In gesprek
met
Commissaris
der Koningin
Mr.J. van Aartsen
fi
„ER IS HIER HEEL VEEL AAN DE GANG"
„We hebben het hier in Zeeland nog in de hand om naar
een goede ontwikkeling te koersen. Ik ben sterk voor een
stimulering van haven- en industrie-ontwikkefingen in onze
provincie, maar ik zou het betreuren, als het essentiële ver
loren zou gaan. Landbouw, havens en'industrie behóéven
elkaar niet te bijten. Het is wél een taak van het Provinciaal
Bestuur en geen gemakkelijke om een harmonieuze
ontwikkeling in de hand te houden".
Terwijl hij deze uitspraak doet, zoekt de heer Van Aartsen
in zijn papieren naar een aantal cijfers, om deze woorden
te illustreren.
Vraag: „Bedoelt u met „het essentiële": de
agrarische sektor?"
Mr. v. A,: „Het agrarisch bestand
deel van Zeeland zal altijd van het
grootste belang blijven, niet alleen in
economisch opzicht, maar ook het
landschappelijk beeld blijft bepaald
door het agrarisch element".
Vraag: „Ziet het Provinciaal Bestuur een taak
in het samenstellen van een rapport over de
toekomstige ontwikkelingen en mogelijkhe
den van agrarisch Zeeland?"
Mr. v. A.: „We hebben in onze „Ont-
wikkelingsschets 1967", die vooruit
kijkt tot 1980 (dat is tenminste een
overzienbare toekomst, ik heb altijd
wat moeite met degenen, die precies
kunnen aangeven hoe het er in 't jaar
2.000 zal uitzien, maar niet vertellen
hoe het over 10 jaar zal zijn) ook een
paragraaf aan de landbouw gewijd.
Een rapport als dat waarop u doelt,
lijkt mij eerder een taak voor de land--
bouworganisaties zelf".
Vraag: „Hoe zoudt u de agrarische proble-
matieken in Zeeland willen kenschetsen?"
Mr. v. A.: „Ik kan mij de zorgen
voorstellén, Er heeft een grote uitsto
ting van arbeidskrachten uit de agra
rische sektor plaats. In 1947 waren er
in onze provincie in landbouw en vis
serij 40.000 personen werkzaam; in
1965 was dit aantal meer dan gehal
veerd, n.l. 18.500.
Het is me bekend, dat er aan het
agrarisch bedrijf nogal wat onzeker
heden verbonden zijn. Van de moder
ne boer wordt ondernemerschap ge-
eist. Hij moet mechaniseren. Kleine
bedrijven zijn haast niet meer te ex
ploiteren. Er moet worden gemoderni
seerd en geïnvesteerd. Dit laatste
geldt ook voor de tuinbouw, vooral die
onder glas, zoals op Schouwen en
Tholen. De tuinbouw en het fruit gaan
hier een steeds groter rol spelen. In
1960 was de tuinbouwoppervlakte
10.000 ha; In het afgelopen jaar al
bijna 13.000. De grotere bevolkings
concentratie ln de toekomst in Zee
land zelf, maakt de afzetmogelijkheden
ook interessanter".
Vraag: „Krijgt een boer, die in een „land
schappelijk waardevol" gebied woont ook de
gelegenheid tot zo efficiënt mogelijk moder
niseren?"
Mr. v. A.: „Er móéten beperkende
bepalingen zijn en Ik begrijp, dat die
wel eens problemen met zich brengen.
Wij willen het beeld in Zeeland fraai
houden. Wij ervaren, dat men in de
agrarische sektor veel belangstelling
voor de receratïe heeft. Toch moeten
hiervoor een aantal spelregels wor
den gehanteerd.
Wij van onze kant proberen de
landbouw veelvuldig in te schakelen:
bij struktuurplannen, bij gemeentebe-
zoeken. Overal in Zeeland is men
bezig met streekplannen. Dat zijn geen
bestemmingsplannen, ze geven niet
meer dan richtlijnen. De Gewestelijke
Raad van het Landbouwschap, de Z.L.
M., de C.B.T.B. en de N.C.B. hebben