Openingsrede
HE
HE
5
(Vervolg van pag. 4)
ning in eerste instantie in het aantrekken van wandel
leraren, later vooral in de totstandkoming van de Rijks-
iandbouwwinterschool.
Een ander voor die jaren zeer belangrijk beleidsinstru
ment dat de Zeeuwse Landbouw Maatschappij ter be
schikking stond was de rente van het landbouwfonds,
oorspronkelijk het bezit van de commissie van landbouw.
Door middel van dit fonds kon de maatschappij hengsten,
stieren en werktuigen aanschaffen en in 1852 viel de be
slissing dat alleen datgene aangeschaft zal worden wat in
Zeeland nog niet bekend is. In dat jaar waren dat zaai-
machines, een Engelse bonenbreker en een arendsploeg.
Maar in de negentiger jaren van de vorige eeuw vinden
we reeds een kentering in de opvatting ten aanzien van
subsidiëring bij het Provinciaal Bestuur. Een verzoek om
subsidie voor de paardenfokkerij bij Gedeputeerde Staten
ingediend wordt teruggewezen met het advies om Rijks
subsidie hiervoor aan te vragen.
Misschien speelde het feit dat de Zeeuwse Landbouw
Maatschappij de betreffende aanvraag niet volmondig
ondersteunde een rol. Maar ongetwijfeld was toch ook
een belangrijke achtergrond dat men op rijksniveau wat
meer aandacht voor de landbouwzaken kreeg.
We lezen namelijk in deze zelfde periode dat directeur
Cosman van het Vlissings abattoir de aanfok van York
shire varkens aanbeval en hij was dan ook bij het in
voeren van fokdieren behulpzaam. En zo vermeldt de
historie dan: de Minister was weldra bereid hiervoor
subsidie te geven. Ook toen kende men zowel Minister
als bedrijfsleven deze term dus al en wisten het voor
die tijd goed toe te passen!
r\E Zeeuwse Landbouw Maatschappij verstond zijn
taak der belangenbehartiging, in die jaren zonder
beleid, naar mijn mening op uitstekende wijze. Het tracht
te invloed aan te wenden om verbetering te bereiken, of
het nu over de paardenfokkerij ging, de uitvoer van
kikkers naar Parijs (het nut van de boerennachtegaal
werd algemeen erkend) of over de leerplicht. En reeds in
1894 werden de handelingen der Tweede Kamer naar de
Kringen gestuurd (6 exemplaren per kring), wel een bewijs
hoezeer men trachtte de ontwikkelingen te volgen en tot
een verantwoord standpunt te komen. Het ging toen, bij
deze kamerstukken, trouwens om het belangrijkste pro-
tectiedebat. In 1877 treffen wij reeds de discussies hier
over in Z.L.M.-verband aan. Maar voorzitter Pické is on
verbiddelijk hij was minister geweest en hij zegt
„laten wij ons niet verlokken de eeuwige wetten van
handelsvrijheid te verloochenen".
De Zeeuwse Landbouw Maatschappij bleef vrijhande-
iaarster maar de meningen werden in de loop der jaren
toch meer verdeeld, en Schouwen en Oostburg zónden
in 1894 een apart adres aan Hare Majesteit de Koningin.
Wij stappen over naar het huidig tijdsgewricht dat naar
mijn mening, vanuit het oogpunt van waaruit we dit be
zien, in de dertiger jaren van deze eeuw een duidelijke
aanvang nam.
Prof. Bouman schrijft over die jaren in zijn bfekende
studie: „Had de regering toen niet ingegrepen, dan zou
een gedeelte van onze boerenstand te gronde zijn ge
gaan".
De crisiswetgevihg is evenwel niet zonder strijd en
agitatie tot stand gekomen. Nadat het Koninklijk Neder
lands Landbouw Comité in 1930 een urgentieprogramma
bij de regering had ingediend, organiseerde de Zeeuwse
Landbouw Maatschappij in de maand november van dat
jaar in samenwerking met andere organisaties, een crisis-
vergadering in Goes. De. tarwewet van 1931 werd dan ook
met vreugde begroet.
Over de achtergrond van de zij het niet zcr plotselinge
ommezwaai van het bedrijfsleven ten aanzien van het
overheidsbeleid vermeldt Bouman „het inzicht dat de tijd
van automatische prijsregulatie, welke het vrijhandels
systeem zo aantrekkelijk maakt niet meer zou terug
keren". drong algemeen door toen ernstige verliezen
waren geleden en vele producenten de strijd om het
bestaan hadden moeten opgeven. En de invloed van de
landbouw uit andere wereldstreken op de markt, deed de
vraag opkomen of hier niet naar een geleidelijke liquidatie
van onze landbouw moest worden gestreefd. Merkwaar
dig, zo stelt Bouman, dat dit advies meermalen werd
gegeven door fabrikanten die zelf even afhankelijk waren
van regeringssteun als de boeren.
De crisismaatregelen deden, ik citeer weer Bouman, de
energie van de Zeeuwse landbouwers niet verslappen. Zij
gingen voort op de ingeslagen weg van rationeel bedrijfs
beheer. Hetzelfde geld voor de naoorlogse periode. Hoe
wel juiste vergelijkingsmaatstaven ontbreken is de enorme
sprong, die de laatste twee decennia gemaakt is in de
landbouwtechnische sfeer, een indicatie dat het peil van
ontwikkeling zeer hoog heeft gelegen. Het landbouw
beleid heeft daar zeker geen ongunstige invloed op
gehad.
|ET landbouwbeleid behield in de nu achter ons
liggende naoorlogse periode in wezen dezelfde
strekking als in de crisis, hoewel het beter geformuleerd
en verfijnd werd. Het redelijke inkomen op het sociaal-
economisch- verantwoord bedrijf ligt niet zo ver achter
ons en voor een deel wordt er nog op dit stramien door
gewerkt. En na 1945 kwam de kostprijsberekening die het
L.E.1., ten onrechte overigens, zo onsympathiek maakte
op het toneel.
De opbouw uit de naoorlogse puinhopen verliep snel,
niet in het minst in de agrarische sector en de voedsel
voorzieningssituatie in de westelijke wereld deed in de
jaren 50, de oorspronkelijke betekenis van het markt- en
prijsbeleid terugkeren, namelijk niet het voorkomen van te
hoge prijzen maar het zorgdragen voor redelijke prijzen.
Of men hierin geslaagd is?
Vermoedelijk staan wij te dicht bij deze periode en zijn
we wat te snel geneigd om een kritische kanttekening te
plaatsen. Mij is bijgebleven de uiterst magere periode
rond 196 Otoen toch al een E.E.G.-concurrentiestrijd dui
delijk voor de deur stond. Er is toen naar mijn mening in
financieel-economisch opzicht geen goede basis gelegd
voor de periode waar we nu midden in zitten. In de
situatie waarin we nu leven en werken is begeleiden en
ondersteunen geen bijzondere zaak meer.
Moest Bouman ten aanzien van de jaren dertig ai wij
zen op het feit dat meerdere sectoren begeleiding nodig
hadden, dan is dat nu wel in bijzondere mate het geval.
Van minder draagkrachtige tot ouden van dagen, van
kunstenaar tot de mammoetindustrieel, iedereen doet een
beroep op de overheid hetzij voor een directe helpende
hand, hetzij voor structurele voorzieningen die het moge
lijk moeten maken zich ook in de toekomst staande te
houden.
Het betoog van de heer Thomassen, burgemeester van
Rotterdam, onlangs in Middelburg gehouden, was voor de
agrarische sector vanuit menig oogpunt onder andere
dat van de Ruimtelijke Ordening interessant, maar er
was toch geen „Schadenfreude" toen hij sprak over con
currentievervalsing in de internationale havenstrijd, maar
eerder verbazing dat eerst nu in deze sector dit een fac
tor van betekenis wordt, terwijl de landbouw er al jaren
mee worstelt. Een bewijs overigens hoezeer hier ook een
beroep wordt gedaan op het beleid.
DEZIEN we datgene wat boer en tuinder nu aan be-
leidsinstrumenten terzijde staat, dan is dat als
belangrijkste een markt- en prijsbeleid, een structuur
beleid en een saneringsbeleid. Voorwaar een pakket wat
een goede evenwichtigheid in zich kan bergen. Ik heb
mij afgevraagd of het juist is enkele vragen over de uit
werking en toepassing van dit beleid nu ter tafel te bren
gen. Bij een feest zijn ze immers gewend nu juist eens de
zorgen van alle dag te vergeten.
Maar we stellen dit jubileum zo in het teken der reali
teit, zowel door middel van het congres als ook met de
tentoonstelling, dat wij naar ik meen ook hier niet aan de
werkelijkheid van alle dag voorbij mogen gaan.
Herdenken is naar mijn mening ook meer dan feest
vieren, het is met de ervaringen van het verleden perspec
tief zoeken voor vandaag en morgen. De werkelijkheid
van vandaag is op korte termijn gezien een slag zoals de
aardappeltelers te verwerken kregen; op middellange ter
mijn, de situatie in fruitteelt en zuivel en op lange termijn
de problemen rond de structurele aanpassing.
De werkelijkheid vraagt ook werkelijkheidszin.
Deze werkelijkheidszin dwingt in andere sectoren, waar
het niet om ons soort risico's gaat maar om louter con
sumptieve inkomens, tot massale acties en publiciteit als
er sprake is van een temporisering van de verhoging.
Bij gesprekken die ik had in onze sector ook met aard
appeltelers met aanmerkelijke verliezen, kwam deze wer
kelijkheidszin naar voren in het oude optimistische boe-
rengezegde: „een slecht jaar is nog geen slechte eeuw"!
En dat terwijl de akkerbouwer zijn basis toch al ziet ver
smallen doordat bijvoorbeeld het vlas een graszaad lang
zamerhand uit het bouwplan verdwijnen. Voor de fruit
teler, die nu al jaren kampt met tegenslagen, is het wel
uiterst moeilijk om zo te reageren. De mogelijkheden en
de animo om aanpassingen en vernieuwingen te realiseren
worden hier dan ook wel uiterst klein.
Het beleid ten aanzien van de rundveehouderij, en we
zullen bij deze sector maar niet omzien naar de onzekere
periode die we nu bijna afsluiten, er is genoeg over ge
zegd, heeft voor wat betreft de toekomst zoals die on
langs in Brussel is uitgestippeld een aantal vragen doen
rijzen.
IS het zo dat er meerdere partners in de E.E.G. zijn
die krijgen wat ze vragen, zo kan de eerste vraag
zijn? De resultaten voor de Ministers Faure en Héger
schijnen hierop te wijzen. Hoe bovendien te denken over
alle mogelijke uitvoerings- en administratieve gevolgen
die het nu geschapen prijsverschil in het internationale
verkeer oproepen.
Als, zo is de tweede vraag, men bij een hogere prijs
e enteveel verwacht wij hebben dit toch nog al moe
ten horen waarom dan wel in Frankrijk en België uit
breiding der produktie en hier niet. Het antwooft zou
kunnen luiden dat nu juist bij deze prijsverschillen reke
ning is gehouden met de verschillen in prdouktievoor-
waarden die in de landen met een hogere inleveringsprijs
door bijvoorbeeld een B.T.W. hoger liggen dan hier.
De vraag is dan, vooral ook omdat België zijn B.T.W.-
tarieven eerst in 1970 invoert, of harmonisatie hiér niet
meer op zijn plaats was geweest. Afgezien hiervan heb
ben wij toen bij herhaling door het Nederlands agrarisch
bedrijfsleven op de verschillen in produktievoorwaarden
in de diverse E.E.G.-landen werd gewezen altijd begre
pen, dat deze kwestie ingewikkeld en complex was en dat
er niet één facet, bijvoorbeeld de subsidiëring in andere
landen, uitgelicht mocht worden. Wat hier bij de zuivel is
gebeurd lijkt evenwel niet veel anders. En moeten wij dan
zwijgen over een ander aspect van belastingheffing name
lijk de directe, als we juist van een onzer Zeeuws-.
Vlaamse leden een vergelijking kregen die hij met één
van zijn Belgische vrienden maakte tussen beider be
drijven.
De gegevens, en ik sta voor de betrouwbaarheid van
mijn zegsman voor de volle 100% in, zijn sprekend!
Op een bedrijf van 40 ha bij onze Zuiderburen is de
som der directe belastingen aldus: aanslag Bfr. 34.000,
pensioenpremie Bfr. 9.000,polderlasten, straatbelasting
en onroerende heffing Bfr. 30.000,maakt een totaal
van Bfr. 73.000,en is ongeveer f 5.200,In ons land
besomde mijn zegsman voor een bedrijf van 40 ha ver
mogensbelasting 2.400,inkomstenbelasting f 6.376,—.
polder- en straatbelasting f 4.000,en A.O.W. ƒ2.010,
dat is totaal f 14.776,
En dit geeft een verschil aan van ongeveer f 9.000,
ten gunste van onze Zuiderbuur,
Wanneer het erom gaat deze cijfers te relativeren tfait
wil ik onze leden erop wijzen dat bijvoorbeeld de sociaal-
economische omstandigheden en ook de stand der cul
tuurtechniek in beide landen verschillend is, maar voor
het beleid gaan deze wat verzachtende omstandigheden
niet meer op na wat nu ten aanzien van de zuivel is ge
beurd. En afgezien hiervan, het verschil is te groot ere
neemt toe bij betere bedrijfsresultaten en grotere be
drijven.
En juist in deze groepen zit onze concurrentie!
WRAGEN leven er voorts over de bezuinigingen die
er in de sector van onderzoek en voorlichting
plaatsvinden. De reacties hierop bleven tot nog toe be
perkt naar mijn mening, omdat er begrip in onze kring ie
voor de totale economische situatie in ons land. Maar
gevaarlijk blijft het wanneer bezuiniging de efficiëncy
voorafgaat en niet omgekeerd de efficiëncy over de
blijvende noodzaak waarvan het bedrijfsleven zeker over
tuigd is de bezuiniging.
Twijfels zijn er ook over het Ontwikkelings- en San^-
ringsfonds waar ten aanzien van de sanering met onze
medewerking een stap terug werd gedaan, maar waar nu
uitvoeringsmaatregelen zijn getroffen die de vraag doen
rijzen, maar de praktijk zal het bewijzen, of er voor de
groep die in moeilijkheden zit een sociaal effect uit naar
voren zal komen.
Over de gang van zaken ten aanzien van de ontwikke
ling zullen we kort zijn. Het zou ons niet veel moeite
kosten om, zoals een goed jubilaris betaamt een kort ere
krachtig verlanglijstje samen te stellen.
We zullen dat niet doen, gezien eerdere pogingen met
vruchteloos resultaat, hoewel wij blijven moed houden
een realisering van alreeds eerder genoemde voor
stellen zeker als een jubileumgeschenk gezien zou wor*
den.
Het accent ligt evenwel in een periode dat de onder
nemer de onderzoekresultaten onder de handen van do
onderzoeker weggrist en zich inspant voor aanpassingen
en verbeteringen veeleer in, wij wezen er reeds op, ver
betering van het financieel-economisch klimaat van het
zelfstandige bedrijf in onze agrarische sector. En dit is
geen wens van een verlanglijstje maar een voorwaarde
voor een bedrijfstak met concurrentiekracht!
Laten wij, vergadering, goed beseffen dat het perspec
tief voor de toekomst zit: in eigen kracht, in goed onder
nemerschap, in kritisch inzicht als we achterliggen, in
vasthoudendheid als we vóór zijn.
Het gaat om het benutten en uitbouwen van dat wat
voor ons gebeurde, zoals de verbetering van produktie-
vermogen, de invoering van d% techniek, structuurver
betering en een afzetpolitiek.
|ET beleid heeft een duidelijke taak wanneer we
over perspectief spreken, evenzeer op nationaal
als op E.E.G.-niveau. Er is begrip voor dat niet alles kan.
er is waardering voor dat wat er gebeurt, ook daar waar
het dé minder opvallende maatregelen zoals bijvoorbeeld
de nieuwe regeling ten aanzien van het successierecht,
registratierecht en zegelrecht betreft.
Er is het besef dat een beleid slecht ondernemerschap
niet kan en moet helpen, maar het zal er wel voor moeten
waken, en dat met grote attentie, dat goede ondernemers
goede ondernemingen kunnen bewaken.
Zeeland, Zeeuwse landbouw, Zeeuwse Landbouw Maat
schappij, het verband was 125 jaar lang hecht en vanzelf
sprekend.
Als wij de historie der Maatschappij overzien dan waren
er onmiskenbaar verkeerde beslissingen, zwakke momen
ten en was er ook verdeeldheid, maar overheersend zien
we de Zeeuwse Landbouw Maatschappij al die jaren als
spreekbuis van de agrarische en plattelandssamenleving,
als pleitbezorger der leden en als vertegenwoordiger van
en vechter voor de Zeeuwse Land- en Tuinbouw.
Zij was en is een wonderlijke eenheid van mensen,
zeer verschillend van aard, karakter en levensbeschou
welijke opvattingen.
Het is een lange rij van namen, als we allen zouden
moeten noemen die de Zeeuwse Landbouw Maatschappij
gestalte gaven in de loop der jaren. Een opsomming is
bovendien eenzijdig want achter en naast werkers van
het eerste uur zoals Vis, Servaas Tak, Vorsterman van
Oijen, Hennequin, stonden de velen die steunden en sti
muleerden. Datzelfde geldt voor die groep. die« bij het
100-jarig bestaan nog de jongere generatie heette: Kiel-
stra, van Vredenburg, W. Kakebeeke, Dieleman, van Dijk
en Dorst.
En de plaats van de Zeeuwse Landbouw Maatschappij
in het maatschappelijk en economisch-politieke bestel
werd alleen nog meer geaccentueerd in de indrukwek
kende laatste jaren toen Ir. Geuze achter en naast zich
mensen had als en ik noem alleen hen die terug
traden of inmiddels zijn overleden Kooyman, Haak,
Hartog, Cevaal, H. C. van de Zande, Klompe, Scheele-de
Putter, Bom, C. J. v. d. Werff, de Bruyne, Groenewege ere
Schlingemann,
LIET is een taak van deze generatie om deze Zeeuw-
se Landbouw Maatschappij niet als een gegeven
uit het verleden en met dank aan hen, die dit tot stand
brachten te koesteren, maar om de éénheid, haar taak en
functie vandaag en morgen waar te maken en te ver
overen.
De uitdagingen en opdrachten die ons als maatschappij
wachten zijn niet alle even duidelijk. Wel wacht ook ons
een groter verband, wanneer binnenkort de algemene
vergadering de integratie met de Noord-Brabantse Maat
schappij van Landbouw krijgt voorgelegd.
En er is in dit stadium geen reden om aan te nemen
dat niet dit jaar nog de nieuwe maatschappij samen met
onze Brabantse vrienden een feit zal zijn.
(Zie verder pag. 6)