De teelt van stamslabonen op landbouwbedrijven u De teelt van stamslabonen, speciaal voor in dustriële verwerking welke machinaal geoogst kun nen worden, neemt de laatste jaren tamelijk sterk toe op grotere gemengde- en akkerbouwbedrijven. Daarmee een deel van de teelt op tuinbouwbedrij ven vervangende. In 1950 werden in ons land 2896 ha slabonen (incl. stokslabonen) geteeld, geheel zonder kon- trakt. Vanaf 1955 werd er ook op kontrakt geteeld, aanvankelijk via de veilingen. Doch na 1958 ver anderde dit, zodat er in 1967 van de 3132 ha reeds 1689 ha op kontrakt werd geteeld, waarvan slechts 2% via de veilingen. De resterende 1646 ha werd dus direkt met de industrie gekontrakteerd en dit areaal lag in hoofdzaak op de landbouwbedrijven. In 1959 was dit nog maar 404 ha. Een nogal specta culaire ontwikkeling, waar vele landbouwers in teresse voor hebben. Deze en de volgende cijfers ontlenen we aan een onlangs verschenen publika- tie van het Landbouw Economisch Instituut over „Stamslabonen in de volle grond", geschreven door R. Andringa en ir. D. Meyaard. De onderzoekingen zijn gebaseerd op Westelijk Noord-Brabant, waar reeds zo'n 1000 ha slabonen liggen, naast zo'n 2800 ha doperwten en circa 1800 ha andere kontraktteeft- gewassen. HET AREAALVERLOOP Tot 1960 werden in ons land circa 2400-2800 ha slabonen geteeld; in 1961 ging het areaal echter in eens 1000 ha omhoog, om door overproduktie in 1965 in te zakken tot 2300 ha. Daarna steeg het op pervlakte echter weer tot 3132 ha in 1967, waarvan circa de helft in de landbouwsektor lag. De oorzaak van de gedeeltelijke overgang naar de landbouw ligt in het feit, dat voor de industrie bij niet-gemechaniseerde oogst de kostprijs veel te hoog komt te liggen. Uitgaande van pachtbasis lig gen de produktiekosten momenteel voor de veiling met bestemming verse consumptie (meermalen met de hand plukken) op ruim 63 per 100 kg, voor de industrie op ƒ43ƒ46 (o.a. gezaaid na spinazie), doch bij gemechaniseerde teelt op grotere land bouwbedrijven (bestemd voor de industrie) op circa 19,50. De weg voor de industrie is dus dui delijk gemarkeerd. Hierbij zij direkt al opgemerkt, dat een kontraktprijs van 2022 per 100 kg be paald geen ruime marge laat. Dit uitgaande van de gemiddelden van de voorcalculatie. Deze cijfers zijn derhalve ook waardevol materiaal hij de onder handelingen van kontrakterende partijen. Over de rentabiliteit echter straks nader. OPBRENGSTEN De opbrengsten kunnen nogal uiteenlopen, waar bij het weer de belangrijkste faktor is. Voor de teelt in de landbouw varieerden ze sedert 1959 van 8.00012.000 kg/ha gemiddeld, hetgeen bij 20 prijs een verschil van 800 per ha uitmaakt. Door verbetering van de machinale oogst treedt de laatste jaren enige opbrengstverhoging op, doch 1965 gaf toch een dieptepunt van 8.000 kg tegen over bijv. 12.000 kg/ha in 1960. Het weer zal dus menige voorcalculatie in de war sturen, ondanks de verbeterde oogstmethoden. Bij de voorcalculatie 1968 ging het L.E.I. uit van 10.000 kg per ha, daarbij uitgaande van het door het Centraal Bureau voor Tuinbouwveilingen geraamde gemiddelde over acht jaren van 9800 kg, plus 200 kg voor de ver beteringen van het machinaal oogsten. Hierbij moet men dus gemiddeld rekenen met een marge van 2.000 kg/ha naar boven én naar beneden. TEELTMOGELIIKHEDEN De teeltmogelijkheden worden natuurlijk be paald door de conspmptie, de export en de import. De consumptie van verse bonen nam iets toe, doch spectaculair was de stijging in het verbruik van conserven, n.l. omgerekend tot vers produkt per hoofd van de bevolking van 0,80 kg gemiddeld in 1950/'54 tot 2,12 kg gem. in 1962/'66, dit is 170 iii zo'n 15 jaren. Het zoveelste voorbeeld van de invloed van veranderde eetgewoonten op de landbouw en van de mogelijkheden, die hierin voor de landbouw kunnen schuilen! Van de industrieel verwerkte bonen werd jaarlijks 75 a 85 ge steriliseerd (blik en fles dus). Van de totaal be schikbare verse bonen werd 60 industrieel verwerkt. De export van geconserveerde bonen nam sterk toe, vooral van gesteriliseerde en gedroogde. Van 1950 tot 1965 bijv. steeg de export van gesterili seerde slabonen van 954 ton tot 5444 ton (waarbij West-Duitsland 90 afnam en Nederland in West- Duitsland 1027 van de import voor zijn reke ning nam). De export van ingevroren bonen steeg van 1950 tot 1966 van 111 ton tot 1919 ton, van ge droogde van 36 tot 251 ton. Voorwaar spectaculaire cijfers. Doordat de totale binnenlandse produktie min der toenam dan het verbruik was de binnenlandse produktie de laatste jaren niet in staat geheel te voorzien in het binnenlands verbruik. Ook export wekt behoefte. En zo kon het gebeuren, dat in Nederland de laatste jaren de import van gesterili seerde bonen groter was dan de export. Zo steeg de import van deze groep van 1950 tot 1965 van 91 ton tot 8973 ton (1966 7430 ton), waarbij de Bene lux-partners liefst bijna 8500 ton leverden! Hier komt nog bij, dat België voor ons ook verre weg de grootste buitenlandse leverancier van verse slabonen is; van 7 ton in 1951 steeg dit tot ruim 20.000 ton in 1966 (op een totaal van ruim 23.000 ton). Italië leverde ook zo'n 2.000 ton. Tegenover deze import van 23.000 ton verse bonen stond dus een eigen produktie in 1966 van 27.400 ton. Er was ook nog een export van verse bonen van 1500 ton in 1966, ook in hoofdzaak naar West-Duitsland. Wanneer de produktiekosten, zowel ten opzichte van andere groenteprodukten als ten opzichte van buitenlandse producenten van verse en geconser veerde slabonen in een goede verhouding kunnen worden gehouden zijn er zeker nog grotere teelt mogelijkheden in ons land. Het is dus de moeite waard, hieraan grote aandacht te besteden. België is de grote concurrent; de produktiekosten liggen daar ongeveer op het zelfde peil. Ook daar heeft de machinale pluk ingang gevonden. Zowel in verband met de transportkosten als met het feit, dat machi naal geplukte bonen binnen één dag verwerkt moe ten worden, verkeert de Nederlandse teler echter in een betere positie voor levering aan onze industrie. De taak van industrie en handel is te zorgen voor een goede prijs, zodat de teelt door zijn rentabili teit aantrekkelijk wordt. RENTABILITEIT Over de kostprijzen vermeldden we reeds een en ander; dit betekent dat de industrie praktisch ge heel op de teelt in de landbouw is aangewezen. Bo vendien is de grootste afnemer de conserven- industrie. Het L.E.I. heeft hierover een onderzoek ingesteld in Westelijk Noord-Brabant (voor andere gebieden dus enige afwijking mogelijk) over de jaren 1963/'66. We zullen ons hier beperken tot de saldi (op de landbouwbedrijven met machinepluk), waarbij dus alleen de direkte kosten in mindering worden gebracht op de opbrengsten (uit het saldo komen dus de vaste kosten en de ondernemerswinst of het verlies). De direkte of toegerekende kosten worden op basis 1966 berekend op 700, wat bij een opbrengst van 8.000 kg en prijs 20 resulteert in een saldo van circa 1100 en bij 9800 kg/ha een saldo van circa 1500 per ha. De voorcalculatie voor 1968 komt op een saldo van 1411. Op L.E.I.- bedrijven 1963/'641965/'66 vond men gemiddeld een saldo van 1228, echter met een variatie van 781 tot 2.374 per ha. Voor het beperkte aantal gevallen is de spreiding dus wel ontzettend groot. Voor de praktijk bepaald niet prettig! Eén bedrijf bijv. had in 1963 een saldo van 2.374 en in 1964 van maar 996, een euvel echter van de gehele landbouw, zoals bekend en zoals we hier nog zullen zien. Men heeft bij het consulentschap Zevenbergen een vergelijking opgesteld met het gemiddelde van groepen L.E.I.-bedrijven voor andere gewassen over dezelfde jaren. We geven ze hier in een ver eenvoudigde tabel gemiddelden: SALDI PER HA Gem. 1963/64 1964/65 1965/66 3 jr. Wintertarwe 1228 1564 1450 1401 Zomertarwe 1393 1348 1168 1303 Zomergerst 885 1269 1298 1151 Groene erwten 1301 1172 881 1118 Doperwten 802 996 1009 936 Vlas (onger.) 1237 1049 784 1023 Graszaad 1241 1448 1699 1463 Consumptie aardappelen 1036 2628 3218 2294 Suikerbieten 2195 3525 3023 2914 Gemiddeld alle gewassen 1317 1751 1746 1605 STAMSLABONEN NIET ZO SLECHT Bekijken we deze cijfers wat nader, dan blijkt, dat de slabonen er in vergelijking met andere wei nig arbeid vragende gewassen niet zo slecht af komen, en bij een normale oogst zelfs met een ge middelde tarwe-opbrengst kunnen meekomen. Ge zien dit vrij redelijk rendement, het feit dat het gewas in de Oogsttijd zeer weinig arbeid van de boer vraagt (oogstarbeid 35 manuren, waarvan 13 door fabriek vergoed; totaal 168 manuren, waarvan 72 verpleging en o.a. 40 algemene werkzaamheden), en gezien de welkome aanvulling in de vruchtwis seling, is het niet onlogisch te verwachten dat de belangstelling voor dit gewas nog wel wat groter zal worden. De kontraktprijs is hierbij een zeer be langrijke faktor. In het voorgaande en vooral in het genoemde rapport is een redelijke basis gelegd om een en ander te beoordelen. ANDERE GEWASSEN De cijfers van de andere gewassen geven ons ech ter ook nog een paar zaken ter overdenking. De misère met erwten en vlas komt er duidelijk uit naar voren. De doperwten laten het helemaal zit ten. Daar wegen zelfs weinig arbeid, vroege oogst en het nuttig zijn in de vruchtwisseling niet tegen op. Hier zal de conservenindustrie heel wat aan moeten doen! Ondanks alles zien we, dat de hakvruchten nog ver aan de kop staan, al is het resultaat van de consumptie-aardappelen van 1963 bepaald ook om te huilen. Daarbij zullen we verder maar zwijgen over het drama 1967, dat hierin nog niet verwerkt is. Ook de zomergerst kan het er soms ook erg b# laten zitten, zie 1963! (Zie verder volgende pagina)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1968 | | pagina 11