r
Concurrentie moet er zijn
VRIJDAG 11 OKTOBER 1908
56e Jaargang No. 2951
Officieel orgaan van de
tot bevordering van Land- en Tninbonw en Veeteelt in Zeeland 1
Bij het zoeken naar een foto voor de voorpagina van dit nummer hadden wij de hoop dat bij het verschijnen van ons Zeeuws
Land- en Tuinbouwblad op de akkers het beeld te zien zou zijn als deze foto weergeeft. Het heeft niet zo mogen zijn. Sinds de
vorige week zijn de oogstomstandigheden er beslist niet beter op geworden. Onafgebroken regenzones trekken over ons land
en deze laten het zuid-westelijk kleigebied beslist niet links ot rechts liggen! De vooruitzichten voor een vlot verloop van de
nog resterende aardappeloogst van circa 45% is dan ook bepaald somber. En zou het op korte termijn zonnig droog weer
worden dan duurt het nog de nodige tijd voordat de grond voldoende opgedroogd is en de aardappelrooiers alsnog aan het
werk kunnen gaan. In onze rubriek „Uit de Praktijk" wordt hierop en op andere aspekten uitvoeriger ingegaan.
ONS COMMENTAAR
ETR werd mij enige tijd geleden door één onzer
leden de vraag voorgelegd hoe het Z. L. M-
bestuur dacht over de vestiging van een groot
Amerikaans graanoverslagbedrijf in Rotterdam.
Zoals bekend heeft een firma waarin het Ameri
kaanse belang de hoofdrol speelt onlangs een aan
vraag ingediend en toestemming gekregen
om een groot graanbedrijf in het Rotterdamse ha
vengebied te vestigen.
De goedkeuring voor de vestiging werd niet van
zelf verkregen, er zijn nogal wat bezwaren tegen
naar voren gebracht, vooral van de zijde der reeds
in dit gebied gevestigde bedrijven in deze branche.
Maar desalniettemin meende de Rotterdamse ge
meenteraad dit bedrijf toe te moeten laten.
De bedoelingen van dit Amerikaanse bedrijf zijn
wel duidelijk. Men wenst een goede (verkoop)po-
sitie op het Europese vasteland en met name Pin
nen de E. E. G. Een grote voorraad in Rotterdam
zal het mogelijk maken om met dit Amerikaanse
graan direkt te profiteren van oplevingen in de
Europese graanmarkt.
Voor ons zal dit kunnen inhouden, dat er weer
minder muziek gaat zitten in de marktontwikkelin
gen, omdat de nieuwe grootmacht de concurrentie
ongetwijfeld danig vergroot ten gunste van niet-
Europees graan. Dit is een ernstige kant van een
medaille die en dat moeten we niet vergeten
als we onze positie zien aangetast voor de ver-
edelingssector een keerzijde kan hebben.
Laten we ook goed beseffen dat het voor onze
graensituatie weinig meer uitmaakt of dat bedrijf
in Rotterdam, Duinkerken of Le Havre zou staan.
Zijn invloed op de E. E. G.-markt zou er wel dege
lijk zijn. Waarom er dan toch over geschreven?
{""\MDAT hieruit weer eens blijkt in welke mate
de verhoudingen in korte tijd op een radi
cale wijze zijn veranderd. Dachten we tot voor kort
nog over de concurrentie in termen van twee graan-
bedrijven in een bepaalde streek (liefst een coöpe
ratieve en een particuliere) die elkaar dan toch
warm houden; nu gaat het om een Europees ant
woord op de Amerikaanse uitdaging.
Dachten we een aantal jaren terug nog dat de
Verenigde Coöperatieve Suikerfabriek maar een
mooi bedrijf was (én dat was het natuurlijk ook),
nu moet de direkteur van de Suiker Unie, ir. A.
W. Luitjens, nadat we nog maar net zijn bekomen
van deze grote agrarische fusie in de suiker al
weer praten over de toenemende noodzaak om
als grote Suiker Unie contact te zoeken in andere
E. E. G.-landen.
Dat de direkteur van de Suiker Unie toen hij
het is alweer geruime tijd geleden op Noord-
Beveland sprak geen aardige filosofie verkondigde,
maar met beide benen op de grond stond, heeft
de ontwikkeling in andere sektoren van het Ne
derlands bedrijfsleven sindsdien wel weer bewe
zen.
In de verzekeringsbranche is het al fusie wat de
klok slaat en om nog maar een voorbeeld te noe
men: Amstel en Heineken zijn inmiddels aan hun
gezamenlijk biertje begonnen!
A LS we de moeite nemen om de feiten die
zo op ons afkomen een beetje te groeperen
dan vallen ons de volgende aspecten op: er is een
strijd om goede posities in de E. E. G. Zelfs de
grootste Nederlandse bedrijven blijken hierbij ken
nelijk (te) klein te zijn!
Dat het op agrarisch gebied niet anders is blijkt
uit de twee gevallen, die wij naar voren haalden.
Bovendien als we de produktiecijfers op tafel leg
gen Nederland heeft ongeveer een 12% van
de E. E. G.-landbouwproduktie dan wordt de be
trekkelijkheid van onze positie ook wel duidelijk.
Kijken we dan nog eens op de landkaart en zien
we dat we heel Nederland gemakkelijk kwijt kun
nen in dat deel van Frankrijk waar men goed en
veel zowel graan als fruit voortbrengt dan is er
maar één conclusie: Nederland is een heel klein
land.
(Zie verder pagina 3.)