12
Over het algemeen vindt men dat de industriegebieden aaneengesloten moe
ien liggen. Men verzet zich echter in bijzondere mate tegen de vele plannen die
in omloop zijn, men vraagt zich af waarom in 1968 reeds beperkingen opleggen
voor de landbouw, voor zaken die misschien pas over 20 of 25 jaar worden ge
realiseerd. Laat in die tussentijd de landbouw zich daar ontplooien. Het moet
aan planologen en bestuurders bekend zijn dat ook in de landbouw stilstand
achteruitgang is. Men is verder van mening dat de industriegebieden op behoor
lijke afstand van de woongebieden moeten zijn gelegen. Meerdere afdelingen
merken op, dat sommige gemeenten de vrome wens hebben voor zichzelf een
groot industrieterrein te creëren waar beperkingen voor de landbouw worden
opgelegd en toch nooit industrie komt. Mogelijkheden van kleine industrieën
moeten er blijven, dit moet in regionaal, verband worden bekeken. 75% van de
afdelingen is voor de indeling van industriegebieden, 25% tegen. Men verlangt
hierbij echter meer inspraak van de landbouworganisaties dan tot nu toe het
geval is.
b. Voor de gebieden waar recreatie is of zich begint te ontwikkelen is aanwij
zing van recreatieterreinen wel gewenst. Enige concentratie is eveneens gewenst,
maar waar het de landbouw niet schaadt mag best recreatie komen. Landbouw
en recreatie gaan samen meent men. Men dient zich ervan bewust te zijn, dat
stringente scheidslijnen grote moeilijkheden kunnen scheppen. Soepelheid be
trachten op redelijke gronden is noodzakelijk.
c. Geen enkele afdeling heeft behoefte aan een landschappelijk waardevol
agrarisch gebied. Men verzet zich hier zeer heftig tegen. Men is van'mening dat
deze gebieden meestal een gegroeid landschap zijn en als zodanig zichzelf in
stand houden en mee evolueren, wat in een dichtbevolkt land als het onze zonder
meer noodzaak is. Waarom past een gespecialiseerd loonwerkbedrijf, een
varkensbedrijf, een kippenbedrijf, een glasbedrijf niet in dit agrarisch landschap,
ook al wordt dit om niet agrarische redenen waardevol genoemd- Hebben de
1e in het streekplan
landschappelijk a. kassenbouwbeperking
1e in het streekplan waardevol agra-v b. beperking niet aan de grond
risch gebied gebonden agrarische produh-
tietakken, varkensbedrijven,
pluimveebedrijven en champlg-
nonkwekerijen.
- agrarisch gebied - geen uitbreiding agrarisch#
zonder bebouwing bebouwing.
2e bestemmingsplan in voorbereiding - aanlegvergunning
- geen boomgaardinplant
- geen boomgaardinplant
- geen egalisatie-uitvoering
e.d.
DE beperkingen voor de agrarische gemeenschap kunnen zowel van lijde
lijke als van blijvende aard zijn. In beide gevallen wordt dit gerealiseerd
door de voorschriften behorende bij het gemeentelijk bestemmingsplan
n.l. via de eis tot aanlegvergunning. Het streekplan als zo danig bindt de burger
niet. Voor kleine bestemmingsgebieden kan worden aangenomen dat de gronden
vrij spoedig wordén aangekocht waardoor er weinig problemen zullen ontstaan,
meent men. Bij grotere bestemmingsgebieden b.v. voor industrievestiging met
keuze ruimte, kan dit vele jaren duren. Dan wordt de drang naar bedrijfsaanpaa-
sing steeds sterker, zodat met planschadeclaims gerekend moet worden. Het it
dus voor alle partijen beter, dat de bestemmingsgebieden niet groter worden
opgezet dan strikt noodzakelijk is. De mogelijkheid tot ontplooiing van de lantJ-
bouw wordt beperkt en de schadeclaims kosten het Rijk, de provincie, of ge
meente geld. Gen enkele afdeling is gelukkig met bestemmingen en hierdoor op-
De aanleg van moderne 4-baanswegen vragen veel ruimte van de land- Is dit het toekomstbeeld ook in Zeeland? Foto: Bart Hofmeester
en tuinbouw. Kan doorsnijding opgevangen worden door vrijwillige
ruilverkaveling? Foto: Bart Hofmeester.
agrariërs niet laten zien dat zij oog voor het landschap hebben, zijn zij hier niet
creatief mee bezig geweest? zo vragen vele afdelingen zich af. De landbouw
moet zich met kracht verzetten tegen deze indeling, die alleen belemmeringen
oplevert voor deze gebieden, maar deze gebieden er niet mooier op zal maken.
Men kan van gebieden geen musea maken, dit zal eerder tot verpaupering leiden!
d Tegen een indeling van gebieden voor uitbreiding van steden en dorpen be
staat geen bezwaar, mits men hiervoor reële oppervlakten néémt en geen plan
nen maakt voor een langere periode dan 10 jaar met daaraan verbonden beper
kingen voor de landbouw
Vraag 6: Voorbereidingsbesluit bestemmingsplan.
De gemeenteraad kan verklaren, dat er een bestemmingsplan wordt
voorbereid; dit heet een voorbereidingsbesluit. Het effect van deze
verklaring is, dat vooruitlopende op de totstandkoming van het be
stemmingsplan, voorschriften kunnen worden gegeven, om te voor
komen, dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking
van een daaraan bij het plan te geven bestemming. Dit besluit geldt
voor één jaar. Is er voor het betreffende gebied een structuurplan en
ligt het binnen de bebouwde kom, dan kan dit besluit gelden voor ten
hoogste 3 iaren.
Hoe denkt U over de beperkingen voor de agrarische gemeenschap?
gelegde beperkingen in het agrarisch gebied. De aanlegvergunningen voor deze
bestemmingen zullen vereist zijn tot in lengte van jaren en hét bestaand gebruik
zal, zover er agrarisch gebruik in voorkomt, in toenemende mate de bevriezende
werking van ondervinden. Het is voor de landbouw van uitermate grote betekenis
tegen deze beperkingen te blijven strijden, zo meent men.
Liever dan landschappelijk waardevol agrarisch gebied zag men als een bestem
ming. Ook bijzonder waardevol agrarisch gebied, „dit zou een veel betere be
scherming voor goede landbouwgebieden geven. Het is nu immers gebruikelijk
dat de niet-agrarische bestemmingen, tracé's voor wegen en kanalen, uitzonde
ringen daargelaten, buitenom de gekleurde vlekken, in het agrarisch gebied op
de kaart worden geprojecteerd. De bestemmende instanties dienen zich goed te
realiseren dat de konsekwenties voor de planschade in de toekomst niet zijn te
overzien indien men deze geboden en verboden oplegt. Het is dan ook zeer de
vraag of de gemeenteraden deze bestemming uit het streekplan zullen overne
men. Zij zullen immers later voor de consequenties komen te staan die hen veel
geld gaan kosten. Uit overwegingen van een economische ontplooiing van cte
landbouw en de financiële gevolgen voor de overheid (dus de belastingbetaler}
is men tegen de in de vraag genoemde beperkingen.
20% van de afdelingen is tegen een bestemmingsplan in voorbereiding, ook al
geldt dit maar voor één jaar! Het zal blijken dat, gezien de vele ambtelijke instan
ties die gepasseerd moeten worden, er dikwijls verlenging zal moeten volgen.
Niet terzake kundige belanghebbenden, zullen hierdoor voorgenomen investerirv-