J. A. Naber ziet toekomst niet zo somber! Kwaliteitsproduktie nodig! In gesprek met.... Ir. W. M. Markusse en I. J. Smallegange Vooropleiding en nastudie bijzonder belangrijk 11 R. M. L. T. S. Goes en de Tuinbouw De Rijks Middelbare Land- en Tuinbouwschool te Goes heeft, ook buiten Zeeland, een bijzonder goede naam! Dit is één van de redenen dat de 25-jarige Jan Naber uit Woerden daar nu in het 2e leerjaar van de tuinbouwschool zit. Met het einddiploma 5-jarige H.B.S.-B in zijn zak, daarna zijn militaire dienstplicht vervuld en een half jaar in Engeland in de fruitteelt gewerkt heb bende viel de beslissing zich in Goes verder in de fruitteelt te specialiseren. Achtergrond van dit be sluit: Vader rentmeester; belangrijkste exploitatie objecten van het onder beheer staande bezit: re creatie en fruitteelt. Zijn opleiding 5-jarige H.B.S.-B steekt bepaald boven het gemiddelde opleidingsniveau van de medescholieren uit. Beslist een voordeel zo meent hij. Daardoor kan je meer aandacht besteden aan de specifieke tuinbouwvakken. Om een goede zelfstandige ondernemer in de land- en tuinbouw te kunnen worden, zo stelt hij vast is een U.L.O.diploma met een 2- of 3-jarige middelbare land- en tuinbouw opleiding beslist noodzakelijk. Niet zo zeer voor de specifieke agra rische vakken, maar voor de bredere algemene ontwikkeling die daar aan ten grondslag ligt. Die acht hij onmisbaar ook voor de verdere toekomst. Vandaar dat hij de Lagere Land- en Tuinbouw school als vooropleiding van het Middelbaar Ag rarisch Onderwijs onvoldoende vindt. Het is te eenzijdig gericht! En zou, zo is zijn mening, de voorspellingen uitkomen dat we in de toekomst enkele keren van beroep zullen moeten verande ren, dan springen eens te meer de voordelen van een goede brede algemene ontwikkeling ook voor de land- en tuinbouw jonger en naar voren IVE sfeer op school vindt Jan bijzonder plezie- rig. Enige jaren ouder dan de doorsnee leef tijd van zijn medeleerlingen en met meer opge dane levenservaring door militaire dienst en bui- tenlandsverblijf is hij direct opgenomen in de schoolgemeenschap. Ook de verhouding met direc teur en leraren is buitengewoon goed. Voor moei lijkheden wordt altijd een redelijke oplossing ge vonden Opmerkelijk is overigens dat de land- en tuin- bouwleerlingen aparte groepjes vormen; land bouw bij landbouw en tuinbouw bij tuinbouw Wat later in de praktijk ook merkbaar is, begint al op school De schoolclub waar Jan Naber vice- voorzitter is, heeft maar weinig belangstelling van de leerlingen. Daardoor is het onderlinge contact in feite te gering. Uit gesprekken met anderen valt juist zoveel te leren en het ronddraaien in het eigen kringetje werkt verstarrend, ook in het latere leven. Een schoolclub die goed „draait" kan beslist gezellig zijn, maar dan moet iedereen zich daar ook voor inzetten. Jammer vindt Jan, dat het zo slecht lukt Over de lessen op de Middelbare Tuinbouw school zegt Jan dat de leerstof naar zijn „beschei den" mening nog wel eens te veel te „theoretisch" wordt behandeld. En juist ook de praktische be nadering en achtergrond van alles is van zo bij zonder groot belang. Hij prefereert bijv. na een bedrijfsbezoek in de daaropvolgende lessen op school het zo uitvoerig mogelijk uitwerken van hetgeen daar gedaan en gezien is, het hoe en het waaromNaast de theoretische kant moet de leraar met zijn beide voeten in de praktijk staan. Een moeilijke opgave ducerend land moeten blijven maar een tuinbouw» provincie in de E.E.G. worden. Persoonlijk ziet Jan Naber in het bijzonder voor het Zuid-Westelijk kleigebied veel meer mogelijk heden in een ander producentenpatroon. Hoe kan Nederland concurreren op de wereldmarkt tegen de huidige graanprijzen We zullen het veel meer dan voorheen moeten zoeken in kwaliteitsproduc ten, ook voor de Nederlandse markt. Geen appels als „knikkers" maar exportkwaliteit. Ook voor de Nederlandse consument. En 't zelfde geldt voor andere land- en tuinbouwproducten. Helemaal rond heeft ook onze Jan Naber het in theorie nog niet. Hoe kan dat ook als hooggeleerde deskundi gen de steen der wijzen voor de land- en tuin bouw nog niet gevonden hebben IjE praktijktijd, het praktisch op een bedrijf U werken, acht hij van groot belang. Vandaar dat hij zegt dat deze praktijk, zo dit enigszins mo gelijk is, vooral niet op het eigen bedrnf moet doorgebracht worden. Maar op een ander, een „vreemd" bedrijf en dan liefst buiten Zeeland. Nu krijg je de kans om ergens anders te zien en te leren hoe ze het daar doen; een kans die niet gauw weer komt. En zouden de omstandigheden zo zijn, dat men eigenlijk niet op het ouderlijk bedrijf gemist zou kunnen worden, dan kan door uitwisseling toch ook een aanvaardbare oplossing daarvoor gevonden worden |\E toekomst voor de jonge land- en tuinbouwer ziet Jan Naber beslist niet zo somber in. Hij vraagt zich zelfs af of er, gezien de slechte uitkomsten van de bedrijven, op den duur wel voldoende animo zal zijn om op de bedrijven op te volgen. Dit terwijl er naar zijn mening toch wel een behoorlijke boterham in de land- en tuin bouw te verdienen zal zijn. We zullen het onder bepaalde omstandigheden in de E.E.G. moeilijk krijgen. Nederland zou dan bijv. geen graan pro- (Vervolg van pag. 8) QNZE laatste vraag is of er nog wensen zijn voor de verdere toekomst van de school. Voorzitter Smallegange die met de andere leden van de Commissie van Toezicht met de school meeleeft, bij de gang van zaken betrokken is en de nodige inspraak heeft, ziet als toekomstdroom één groot gezamenlijk land- en tuinbouwonderwijs in Zeeland. Hij onderkent wel degelijk de grote moeilijkheden die het tot stand komen daarvan beïnvloeden. „Waarom niet één Rijksschool voor al het Zeeuwse land- en tuinbouwonderwijs?", zo vraagt hij zich af. In de nu af gelopen 75 jaar is toch wel gebleken dat op onze school iedere leerling ongeacht afkomst of geloof het onderwijs met vrucht heeft kunnen volgen. Dan is wel een geheel nieuwe huisvesting een noodzaak. En dan te Goes, want dat ziet de heer Smallegange als hèt Zeeuws agrarisch centrum. Ook de direkteur ir. Markusse onderschrijft ten volle deze gedachtengang. Hij ziet de gehele ontwikkeling van het landbouwonderwijs in verband met de mam moet-wet zo dat de leerling een keuzepakket van mogelijkheden in één school geboden moet worden. Door het verschil in vooropleiding zal dit te meer nood zakelijk worden. Nu al biedt de huidige school voor de drie studierichtingen te weinig mogelijkheden om zich daaraan aan te passen. Alles pleit voor een verdere concentratie van het agrarisch onderwijs. En vanuit die concentratie kan een heel stelsel van gespecialiseerde vervol cursu.-sen opge zet worden. Geen eenvoudige zaak maar in de praktijk wel degelijk uitvoerbaar! Eén van de belangrijkste dingen die op onze school blijken, zo zegt ir. Markuss^ is de „verdraagzaamheid" en het „rekening houden met" elkanders overtuiging. Van de zijde van de leerlingen hebben wij nooit enige bezwaren dienaangaande gehoord Ook voor direkteur Markusse zou vanzelfsprekend een nieuwe school een pracht oplossing van de huisvestingsproblemen zijn. Maar het huidige gebouw is door de Gemeente Goes gesticht en daarvoor wordt, overeenkomstig de 55 jaar geleden gemaakte afspraken, geen huur berekend. En ook de Gemeente Goes, alhoewel zij ons bijzonder ter wille is, kan op deze basis weinig voor ons doen. We zijn al jarenlang bezig om hierin verandering te brengen maar het blijft een touwtrekken tussen het Ministerie van Landbouw en het Gemeentebestuur van Goes. Er komt nu wat zicht in, dat een oplossing voor deze problemen gevonden zal worden. Een laatste wens van ir. Markusse is dat de ouders bij het bepalen van de studierichting voor hun kinderen nog meer dan nu het geval is de situatie op het eigen bedrijf niet laten doorwerken in hun beslissing. Het belang van de toekomst van hun kinderen dient voorop te staan en niet de onmisbaarheid op het eigen bedrijf (Vervolg van pag. 9) De verschillen in vooropleiding tussen de leerlin gen waren groot. Zij varieerden van L. O. L. L. S. - M. U. L. O. en 3- of 5-jarige H. B. S. Deze verschillen kwamen tijdens de schooljaren sterk tot uiting. De specifiek agrarische vakken waren voor hen, die van een middelbare school afkwamen de belangrijke vak ken, waarvoor gewerkt moest worden. De meer alge mene leerstof was gesneden koekVandaar, zegt de heer Lindenbergh, dat het op voldoende niveau stel len van de toelatingseisen van bijzonder groot belang is. Wordt over voldoende algemene kennis beschikt dan kan meer van de beschikbare lestijd aan de spe cifiek agrarische vakken besteed worden en de vor ming van de leerlingen niet alleen aan de vaktech nische kant van de land- en tuinbouw, maar ook aan andere belangrijke facetten aandacht besteden, zoals het organisatie- en coöperatiewezen, samenwerkings vormen E. E. G. enz. Al moeten we dan wel oppassen, zo zegt hij, niet te veel terecht te komen in het pro gramma van de H. L. S. die een wat bredere opleiding dienaangaande geeft. De leerstof niet te theoretisch houden en ruime aan dacht voor de praktische en technische kant van het land- en tuinbouwonderwijs is één van de wensen van de heer Lindenbergh. Zo nodig door een langere opleidingstijd. Het verwondert hem, dat er niet meer aansluiting mogelijk is met het technisch onderwijs. Waarom geen land- en tuinbouwafdeling aan de tech nische scholen, waarbij de technische vakken van de agrarische scholen bijzonder goed zouden passen en thuis horen. Vandaar dat de heer Lindenbergh voor het personeel van een gemechaniseerd landbouwbe drijf, als vooropleiding de Lagere Technische School prefereert. Dit personeel kan dan terzake kundig, met de kostbare machines omgaan en onderhouden. Daarvoor is hij dan ook opgeleid; het werken in de landbouw leert hij op het bedrijf. De boer zelf kan zich dan meer specialiseren in het landbouwkundige werk alhoewel ook hij natuurlijk technische achter grond moet hebben. De opleiding van de R. M. L. S. te Goes heeft aan de verwachtingen voldaan, die de heer Lindenbergh destijds in zijn jonge jaren daarvan had. Met de juiste vooropleiding en het diploma van deze school is men goed toegerust. Maar deze opleiding alleen is niet voldoende; daarnaast zal men de snelle ontwikkelin gen in de agrarische sector uit de vakliteratuur (ook de buitenlandse) moeten bijhouden. En daarom moe ten blijven studeren, om bij te blijven! Want, afhankelijk van het type bedrijf waarop men boert, zal men zich moeten specialiseren in een be paalde richting. Het akkerbouwbedrijf, de melkvee houderij enz. vraagt specialistische kennis, die de school niet kan mee geven en die men zich zelf zal moeten eigen maken en bijhouden! Als een jonge man met een juiste vooropleiding, een diploma R. M. L. S. op zak, en een praktijk ervaring, opgedaan op enige andere bedrijven (waar onder ook één of meer in het buitenland), de agrari sche stijl van lenen en merken kiest, kan hij uit stekend slagen en gelukkig zijn, aldus de heer Lin denbergh.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1968 | | pagina 11