, dat
het grasland in korte tijd weer in de oude toestand
vervalt. Op dit moment is het van belang dat U de
ontwatering van uw nieuwe perceel grasland in orde
hebt. Verder moet U nü zorgen, dat het niet te kaal,
maar ook niet te ruig de winter ingaat. Het is dus
van belang nu eens te kijken of U aan deze voor*
waarden voldoet
KLEINE GRAUWE SLAKJESnauwelijks zicht
baar, kunnen langs slootkanten, maar soms ook aan
hele percelen jonge wintertarwe veel schade doen
door vreterij. Let hier goed op, loop langs de sloot
kanten en controleer de jonge tarwe op slakken-
vraat. Een bestrijding kan hel eenvoudig plaats
hebben door het uitstrooien van slakkenkorrels.
VEEL AARDAPPELEN zijn opgeslagen in aller
lei ruimten en op plaatsen die voor aardappelbe-
waring minder geschikt zijn. Behalve het niet kun
nen ventileren is het teveel aan licht soms een be
zwaar. Maak deze ruimten donker en dek de aard
appelen wat af om groen te voorkomen. Belemmer
echter de ventilatie boven in de hoop daarmede
niet.