«Je Cultuurtechnische Dienst en de Rijkswaterstaat. De Bronstijd is in Zeeland zeer weinig vertegen woordigd; vondsten zijn er een gering aantal bekend uit de Oude Duinen van Schouwen. Tijdens de Brons tijd ontwikkelde zich een uitgestrekt veengebied (het zogenaamde Oppervlakteveen', Hollandveen of Subbo- reaal veen); het „binnenland" was zeer moerassig. In de Ijzertijd, vooral gedurende de eeuwen rond het begin van onze jaartelling, is er in Zeeland reeds op tal van plaatsen bewoning, zowel in de Oude Dui nen, op het veen en vooral langs de oeverwallen van kreken eri riviertjes; in het gebied.vlak langs de kust meef dan in het binnenland. gajJET begin fan de Romeinse cultuurperiode wordt in onze streken op historische gronden gesteld in het jaar 57 v. Chr. (het tweede jaar van het stadi- houderschap van Caesar in Gallië), toen de autoch tone bevolking van ons land mogelijk voor het eerst in contact is gekomen met de Romeinse militairen. De vroegste vondst van zuiver Romeinse oorsprong in Zeeland is een scherf van zogenaamd terrasigillata- aardewerk, welke vrij nauwkeurig is te dateren om streeks 70 j. n. Chr. De „Romeinse tijd" in Zeeland begint dus in practische zin vrij laat, in aanmerking genomen dat elders in Nederland Romeinse vondsten uit de tijd van keizer Augustus (begin van de jaar telling) bekend zijn. Gedurende de tweede en een deel van de derde eeuw n. Chr. (tot ca. 273 n. Chr.) lagen er in Zeeland enige belangrijke Romeinse steun punten, t.w. bij Ouddorp op Goedereede, voor Dom burg aan de mond van de toenmalige Schelde, en te Aardenburg. In deze plaatsen zijn vele overblijfselen van de op zeer hoog niveau staande Romeinse cultuur teruggevonden. Vooral de altaren, gewijd aan de godin Nehalennia, die op het strand voor Domburg in de 17de eeuw zijn,te voorschijn gekomen, genieten een internationale bekendheid. Zij zijn te bezichtigen in een afdeling van het Zeeuws Museum in de Abdij te Middelburg. Waarschijnlijk behoorde het grondgebied van Zeeland in de Romeinse tijd tot de volksstam van de Menapiërs. JN de Vroege Middeleeuwen wordt vrijwel geheel Zeeland doorsneden met geulen en kreken: grote delen van de Oude Duinen en het veengebied verdwijnen tijdens een transgressieperiode die wel de Duinkerke-II-transgressie wordt genoemd. Vondsten uit deze Vroege Middeleeuwen treffen we alleen aan op de „hoog en droog" gelegen gronden, zoals de dek- zandruggen in Zeeuws-Vlaanderen, resten van de Oude Duinen op -Schouwen en Walcheren. Het gebied is zeer dun bevolkt, behalve misschien een plaats bij Domburg waar in de Vroege Middeleeuwen een be langrijke handelsnederzetting schijnt te hebben ge legen. In de 9de en 10de eeuwen krijgen onze streken bezoek van de Noormannen, die hier danig hebben huisgehouden. Uit deze tijd dateren de ronde volks burchten die door of tegen de Noormannen ziin aan gelegd. Plaatsen als Middelburg, Souburg, Oostburg en Burgh danken hun ontstaan en in ieder geval hun vorm aan deze versterkte nederzettingen. De naam Aardenburg gaat mogelijk nog tot de Romeinse tijd terug, toen aldaar een waarschijnlijk militaire neder zetting, een castellum, heeft gelegen. Uit de 9de en 10de eeuw dateren ook vele terpjes in het westen van Zeeland. Een uitbreiding van de bevolking op grote schaal vindt eerst plaats na 1000, toen er even als elders in West-Eurooa als het ware een bevol kingsexplosie ontstond. Vele dorpen in Zeeland in het zogenaamde Oudlandgebied zijn in de eerste eeuwen na 1000 ontstaan. In deze periode legt men ook de eerste dijken aan. Onder invloed van de dijken en de diepere ontwatering van de polders vormen zich in de 10de/11de eeuw kreekruggen door het inklin- kinpsverschijnsel van de met klei afgedekte veenge bieden (de verlande, oorspronkelijke geulen klinken veel minder sterk in, zij worden als ruggen in het landschap zichtbaar). De bewoning verplaatst zich naar de kreekruggen, waar de ontwatering beter is en ook de goed bewerkte landbouwgronden kómen te liggen. In de poelgebieden maakt men nog steeds gebruik van terpjes (ca. 2 tot 3 m hoog) omdat daar vooral in de wintermaanden veel overlast van het binnenwater wordt ondervonden. Ongeveer in de 13de eeuw worden de ons welbekende hoge „vluchtbergen" opgeworpen (in het reeds lang bedijkte landDe ca. 8—12 m hoge bergen hebben volgens de opvattingen van enkele onderzoekers een krijgskundige betekenis gebed (kasteelbergjes), maar andere mogelijkheden van gebruik zijn nog niet uitgesloten. Merkwaardig is wel dat de hoge vluchtbergen meestal een oudere kern bevatten in de vorm van een gewoon terpje, be staande uit dikke lagen (schapen)mest en opgevoer de grond (schaapstelle). In de nabijheid van een hoge berg vinden we niet zeldep de overblijfselen van een kasteel (bijv. Borssele, Baarland, Nisse, Zandenburg, Kapelle). Omstreeks de 11de eeuw zijn we wat Zee» land betreft in de meer „historische" tijd aangeko men. Geschreven bronnen van voor 1000 zijn er vrij wel niet over Zeeland, zodat we de geschiedenis van Zeeland vóór het jaar 1000 min of meer als „pré historie" mogen betitelenOfschoon we de term „pré historie" liever voorbehouden aan de periode vooraf gaande aan de Romeinse tijd 24

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1968 | | pagina 50