ta
Q E reiziger die 125 Jaar geleden van Bergen op
Zoom naar Middelburg wilde, kon op woens
dag of zaterdag het beurtschip nemen. Op de an
dere dagen was hij aangewezen op een rijtuig, dat
hem van Bergen op Zoom*via Halsteren naar het
veer over de Eendracht bij Tholen bracht. Vandaar
ging de reis per diligence over Scherpenisse „over
een smallen en akeligen dijk" naar het veer van
Gorishoek. De overtocht per zeilschip over de Oos-
terschelde naar lersekendam duurde een uur. Per
koets ging het vervolgens langs de Postweg naar
Goes. Op de Grote Markt overstappen op de post
wagen naar het overzetveer aan het Sloe en van
daar per rijtuig naar Middeuburg. De reisduur was
afhankelijk van het weer en de waterstanden; waren
die ongunstig dan had men meer dan één dag nodig.
Uit dergelijke reisbeschrijvingen blijkt duidelijk
dat Zeeland in 1823 een gebied van eilanden was
met een sterk geïsoleerd karakter.
Nevenstaand kaartje geeft hiervan een beeld (het
kaartje dateert uit 1823, maar in de daaropvolgende
20 jaar is er weinig veranderd). Vooral Zuid-Beve
land en Zeeuws-Vlaanderen wijken sterk af van de
huidige vorm, met name bij Sloe, Schenge en
Kreekrak en door het diep insnijdende krekensys
teem van de Braakman.
Dit „kleinere" Zeeland deed zich aan de reiziger
van die dagen voor als een agrarisch gebied, ge
stoffeerd met oude boerderijen met rieten daken.
Bouwland overheerste sterk, behalve op Walche
ren. Grasland vond men in de lagere delen, het vee
werd gehouden terwille van de mest voor het bouw
land.
Vooral op Walcheren en Zuid-Beveland stond het
land tot in de voorzomer onder water. Veel hof
steden lagen in de winter bijna geheel geïsoleerd.
De verbinding met de buitenwereld werd dan on
derhouden met schuiten, waarmee men de water
gangen bevoer. Als er sneeuw en ijs lag vormde
de arreslee het aangewezen vervoermiddel.
Straatwegen waren er maar weinig, men was gro
tendeels aangewezen op onverharde landwegen, die
In natte perioden vrijwel onbegaanbaar waren.
Het bouwland was meestal op akkertjes geploegd,
met het doel de slechte afwatering enigszins binnen
de perken te houden.
r) E gemiddelde bedrijfsgrootte lag boven die van
thans, nl. tussen 30 en 50 ha, in Walcheren iets
kleiner, in Zeeuwsch-Vlaanderen iets groter. Tarwe
was het hoofdgewas, direct gevolgd door meekrap.
Verder trof men peulvruchten aan en op bescheiden
schaal koolzaad, vlas en aardappelen. De suikerbiet
kwam in het bouwplan niet voor. Zuid-Beveland
was het gebied van de appel- en kersenboomgaarden
(rond 1000 ha), op Walcheren was de groententeelt
van belang door de nabijheid van de stedelijke
markten Middelburg en Vlissingen.
De omvang van de bevolking was ruim de helft
van die van tegenwoordig: 154.000 zielen per 1 janu
ari 1843. De boeren worden ons afgeschilderd als
sterk traditioneel, met weinig belangstelling voor
landbouwtechnische verbeteringen. De sociale toe
standen zijn slecht: lange en zware werktijden,
slechte behuizing, kinderarbeid, analfabetisme, grote
seizoenwerkloosheid onder de landarbeiders.
Zo is in ruwe trekken het beeld van Zeeland in
het jaar dat de Z.L.M. wordt opgericht. Laten wij
enkele oorzaken en verschijnselen aanstippen die
tot ingrijpende veranderingen van het aanzien
van Zeeland hebben geleid.
BEGINNEN we met het kaartbeeld, dan is dit
sterk beïnvloed door de landaanwinning en
door de modernisering van de verkeersmiddelen.
Tussen 1843 en 1900 werd een oppervlakte van rond
12000 ha ingepolderd. Deze nieuwe polders kwamen
vooral tot stand in het westelijk en oostelijk deel
van Zuid-Beveland 3300 ha) en in Zeeuwsch-
Vlaanderen (3300 ha in west en 3000 ha in oost).
Daartegenover staan weliswaar een groot aantal
dijkvallen en oeverafschuivingen, maar deze hebben
slechts een beperkte oppervlakte aan landverlies tot
gevolg gehad.
Het eerste Zeeuwse eiland dat een vaste oever
verbinding kreeg was Zuid-Beveland, door de af
damming van het Kreekrak en de aanleg van de
eerste Zeeuwse spoorweg; op 1 juli 1868, thans
100 jaar geleden, wordt de lijn Bergen op Zoom -
Rilland-Bath - Goes feestelijk geopend.
Vier jaar later was de spoorlijn naar Middelburg
en Vlissingen doorgetrokken, waartoe de dam door
het Sloe moest worden aangelegd. Hiermee was ook
Walcheren schiereiland geworden. Öp grond van
het Nederlands-Belgische Verdrag van 1839 was
Nederland verplicht de kanalen door Zuid-Beveland
en Walcheren te graven om de door de dammen-
aanleg weggevallen scheepvaartverbindingen tussen
Wester- en Oosterschelde te herstellen.