Van het Landbouwschap Bespreking Minister van Landbouw en Landbouwschap De Landbouwproblematiek in E. E. G. Het grootste gedeelte van de besprekingen woensdag 4 september j.l. tussen de minister van Landbouw en het da-gelijks bestuur van het Land bouwschap had betrekking op het landbouwbeleid in de EEG, zoals dat in de naaste toekomst gevoerd moet worden. Het bestuur bracht daarbij naar voren dat het met de grootste zorg vervuld is over de verschillende problemen, met name over het vraagstuk van de overschotten waarmede de land bouw wordt geconfronteerd. Eén van de belangrijkste conclusies in de op deze dag eveneens gehouden bestuursvergadering was dat het voor de rationalisatie en struktuurverbete- ring van de landbouw belangrijk is, dat nog werk krachten uit deze bedrijfstak kunnen afvloeien. Een onverbrekelijke voorwaarde hiervoor is, dat de werkgelegenheid buiten de landbouw sterk zal toe nemen, zodat er een redelijke uitwijkmogelijkheid ontstaat voor mensen in de landbouw die een te laag inkomen hebben. Dit betekent, dat algemene econo mische politieke maatregelen op het gebied van de werkgelegenheid dienen te worden getroffen, wil een effectieve landbouwpolitiek mogelijk zijn. Er worden verschillende mogelijkheden gesugge reerd die kunnen dienen ter verlichting van de problematiek, zoals produktiecontingentering, ver hoging van de krachtvoederprijzen, het uit produk- tie nemen van gronden en voedselhulp aan ontwik kelingslanden. Suggesties echter die op hun uit voerbaarheid en doelmatigheid moeten worden ge toetst. Het Landbouwschap was dan ook van mening dat er niet één allesomvattende oplossing is te vin den die onmiddellijk resultaat zal geven. Men zal ernaar moeten streven om met behulp van ver schillende maatregelen een ontwikkeling op gang te brengen die op langere termijn een oplossing kan bieden. De minister zeide het op prijs te stellen als de ge sprekken over deze onderwerpen intensief zullen worden voortgezet, waarbij het vooral van belang zal zijn het bestaande regime per onderdeel te be kijken. Voorlopig zullen de moeilijkste problemen zijn de zuivel, de tarwe en de suiker, waarbij niet alleen de prijzen maar ook de prijsverhoudingen van groot belang zijn. Voorts achtte ook de minister de toename van de werkgelegenheid buiten de land bouw een belangrijke jaktor, maar niet de enige. TEVENS werd van gedachten gewisseld over do bedrijfsuitkomstenstatistiek. Het Landbouw schap zou voortzetting van de statistiek van da bedrijfsuitkomsten op prijs stellen omdat het van mening is dat de landbouw uit het Europese infor- matienet voorlopig te weinig regionale informatie zal krijgen. De minister meende dat het departe ment thans minder behoefte heeft aan de voortzet ting van de bestaande bedrijfsuitkomenstenstatis- tiek, doch is bereid tot nader overleg. MET betrekking tot de samenstelling van de Landelijke Raad voor Bedrijfsontwikkeling verzocht het Landbouwschap het bedrijfsleven daarin iets ruimer te vertegenwoordigen. Hoewel de minister ervoor waarschuwde, dat men deze raad niet te groot moet maken, wilde hij echter wel voor de naaste toekomst aan het verzoek van het Land bouwschap voldoen. Dit zou dan geiden voor een zittingsperiode van twee jaar, waarna de minister en het bedrijfsleven en de samenstelling van de Landelijke Raad voor Bedrijfsontwikkeling op nieuw zullen bezien. Het Landbouwschap informeerde voorts naar de stand van zaken van het interdepartementale over leg over de mogelijkheden tot verlaging van de aardgasprijs ten behoeve van de glastuinbouw. De minister deelde mede, dat deze aangelegenheid bin nenkort nader behandeld zal worden en hoopt op een beslissing ten gunste van de concurrentiepositie van het aardgas. Tot slot werden nog enige vragen gesteld over de toepassing van de BTW in bepaalde gevallen. De minister zegde toe diligent te zullen blijven om de belangen van de landbouw in dit op zicht zo goed mogelijk te behartigen. COMMENTAAR VAN LANDBOUWSCHAP OP LE.I.-PROGNOSE In de bestuursvergadering van het Land bouwschap op woensdag 4 september 1968 is een commentaar aan de orde gekomen, dat het secretariaat opstelde naar aanleiding van een prognose van het L.E.I. over vraag en aanbod, import en export van landbouwpro ducten in Nederland in 1970 en 1975. Wat het Nederlandse prijsniveau voor land- bouioprodukten in 1970 en 1975 betreft, gaat de prognose ervan uit, dat deze bepaald wordt door het prijsbeleid en de prijsvorming van de E.E.G. De prognose is gebaseerd op de ver wachting, dat de achterstand van het inkomen in de landbouwdie in de E.E.G. bestaat, niet zal worden ingelopen en eventueel nog zal kunnen toenemen. Het Landbouwschap is van mening, dat deze wijze van benaderen niet als doelstelling van het beleid mag worden ge zien. Wil men het arbeidsinkomen van de agra rische beroepsbevolking in hetzelfde tempo laten stijgen als het inkomen van de beroeps bevolking buiten de landbouw, dan zal het prijspeil van de.bodem gebonden landbouw- produkten in 1970 8 en in 1975 15 boven het prijsniveau van 1967 liggen. Er ux>rdt ver wacht, dat produkten met een zwakke markt positie relatief gezien sterker in prijs zullen achterblijven dan produkten met meer afzet mogelijkheden. Gerst wordt beschouwd als 'n betrekkelijk sterk produkt; tarwe, haver, rogge, suikerbieten en melk als zwakke pro dukten. De graad van zelfvoorziening van de E.E.G. wordt gehanteerd om te bepalen of een produkt zwak is. Ook dit mag echter naar de mening van het Landbouwschap geen uit gangspunt van het beleid zijn, al moet worden toegegeven, dat dit de laatste jaren wel het geval is. De prijsontwikkeling van de veredelings- produkten wordt bepaald door de vrije wer king van vraag en aanbod in de E.E.G. Daarbij wordt aangenomen, dat voor deze produkten het prijspeil op lange termijn onder invloed staat van de ontwikkeling van de kosten per eenheid produkt binnen de E.E.G. Uitgaande van de ontwikkelingen in West-Duitsland wordt verwacht, dat het reële prijsniveau van de veredelingsprodukten zal dalen. Het Land bouwschap acht het de vraag of West-Duits- land als uitgangspunt wel juist gekozen is, omdat de Franse markt met name voor varkens de laatste jaren een veel belang rijker rol is gaan spelen. Wat de verwachtingen ten aanzien van het toekomstig aanbod van landbouwproducten betreft, is de uitkomst voor de eieren opval lend. De berekeningen komen uit op een in- voeroverschot in 1975. De opstellers van de prognose achten dit zelf onwaarschijnlijk en stellen, dat ongeveer de binnenlandse be hoefte gedekt zal zijn:. De verwachtingen voor de eiermarkt wordenaanvechtbaar doordat als uitgangspunt voor de prijzen de exportmarkt is gekozen. De directe prijs- relatie tuisen de exportmarkt en de Neder landse markt vervalt bij het verdwijnen van de export en daarmede vervalt in zekere zin de basis van het veronderstelde prijsniveau. Voor de ahkerbouwprodukten verwacht de prognose geen grote verschuivingen. 7ONDER hoogconjunctuur buiten de landbouw is het landbouwprobléem niet op te lossen". De heer C. G. A. Mertens (K.N.B.T.B.) zei dit in de bestuursvergadering van het Landbouwschap verleden week woensdag 4 september gehouden en sloot zich met die korte formulering aan bij de opvatting die de heer S. van der Ploeg (A.N.A.B.) even eerder wat uitvoeriger had verdedigd: in Nederland noch in de E.E.G. zal de landbouw zijn problematiek alleen kunnen oplossen. Uitgangs punt voor die landbouw zal moeten zijn het schep pen van voldoende werkmogelijkheden buiten de landbouw. Het bestuur hield, aan de hand van enkele door het secretariaat opgestelde nota's, een eerste ge- daohtenwisseling ter voorbereiding op de discussie die volgende maand in Brussel zal ontbranden als de Europese Commissie daar met haar voor stellen over het toekomstige E.E.G.-landbouwbe- leid voor de dag zal komen. Kijk naar de ontwikkeling in ons land in de laatste twintig jaar, ried de heer Van der Ploeg aan. De inkomens van zelfstandigen zowel als loon- trekkenden in de landbouw vertoonden in die tijd een curve die correspondeerde met de werkge legenheid buiten de landbouw. Bij neergaande werkgelegenheid bleven er in de landbouw men sen hangen die eigenlijk hadden moeten afvloeien, de inkomens bleven stilstaan. De landbouw dient het scheppen van werkgelegenheid buiten de land bouw als eis en als voorwaarde op tafel te leggen. De landbouw zal zijn inspraak kunnen vergroten als er van deze kant voor gezorgd wordt dat zij die in de landbouw blijven daarvoor zo geschikt mogelijk zijn en dat er een zo goed mogelijke harmonie komt tussen het geproduceerde en het gevraagde. Wat dat laatste betreft is de landbouw de laatste twintig jaar niet al te sterk naar buiten getreden, vond de heer Van der Ploeg. Een medestander, voor wat die niet-agrarisohe werkgelegenheid betreft, was prof. dr. F. W. J. Kriellaars, die als voorzitter van de commissie buitenland en integratie van het Landbouwschap de gedachtenwisseling had ingeleid. Laatst ge noemde herinnerde er aan dat het Landbouwschap altijd duidelijk heeft gesteld dat het een sterk ge spreide werkgelegenheid buiten de landbouw als een der allerbelangrijkste middelen ter oplossing van het landbouwvraagstuk beschouwt, maar hij zag nog niet aankomen dat die werkgelegenheid zich in de eerst komende jaren in de E.E.G. zo sterk zal uitbreiden dat een extra-afvloeiing uit de landbouw erdoor mogelijk wordt. STELSEL „VAN RIEMSDIJK" MOET men de landbouwproduktie in bedwang houden door de prijzen der produkten te verlagen en het inkomen van de boer dan maar op een andere manier op peil te brengen Eén dergenen die in ons land voorstellen in die rich ting hebben gedaan is de Wageningse hoogleraar prof. dr. J. F. van Riemsdijk. Hij wil prijzen ge lijk aan die van een „niet door nationale bescher mingsmaatregelen vertroebelde wereldmarkt". De boer die op het ogenblik van die nieuwe, lagere prijsstelling de 45 al gepasseerd is moet tot zijn 65ste jaar toeslagen krijgen, min of meer los van de produktie. Wie nog geen 45 is kan volgens prof. Van Riemsdijk buiten de landbouw alternatieve werkgelegenheid vinden. De geleerden zijn het hier niet over eensr prof. Kriellaars vond een dergelijk systeem praktisch onuitvoerbaar en ook onaanvaardbaar. Men dwingt de oudere boer min of meer in de landbouw te blijven, de jongere eruit te gaan. Over de aanwezig heid van alternatieve werkgelegenheid was hij be paald minder optimistisch dan zijn collega. De voorzitter, ir. C. S. Knottnerus (K.N.L.CJ en drs. Zijlstra (C.B.T.B.) zagen al evenmin iets in het stelsel-Van Riemsdijk dat miljarden zou kosten zonder de structuurproblemen op te lossen en wilden toch maar liever het huidige markt en prijsbeleid handhaven. De heer Mertens vond dat er toch wel in de eer ste plaats gezocht moet worden naar middelen ter beheersing of beperking van de produktie. Alle mogelijke middelen moet men daarbij bezien en ook het toeslagenstelsel wilde de heer Mertens zonder zich daarvan nu meteen al een voorstan der te verklaren niet van dat onderzoek uit sluiten. LANDBOUWGROND UIT PRODUKTIE NEMEN HET meest effectieve middel om overproduktie te bedwingen is het uit de produktie nemen van landbouwgrond, geloofde prof. Kriellaars. Maar hij betwijfelde of de mogelijkheid en de be reidheid daartoe in de E.E.G. wel bestaat. En zou men er ook geen werkloosheid mee bevorderen? Premies voor het uit de produktie nemen van landbouwgronden en de herbebossing van slech tere gronden zouden misschien minder geld ver gen dan men nu besteedt aan het wegwerken van de overproduktie, meende de heer IJska van de N.C.A.B. Hoe erg is overvloed voor de consument? Voor het gros van de consumenten, stelde prof. Kriel laars, is een overvloed, een ruim aanbod, eerder van belang dan een produktiebeheersing van de landbouw. Die beheersing kost de consument na melijk meer dan wat hij nu aan het opruimen van de overschotten moet bijdragen. Maar de hoog leraar vewachtte dat er eerder nog meer produk tie zal komen dan minder. Voorzitter Knottnerus vestigde de aandacht op de zeer aanzienlijke stijging van de landbouwpro duktie per man en zei dat in de moderne tijd ge streefd wordt naar een zekere overvloed aan voe dingsmiddelen. Met een politiek, gericht op vol doende eten en een voldoende inkomen voor hen die voor dat eten zorgen, doet men eigenlijk het zelfde als bijvoorbeeld een accufabriek, die ook wat meer accu's maakt dan ze direct kan verko pen. De vraag is nu wat de geschiktste middelen zijn om aan de overproduktie een bestemming te geven die niet de hele politiek in de war schopt. We moeten naar een praktisch aanvaardbare poli tiek voor de zeer nabije toekomst, aldus ir. Knott nerus, die echter niet verwachtte dat zo'n politiek meteen een oplossing zal betekenen. Geconstateerd werd dat er geen eenvoudige op lossing is die onmiddellijk 100 resultaat geeft, maar dat gehoopt moet worden dat men met be hulp van allerlei maatregelen een ontwikkeling op gang krijgt die in elk geval op langere termijn naar een oplossing leidt. De betrokken hoofdafde lingen, afdelingen en commissies zullen in de loop van deze maand adviezen over deze onderwerpen opstellen. Aan de hand daarvan kan het bestuur in de oktobervergadering tot een bepaling van zijn standpunt komen. WIJZIGING HEFFINGSVERORDENING POOTAARDAPPELEN DOOR het bestuur werd een verordening vast gesteld tot wijziging van de Heffingsverorde ning pootaardappelen 1966. Door deze wijziging wordt de verordening aangepast aan een besluit van de N.A.K., dat pootgoed voor export moet worden voorzien van de aanduiding „basic seed" of „certified seed". Voorts is thans vastgelegd, dat als vergoeding voor extra administratiekosten wegens schriftelijke aanmaning tot betaling van de beffing f 2,— verschuldigd is.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1968 | | pagina 9