j ET kustgebied van Nederland heeft ïn tegen
stelling tot vele, boven het zeeniveau ge
legen landstreken in het zuiden, midden en oosten
van ons land in de laatste 8.000 jaar aanzienlijke
geologische veranderingen ondergaan, die voor
een belangrijk deel zijn toe te schrijven aan een
relatieve rijzing van de zeespiegel ten gevolge van
een warmer wordend klimaat, waardoor o.a. de ijs
kappen aan de polen meer en meer gingen smelten
en veel water in de wereldzeeën afvloeide. Ook in
Zeeland is het landschap in de loop van tientallen
eeuwen zeer veel veranderd. De oude, uit het Us-
tijdvak (Pleistoceen) daterende zandgronden, zoals
we die bijv. kennen uit Brabant, de Veluwe en Oost-
Vlaanderen (België) zijn in onze provincie met
uitzondering van een klein deel in het zuiden van
Oost- en West Zeeuws-Vlaanderen afgedekt
door zeeklei-afzettingen, waartussen dikke veenla
gen voor kunnen komen. Deze laatsten zijn ge
vormd in wat rustiger (regressie-)perioden, toen de
zee tijdelijk minder invloed had op het Zeeuwse
Deltagebied.
Uit de studie van de veenlagen en andere vege
tatie-horizonten is aldus gebleken dat de mariene
sedimentatie niet continue is verlopen, maar dat de
perioden waarin de zee meer aan invloed won
(transgressies) afwisselden met regressies. Deze
ontwikkeling is in hoge mate bepalend geweest voor
de bewoningsgeschiedenis van het kustgebied. De
bewoonbaarheid van het land heeft hier vroeger,
zoals wel te begrijpen is, nauw samengehangen met
de perioden van rust, althans voordat men om
streeks de 11 de/12de eeuw begon met de aanleg
van dijken. Vóór die tijd van bedijkingen breekt de
bewoning tijdens de transgressieperioden vrijwel
steeds af, tenzij men gebruik heeft weten te maken
van natuurlijke hoogten (oude strandwallen en dui
nen langs de kust, dekzandruggen in Zeeuws-
Vlaa/ideren) ofwel van kunstmatig opgehoogde
woonplaatsen (terpen, stelbergen e.d.).
De aanwezigheid van jongere afzettingen in de
vorm van klei, zeezand, duinzand of veen, bemoei
lijkt de ontdekking en het onderzoek van vroegere
cultuursporen in het kustgebied in hoge mate. Bo
vendien zijn door de dikwijls eroderende werking
van water en wind, vooral tijdens overstromingen
en stormvloeden, veel oude woonniveaus wegge
spoeld, zoals dat van het in zee verdwenen, uit de
Romeinse tijd daterende, Nehalennia-heiligdom bij
Domburg, en de vele verdronken steden en dorpen
in het gebied van de Ooster- en Westerschelde.
Aan de andere kant betekent de aanwezigheid van
de jongere afzettingen voor de archeoloog niet zel
den ook weer een voordeel, doordat voorwerpen
en allerlei grondèporen van vroeger, die diep onder
het oppervlak worden gevpnden, over het algemeen
beter bewaard zijn gebleven dan wanneer zij in de
22
bovengrond zouden voorkomen. De bodem bewaart
veel. Het is uitermate boeiend te zien hoe men
door vakkundig opgraven of door het uitvoeren van
een bodemkaartering de hele geologische en bewo
ningsgeschiedenis van ons gewest als het ware nog
in de grond kan aflezen. De Zeeuwse bodem is zo'n
dankbaar objekt. Niet alleen groeit er op wat we er
als landbouwer, fruitkweker, tuinder enz. aan toe
vertrouwen, maar er in vinden we nog zoveel, over
wat we nog niet wisten over het leven van mens,
dier en plant, eeuwen geleden.
yrOORAL in de laatste twintig jaar zijn er in Zee
land bijzonder veel nieuwe bodemvondsten ge
daan; het gevolg van allerlei ingrijpende veranderin-
gen tijdens herverkavelingen, kanaal- en wegwerken,
stadsuitbreidingen en andere cultuurtechnische werk
zaamheden. Vele van de nieuwe en ten dele ook oude
gegevens over de geologische en bewoningsgeschie
denis van Zeeland zijn in de afgelopen jaren vastge
legd in tal van publikaties van o.a. de Stichting voor
Bodemkartering (Wageningen), de Geologische Dienst
(Haarlem), de Rijksdienst voor het Oudheidkundig
Bodemonderzoek (Amersfoort), terwijl U er bijv. ook
in het Archief van het Zeeuwsch Genootschap der
Wetenschappen en het Zeeuws Tijdschrift van tijd tot
tijd iets over kunt vinden. De Prov. Bibliotheek en
het Documentatiecentrum Zeeuws Deltagebied te
Middelburg verschaffen U over de historie van Zee
land graag alle inlichtingen. Bovendien trachten de
Zeeuwse Musea en Oudheidkamers zij het moei
zaam door het schrikbarend tekort aan financiële
middelen en een gebrek aan goede huisvesting zo
goed mogelijk met hun bodemvondsten voor den dag
te komen. Zij pogen ook steeds nieuwe vondsten te
verwerven, hetgeen helaas lang niet altijdi gelukt. Er
verdwijnt veel naar plaatsen en personen waar een
en ander niet thuishoort, of nóg erger, over vele, on
getwijfeld ook uit wetenschappelijk oogpunt belang
wekkende vondsten, wordt in het geheel niet gerept,
zoals recentelijk nog bij de werken aan de nieuwe
ScheldeRijnverbinding. Dit is zeer te betreuren
want de ervaring leert zoals enige jaren geleden bij
de kanaalwerken te Terneuzen en de grote haven
en tunnelprojecten te Antwerpen dat er in grote
bouwputten en trouwens ook langs de nieuw gegra
ven kavelsloten in de herverkavelingsgebieden be
langrijke waarnemingen kunnen worden gedaan zon
der dat de werkzaamheden van de heren aannemers
en uitvoerders er door geschaad worden. Verder zijn
de voorwerpen die door schelpen- en zandzuigers uit
het gebied van de Wester- ert Oosterschelde worden
opgediept niet zelden van grote wetenschappelijke
waarde. Ook vissers halen in hun netten en korren
veel naar boven. Het betreft hier vaak fossiel botten-
materiaal afkomstig van diersoorten die hier vroeger,
bijv. gedurende de Ijstijden, vele tienduizenden jaren
geleden, hebben geleefd, zoals de reusachtige Mam
moethen, Wolharige Neushoorns en Reuzenherten.
Met een beetje geluk komen er kleinere voorwerpen
mee naar boven, vooral op de zandzuigers, waar ze
op de zeven van de stortbakken meermalen worden
aangetroffen, zoals- onlangs enkele Romeinse munten
tijdens de werkzaamheden in het gebied van het
Schelde-Rijnkanaal. Meestal komen dergelijke vond
sten via de arbeider die ze vindt voor een zacht prijs
je in handen van antiquairs, die maar zelden officiële
instanties over een vondst inlichten, waardoor niet