Openingsrede voorzitter Ir. C. S. Knottnerus
Dageljjks Bestuur Z.L.M. vergaderde
DE
Ir. C. S. Knottnerus over:
Het Landbouwonderwijs
4
principe dat de overheid ook op economisch terrein
een regulerende taak heeft een opvatting die
tegenwoordig algemeen verbreid is zal de over
heid ook voor de landbouw maatregelen moeten
nemen. Deze behoren onder de huidige omstandig
heden gericht te zijn op het bevorderen van de
rationalisatie in de landbouw en op een stabilisatie
van de produktie. Dit laatste onder één beding, n.L
deze, dat men zich ook kan voorstellen dat de ge
meenschap ontwikkelingshulp voor een deel in
natura zou willen geven.
HET leek ir. Knottnerus dat bij het huidige tekort
aan voedingseiwitten in de wereld het magere
melkpoeder uitstekende diensten zou kunnen ver
lenen. Opvoering van de produktie van magere
melkpoeder in onze westelijke landen is geen groot
probleem. Het zou de te voeren landbouwpolitiek
aanzienlijk vergemakkelijken indien hiervoor een
andere weg kan worden gevonden. De nadruk zou
dan ten volle op de rationalisatie kunnen komen
te liggen. Rationalisatie van de produktie betekent
onder de huidige omstandigheden meer produktie
met minder mensen. Wil men de produktie gelijk
houden dan betekent dit ander werk voor vele men
sen. Mag de produktie iets stijgen dan betekent het
dat minder nieuwe arbeidsplaatsen behoeven te
worden gemaakt. Dat dit toch al een geweldige in
spanning van de nattionale en in niet mindere mate
van de Europese economie zal vragen is duidelijk
als wij denken aan dat wat de kolenmijnen al aan
moeilijkheden en kosten opleveren. In dit verband
zag ir. Knottnerus dat men in land- en tuinbouw
tot een stabilisatie van de produktie zou moeten
komen. Wanneer de rationalisatie zich voldoende
snel voorzet kunnen wij ons voorstellen dat bij ge
lijke prijzen de inkomens gelijk blijven of misschien
zelfs zouden kunnen stijgen. Maar dit kan alleen als
er inderdaad voldoende ruimte is of geschapen
wordt om ook de afvloeiers uit de agrarische sector
elders een redelijk inkomen te laten verdienen. De
structuurpolitiek in de landbouw dien dus gepaard
te gaan met een regionaal industrialisatie-beleid.
IR. Knottnerus zag als gevaar bij het zoeken naar
een oplossing voor het overschottenprobleem
dat men terecht komt op het terrein van contingen-
tering en marktbeheersing. En, merkte hij op, als
er.nu één ding de rationalisatie werkelijk in de weg
zit, dan is het de contingentering!
Dat het gevaar niet denkbeeldig is blijkt uit uit
latingen van Dr. Mansholt. Eerst al in zijn Gro
ningse rede maar nu ook nog weer onlangs in Lei
den. Ik heb wel eens de indruk dat de heer Mansholt
deze uitlatingen deed om ons allen nog meer aan
het denken en handelen te zetten en als zodanig
heb ik deze ook wel geapprecieerd.
Maar ik heb de laatste tijd de indruk dat hij wer
kelijk aanneemt dat met een betere structuur van
de landbouw het overschottenprobleem kan wor
den opgelost. Dat leidt dan tot de stelling dat gehele
landstreken uit de produktie moeten worden geno
men.
Wanneer men niet bij de boeren begint dan komt
dit natuurlijk nooit op vrijwillige basis van de
grond.
Wij verzeilen dan in een zodanige dwangecono-
mie, dat de voordelen van de grote gemeenschappe
lijke markt volledig te niet worden gedaan.
Bovendien is de kans groot dat de consument er
niet beter van wordt omdat natuurlijk alleen het
uit de produktie nemen van goede grond, resultaten
zal hebben met het oog op de overschotten en juist
op deze góede gronden is de. produktie waarschijn
lijk het goedkoopst.
Er zit één duidelijk ander aspekt aan dwangmaat
regelen n.l. dat de overheid de schade, die wordt
aangericht, ook dient te betalen. Ik heb enige hoop
dat wanneer men zich aan het rekenen zet, zal blij
ken dat deze plannen dermate kostbaar zijn dat zij
als onuitvoerbaar worden terzijde gesteld. Mis
schien dat het dan de Ministers van Financiën dui
delijk wordt dat de oplossing van het landbouw
vraagstuk altijd geld zal kosten en zelfs altijd véél
geld zal kosten en dat zij daardoor genegen zullen
zijn om mee te werken aan plannen die werkelijk
een oplossing brengen en die bovendien voordeel
aan de gemeenschap bieden.
DIT zullen naar de overtuiging van ir. Knott-
nerus plannen moeten zijn waarbij aan de hui
dige werkers in de land- en tuinbouw alternatieve
mogelijkheden worden geboden. Indien het waar is
dat rationalisatie betekent vervanging van arbeid
.door kapitaal dan zouden wij de toevloed van kapi
taal naar de landbouw moeten bevorderen.
Evenwel niet aan iedere landbouwer omdat dan
niet altijd arbeid wordt vervangen maar aan de
bestaande arbeid kapitaal wordt toegevoegd het
geen tot enorme produktie leidt. Door middel van
het Borgstellingsfonds is al heel wat hulp geboden
maar het O. en S.-Fonds heeft het echter tot nog toe
bij enkele schuchtere pogingen moeten laten we
gens gebrek onderling uiteenlopende inzichten. Het
O.- en S.-fonds behoort niet bang te zijn dat iets
niet altijd gegarandeerd verantwoord is! Ook van
fouten kan men leren! De grootste fout is die om
niets te doen! Daar wordt niemand wijzer van! Ziet
men iets in een oplossing dan moet men m.i. ook
niet bang zijn zoiets op ruime schaal ingang te doen
vinden door middel van subsidies waarbij het prin
cipe „wie het eerst komt, het eerst maalt" in dit
verband niet verwerpelijk is. Men moet met alle
stimuleringen tijdig stoppen. Het is mij niet duide
lijk waarom b.v. in de scheepsbouw rentesubsidies
worden verstrekt, maar waarom dit middel in de
landbouw niet bruikbaar zou zijn.
Hiermee kan men vooral de intensivering van het
bedrijf helpen. Voor de ook zo gewenste bedrijfs-
vergroting is het verstrekken van hulp bij kapitaal
aanwending bijzonder moeilijk omdat voorkomen
moet worden dat de hulp weer te niet wordt gedaan
door verhoogde grondprijzen. Men kan overdracht
van gronden ook bevorderen door de verkoper of de
wijkende pachter te helpen.
WENSEN EN VERLANGENS
Voorzitter ir. C. S. Knottnerus bracht in zijn openingsrede o.m. het volgende lijstje van wensen naar
voren.
DE BOTERVOORRAAD zal uit de koelhuizen moeten verdwijnen, afgezien van het feit of wij menen
de melkstroom te kunnen indammen of niet. Met alle beschikbare middelen dient dit te gebeuren, bij
voorkeur op de goedkoopste manier, maar als wij er te lang over touwtrekken wordt het alleen maar
duurder.
DE CONCURRENTIEVERVALSINGEN. Deze zullen zo snel mogelijk moeten worden afgebroken. Zoals
bekend vragen wij de afbraak van de concurrentievervalsing in de interventieprijs voor boter en mager
poeder. Voorts: afbraak van de CONCURRENTIEVERVALSING od het terrein van de belastingen. Het
zelfde op het terrein van de SOCIALE VOORZIENINGEN en de PREMIES hiervoor.
HARMONISATIE VAN HET MEDEDINGINGSBELEID en van NATIONALE SUBSIDIES.
GEMEENSCHAPPELIJK HANDELSBELEID vooral voor Oost-Europa en overige staatshandelslanden.
U hoort het: voldoende voor de boeg in de eerstkomende maanden. Ik denk zelfs dat het linger zal
duren
(Vervolg van pag. 3)
VEEHOUDERIJ
heer W. de Buck deelde in zijn overzicht
betreffende de veehouderijsektor mede, dat
de rundveehandel deze herfst over het algemeen
een rustig verloop heeft. Alleen midden oktober
was er door de grote hoeveelheid neerslag, waar
door het vee in de lager gelegen weidegebieden
óf opgestald óf verkocht moest worden, een veel te
grote aanvoer, waardoor de prijzen afbrokkelden.
Daarna werden de aanvoeren weer normaal en trok
ken de prijzen bij, zodat deze nu bevredigend zijn.
Melkvee is goed gevraagd en de prijzen zijn stabiel.
Afgemolken koeien zijn alleen goed gevraagd in de
betere klasse. De rest gaat veelal naar de vlees
verwerkende industrie. Graskalfstiertjes, die dik
bevleesd zijn, gaan naar de slachthuizen en gaan
mee met de export van mestkalfsvlees, waarvan
wekelijks zo'n 1500 ton wordt geëxporteerd, voor
namelijk naar Italië en West-Duitsland. Uit Ierland
en uit Denemarken vond invoer plaats van mest-
kalveren en uit België van nuchtere kalveren. De
oriëntatieprijs van slachtvee ligt beneden de inter
ventieprijs en de heffing voor derde landen be
draagt ook voor deze week ƒ87,64 per kg levend
gewicht. De export van zowel geslacht vee en var
kens als van vleeswaren en vleesconserven neemt
gestadig toe. De prijs voor wolvee blijft op peil met
vraag voor uitvoer. Kippenvlees is goed verkoop
baar, met vooral vraag van Duitse zijde naar braad-
kuikens. De melkproduktie, aldus de heer De Buck,
is in oktober sterk afgenomen. De boterconsumptie
neemt niet toe De kaasprijzen stijgen geleidelijk.
De voorraden zijn kleiner dan vorig jaar oktober.
BENOEMING
LJET Bestuur besloot als lid van de Commissie
1 van Bijstand van de Huishoudschool te
Schoondijke te benoemen mevrouw J. Risseeuw
Basting te Groede in de vacature, ontstaan door het
aftreden van mevrouw A. MascleeRisseeuw.
T'iITERMATE belangrijk voor de struc-
U tuurverbetering in de land- en tuin
bouw is het landbouwonderwijs. Gelukkig
is er een duidelijke aanwijzing dat de be
langstelling voor de hogere vormen van
agrarisch onderwijs groter blijft dan voor
het lagere landbouwonderwijs. Maar ïk meen
dat het tijd wordt, dat wij deze gehele mate
rie eens fundamenteel aanpakken. Verwacht
men werkelijk dat er in de toekomst door de
lagere landbouwschool ondernemers in de
landbouw kunnen worden afgeleverd? En als
dit naar ik hoop met „neen" wordt be
antwoord, waartoe wil men deze school dan
gebruiken?
In de naaste toekomst zie ik nog niet dat
de bedrijfsgrootte weer zodanig wordt dat
het beroep van landarbeider zich weer zou
uitbreiden. Dat zal pas het geval zijn als de
bedrijfsvergroting in een versnelling komt.
Voorlopig zal deze zich nog wel voltrekken
binnen die grenzen die wij gezinsbedrijf noe
men.
M«ar als dit zo is dan zijn wij met de la
gere landbouwschool alleen maar bezig moei
lijkheden voor de toekomst te creëren. Al
diegenen die nu dit onderwijs nog genieten
zullen (de een wat eerder, de ander wat la
ter) tot de afvloeiers gaan behoren. Is het dan
niet veel juister deze zaak nu aan te pak
ken en deze jonge mannen een ongewisse toe
komst te besparen? Later zullen zij ons er
beslist dankbaar voor zijn!
T/OOR het middelbare en hogere onder-
wijs bestaat een dergelijke situatie ge
lukkig nog niet. Toch zou moeten worden
nagegaan of het onderwijs wel beantwoordt
aan datgene wat over tien jaar van boer en
tuinder zal worden gevraagd. Ook hier is m.i.
nog te veel traditioneel gericht vakonderwijs.
Ik hoop dat velen die hierbij betrokken zijn
mijn constateringen niet zullen willen ne
men. Dat bewijst n.l. dat hun dit onderwijs
zeer ter harte gaat. Maar ik zou juist diege
nen die zich hierover kwaad maken willen
vragen deze zaak eens goed te overdenken.
In kringen van het Landbouw-Comité
heerst op dit onderwijsgebied ongerustheid.
Bovendien hebben wij een zeker gevoel van
onmacht. Wij hebben slechts weinig scholen
in beheer en kunnen daardoor de diversiteit
die vandaag aan de dag duidelijk bij het mid
delbare en hogere onderwijs behoort niet vol
doende tot zijn recht laten komen. Wij zijn
ietwat na-ijverig op de nieuwste aanwinsten
van de beide confessionele organisaties die
de modernisering van het middelbare en ho
gere landbouwonderwijs binnen eigen orga
nisatie mogelijk maakt.
Wij vinden het in schrille tegenstelling
hiermee dat het ons niet wil lukken om aan
de hogere landbouwschool in Dordrecht fruit
en groenteteelt op redelijke schaal te onder
wijzen. Hoewel onze organisatie vroeger al
tijd krachtig de Rijksscholen heeft gesteund
hebben wij nu de indruk dat het Ministerie
van Landbouw scholen van de algemene
landbouworganisatie als haar grootste con
current beschouwt.
Het wil mij voorkomen dat hier ook nog
steeds zaken uit het verleden een belangrijke
rol proberen te spelen. Ik geloof te kunnen
verklaren dat binnen de organisatie van het
Koninklijk Nederlands Landbouw-Comité
niemand erover denkt de Nederlandse jeugd
een bepaalde school te willen opdringen. Het
principe dat de ouders de keuze van de school
en de godsdienstige en maatschappelijke in
stelling van het onderwijs bepalen wordt ook
in onze kringen door iedereen aanvaard. Hier
behoeven geen oude strijdvragen meer om de
hoek te komen kijken. DAAROM MENEN
WIJ DAN OOK DAT ER GEEN ENKELE
REDEN IS OM HET K. N. L. C. OP EEN AN
DERE WIJZE TE BEHANDELEN DAN DE
CONFESSIONELE ORGANISATIES
Overigens zijn wij van mening dat de tijd
voorbij is waarin over een herverdeling van
de rijksscholen zou moeten worden gepraat.
Het gaat nu op het terrein van het middel
baar onderwijs ook al om een concentratie
en rationalisatie waarbij de belangen van de
toekomstige boer en tuinder voorop zullen
moeten staan. De toekomstige land- en tuin
bouwscholen moeten zo worden opgezet dat
men zich gemakkelijk aan zich wijzigende
omstandigheden moet kunnen aanpassen. Dat
vereist grotere concentraties waarbij een
zo breed mogelijk vlak alsook verschillende
vormen van onderwijs mogelijk zijn. Meer
flexibiliteit dus. Wij hopen dat het Ministe
rie van Landbouw niet zal wachten tot wij
ook hier in dezelfde situatie zijn gekomen
als met het lager landbouwonderwijs. Ik weet
heel goed dat hiervoor medewerking van alle
betrokkenen noodzakelijk is, maar het lijkt
mij dat de bereidheid daartoe bestaat!