klasse. Helaas, hij was te knap voor ons en werd bevorderd naar DE Haag. Hoewel hij daar zeer veel goeds heeft gedaan voor de Nederlandse tuinbouw verdween hij toch, wat de Zeeuwen betreft, groten deels uit het gezichtsveld. Op verschillende plaatsen in ons land werd ge werkt aan de vooruitgang van het teeltpeil, via de voorlichtingsdienst, afdelingen van de Ned. Porno- logische Vereniging, tuinbouwcursussen, e.d. maar dit allés sloeg nergens zo goed aan als in Zeeland. Ook veel zoons van landarbeiders vonden het werk in de boomgaard prettiger dan op de akker. Zodoende werd de kloof tussen b.v. de Betuwse fruitteelt en die in Zeeland steeds wijder en ten slotte werd hij onoverbrugbaar. Er waren vele dis cussies over de snoei. De Betuwnaar dacht aan zijn geliefde Goudreinette en de Zeeuw meer aan zijn vruchtbaarder variëteiten, die inmiddels hier hun intrede hadden gedaan. Deze nieuwe aanwinsten waren meestal van Engelse oorsprong, want dit land was in de loop der jaren de aloude bakermat Frank rijk voorbij gestreefd. De Zeeuw dacht in die tijd dat het beter was de grond onder de bomen zwart te houden, de Betuw naar was een sterke voorstander van gras. Over dat punt „zwart of gras" kon men het nooit eens worden. De Zeeuwen wilden en konden eenvoudig niet meer 10-15 jaar wachten op hun oogst. De Betuw- naren konden dat wel, omdat ze naast hun gezapig opgroeiende hoogstammen ook inkomsten verkregen van hun landbouw en veefokkerij. Deze laatste fak- tor, specialisme, werkte tenslotte wel ten gunste van de Zeeuwse teelt, doch vergrootte het risico. ZOMERAPFELS IN TREK Onze gedachtenwereld was dus meer gericht op vruchtbare variëteiten en betrouwbare, zwakker groeiende onderstammen en daardoor lagere struiken die gemakkelijker bereikbaar waren bij het plukken, spuiten, snoeien en dunnen. Er verschenen een aantal, meestal Engelse rassen: Codlin Keswick, Early Victoria, Perzikrode Zomer- appel, Manks Codlin en tenslotte de Cox's Orange, een variëteit, reeds 50 jaar in cultuur, doch niet populair, waarschijnlijk vanwege zijn lastige eigen schappen. Ook variëteiten van Nederlandse afkomst kregen een kans: Notarisappel, Present van Lunteren en Lemoenappel, doch geen van alle kon het tenslotte bolwerken. De liefhebberij had moeten plaats maken voor commercieel ingestelde fruittelers, die er hun bestaan in zochten. NIEUWE APPELONDERSTAMMEN In 1912 (enige jaren vroeger als prof. Sprenger) was een zekere dr. Hatton in Engeland begonnen met het o.a. detérmineren van de „Doudin" appel onderstammen en selecteerde hieruit 16 verschillen de East-Malling typen. Een 10-jarige Cox's Orange op IX had een opbrengt opgeleverd van 140 kg en besloeg een oppervlakte van 12 vierkante meter. Een Cox's op II gaf ongeveer dezelfde opbrengst, doch had een oppervlakte nodig van 25 vierkante meter. Een Cox's op XVI kwam met een opbrengt van

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1968 | | pagina 56