CONCLUSIES Ie. Planologie dus het regelen van de bestemming van de ruimte is een zaak waar we in ons dichtbevolkte land niet onderuit kunnen. Dit betekent echter niet dat de landbouwgebieden alleen maar gezien mogen worden als een reservoir waar zonder meer uit geput kan worden voor andere bestemmingen. 2e. Het door middel van plannen, waarvan vele pas na jaren gereali seerd zullen worden, opleggen van beperkingen voor de landbouw is voor een economische ontplooiing van deze bedrijfstak funest. 3e. De bestemmingsplannen mogen niet groter opgezet worden dan strikt noodzakelijk. 4e. Zeer ernstige bezwaren bestaan er tegen de beperkingen in de zgn. landschappelijk waardevolle agrarische gebieden. Er vindt een ze kere bevriezing van de landbouw plaats die niet aanvaardbaar ge acht wordt. 5e. De rooilijnafstanden zijn voor de structurele ontwikkeling van de landbouw schadelijk omdat daardoor aanpassing van de gebouwen veelal niet mogelijk is. 6e. Vestiging van chemische industrie over de gehele provincie dient te worden tegengegaan omdat dit het woon- en leefklimaat in onze provincie zal verminderen. Deze industrie dient in één gebied te wor den geconcentreerd, zover mogelijk van de woongebieden. 7e. De planschade die op kan treden doordat men door de bepalingen van een bestemmingsplan aantoonbare schade lijdt zal door de organisaties meer uitgediept dienen te worden. Dit kan als rem fun geren op al te grote bestemmingsplannen. 8e. Het vergunningenstelsel dient vereenvoudigd te worden. Hiermede zijn dikwijls te lange wachttijden en een te grote papierenrompslomp gemoeid. 9e. Het is van het grootste belang dat men zowel individueel, als van de zijde van afdeling en kring kennis neemt van plannen die in een gemeente of streek ter visie worden gelegd. Tegelijk met de ter- visielegging dient een schriftelijk bericht uit te gaan van het ge meentebestuur aan de agrarische grondgebruikers wier land een andere bestemming kan krijgen, zodat deze tijdig op de hoogte zijn. 10e. De inspraak van de landbouw dient, bij het verdelen van de ruimte in onze provincie, groter te zijn dan nu het geval is. Dit zowel op provinciaal als op gemeentelijk niveau. 11e. Er dient naar een methodiek gestreefd te worden waarbij de door stroming van boven naar beneden en omgekeerd beter wordt. Wel licht kan de voorlichting in her- en ruilverkavelingsgebieden als voorbeeld dienen. 12e. Een soepele toepassing van de vele regelingen is dringend vereist. Men is soms afhankelijk van één man die< individuele planologie gaat bedrijven. 13e. De bouwvoorschriften kunnen in vele gemeenten soepeler worden toegepast, waardoor mede kan worden bereikt dat ze niet kosten verhogend werken voor de agrarische bevolking. 14e. Bij ruimtelijke ordening dienen vooral de planologen en de beleids- figuren te beseffen dat op de fundamenten die zij trachten te leggen gebouwd moet worden. Het leggen van alleen maar fundamenten waarop niet gebouwd zou worden zou voor de landbouw en de ge hele gemeenschap een te zwaar offer zijn! Vraag 11Een schoonheidscommissie Is een gemeentelijke commissie, die tot taak heeft het gemeentebestuur bij te staan in zaken van bouw en verbouw ta.v. de esthetische waarde van de betreffende aanvragen. Zij hebben slechts een adviserende taak. Hoe zijn de ervaringen met adviezen van schoonheidscommissies a. voor dakbedekkingen? b. bouwvoorschriften? c. de bouw van hangars? d. de bouw van stallen? e. de bouw van werktuigloodsen enz.? Acht U deze adviezen en de uitvoering hierbij juist? Vraag 12: Vindt U dat de argrarische samenleving i.v.m. de zeer snelle ont wikkelingen, die in de landbouw plaatsvinden geremd worden in deze ontwikkelingen door de beperkende bepalingen, die worden opge legd. Is hier volgens U verandering in aan te brengen? In 20% van de afdelingen vindt men dat zij nog weinig of niets gemerkt hebben van beperkende bepalingen waardoor de ontwikkelingen die in de landbouw plaatsvinden geremd zouden worden. Dit zijn die afdelingen waar noch een streek plan noch een bestemmingsplan buitengebied geldt. Dit laatste althans, voor zover men hiervan op de hoogte is! In 80% van de afdelingen vindt men wel dat de landbouw belemmerd wordt in zijn ontwikkeling en dat dit in de toekomst nog in meerdere mate het geval zal zijn Deze belemmeringen zijn in twee categorieën te onderscheiden: in de eerste plaats, in die gebieden waar men de grond gaat bestemmen voor andere doeleinden; in de tweede plaats in die gebieden waar men het agrarisch gebruik toestaat onder beperkende voorwaarden van blijvende aard. Ziet men het agrarisch areaal niet te veel als reserve waaruit men m?ar kan putten voor andere bestemmingen? Bewijzen daarvoor vindt men de dikwijls te royale bestemmingsplannen voor woningbouw en industrie-vestigingen. Wat betreft de gebieden waar men het agrarisch gebruik toestaat onder voor waarden van blijvende aard wordt genoemd: a. de rooilijnafstanden. Vele bestaande bedrijven komen te liggen, binnen de in de nieuwe streek plannen gestelde rooilijnen. Dit betekent dat structurele aanpassing aan de gebouwen dikwijls onmogelijk wordt gemaakt. Wanneer bestaande bedrijven uit willen breiden zal dit op een verdere afstand van de bestaande gebouwen dienen te gebeuren, hetgeen extra kosten met zich mee zal brengen. Men denkt hier aan stallen, werktuigenloodsen, varkenshokken, kippenhokken etc. Deze rooilijnen dienen dan ook volgens alle afdelingen van veel beperkter omvang te worden en flexibeler te zijn. Indien uitzichtshoeken voor de aan sluitingen in acht worden genomen en langs eventueel te verdubbelen wegen aan één zijde voldoende wordt gereserveerd kan voor agrarische bebouwing worden volstaan met de helft van de nu toegepaste rooilijnafstanden, b De bevriezing in het landschappelijk waaraevol agrarisch gebied vindt men van dien aard dat dit een aantasting is van de economische ontplooiing van de landbouw voor nieuw te vestigen bedrijven. c. Het in natuurgebieden en reservaten opnemen van goede cultuurgrond met daarin gelegen erven en gebouwen iö volgens verschillende afdelingen onjuist Men is vaq mening dat de beperkende bepalingen zo die nodig mochten zijn nooit mogen worden opgelegd aan een bedrijfstak waarvoor in het bijzonder geldt dat stilstand achteruitgang betekent. AP de vraag of er verandering in de situatie is aan te brengen kwamen de volgende antwoorden binnen: de landbouw zal haar belangen nog meer op de voorgrond moeten plaatsen dan nu het geval is; de agrarische gemeenschap zal nog meer inspraak moeten krijgen dan thans het geval is; de soepelheid waarmee deze zaken, ook in individuele gevallen, bekeken wordt zal groter moeten zijn. Men Is nu dikwijls te veel afhankelijk van één man of één dienst. Hierin schuilt het grote gevaar dat ook ondeskundigen voor planoloog gaan spelen. Door een soepele gang van zaken bij de proce dures en een snelle afwerking door de overheid (geen bureaucratie) zal de beperking zo gering mogelijk kunnen zijn; het is van groot belang dat het in art 49 in de wet op de R.O. gegeven recht op vergoeding van planschade wordt uitgediept; het zal een taak zijn van het agrarjsch organisatieleven om planschade, waar deze aanwezig is tot gefding te helpen brengen. Wanneer deze planschade goed uit de verf komt, zal hiervan een preventieve werking uitgaan, waardoor te grote bestemmingen en te veel belemmeringen zullen worden voorkomen; een betere coördinatie bij het opmaken van de vele plannen acht men dringend gewenst; De adviezen van schoonheidscommissies werken nog al eens kostenverhogend menen sommige afdelingen. Dakbedekkingen moeten vaak gewijzigd worden wat de boer meer geld kost Met het belang van diegene die bouwt wordt dikwijls te weinig rekening gehouden. Men zou graag zien dat in deze commissies wat meer mensen zitting hadden met een praktische kijk op de zakea Er zijn ook verschillende afdelingen waar zich helemaal geen moeilijkheden voor doen. Wanneer men maar met redelijke voorstellen komt wordt veelal aan de wensen voldaan. Ir sommige plaatsen worden betonnen werktuigenloodsen uit schoonheidsover wegingen geweerd. Ook de bouw van de zog. Rommy-loodsen is niet toegestaan. In bepaalde gemeentes bestaan geen schoonheidscommissies en voeren B. en W. in deze een soepel beleid. Met de bouw van stallen zijn, zoals uit de beant woording blijkt, geen moeilijkheden ondervonden. Wel merken sommige afde lingen op dat de normen voor degelijkheid en solidariteit in ons and bijzonder hoog liggen vergeleken bij het buitenland. De vraag is of wat minder dure en toch estetisch verantwoorde bedrijfsgebouwen niet meer verantwoord zouden zijn Vele afdelingen vragen zich af of we niet meer cSe kant uit zullen moeten. Tevens merkt men op dat in sommige, gevallen zeer lang gewacht moet worden op ver gunning voor kleine karweien. Men wil wat dit betreft gaarne adhesie betuigen aan de commissaris van de Koningin in de provincie Z.-Holland, die ook de pa pieren rompslomp gaarne zou zien verminderd. Ook een gebouw met een golfplaten dak past voortreffelijk in het landschap. Waarom verzetten sommige gemeentebesturen zich daartegen? eveneens vindt men het nodig dat er naar een methodiek wordt gezocht waardoor overleg met de bevolking mogelijk is. Uit enige klaargekomen her en ruilverkavelingsgebieden kwam de opmerking „Laten planologen eens een voorbeeld nemen aan de methodiek die dienaangaande is gevolgd en in voering en de voorbereiding van deze verkavelingen." Voorlichting en in spraak als individu en groep is de wens die bij ieder leeft. Laten we trachten dit te realiseren, met als devies dat het algemeen belang moet uitgaan boven dat van het individu zouder dat dit met het aanbrengen van al te veel schade gepaard gaat. Ook een gespecialiseerd bedrijf past in het agrarisch landschap. Waarom dit dan weren uit het landschappelijk waardevol agrarisch gebied?

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1968 | | pagina 14