K. N. L. C.
Problemen,
geen noodsituatie
Ook op de kleintjes letten
8
De Minister van Landbouw heeft aan de Twee
de Kamer een brief geschreven over „het melk-
prijsbeleid en de economische ontwikkeling in de
rundveehouderij, gedurende de overgangsperiode
naar de gemeenschappelijke E.E.G.-zuivelmarkt".
Elders in dit blad vindt U de inhoud van deze mi
nisteriële brief weergegeven. Vanzelfsprekend
heeft de Nederlandse melkveehouder grote belang
stelling voor het standpunt van zijn minister, nu
hij zo pijnlijk de verzwakking van het melkprijs-
beleid van die minister aan den lijve heeft gevoeld.
De brief kwam woensdag j.l. in de Tweede Kamer
aan de orde. U hebt dus inmiddels het resultaat
van die behandeling vernomen. Om met de con
clusies van de brief te beginnen: De minister
waarschuwt voor overdreven pessimisme. Er is
geen noodsituatie in de melkveehouderij en de toe
komst kan met enig vertrouwen tegemoet worden
gezien. Al vervult in het algemeen de wassende
melkstroom in de E.E.G. hem met zorg. Intussen
zijn de runderen en vette kalveren toch maar hoog
in prijs.
We hebben de behoefte om wel een paar kant
tekeningen te plaatsen.
DE SCHULD VAN BRUSSEL?
De minister stelt vast, dat de sterke toename
van onze melkproduktie' en de in de E.E.G. opge
treden vertraging „een aantal problemen" in de
zuivelsektor heeft geschapen. Wat de E.E.G. be
treft, herinnert de minister aan het E.E.G.-minis-
terraadsibesluit van eind maart, dat alle geldende
regelingen met twee maanden zouden worden ver
lengd. Maar dan met één uitzondering. Dat was de
aan Nederland verleende toestemming om de bo-
ter-inleveringsprijs en de drempelprijzen te ver
hogen „in verband met het vervallen van de indus-
triemelktoeslag van 1,77 per 100 kg". De minister
vervolgt dan dat toen dus de nationale maatrege
len voor die overgangsperiode moesten worden ge
troffen „uitgaande van dit in E.E.G.-verband ge
nomen besluit".
Tja, het was dus wel beroerd voor de minister,
maar de E.E.G. had, zo lijkt het, uitgemaakt, dat
het hier een Nederlands voornemen betrof, waar
aan Brussel zijn medewerking verleende. Het was
ook mogelijk geweest om de melkprijstoeslag nog
geheel of gedeeltelijk door te laten lopen. Brussel
zou daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt, en
dus evengoed een ander Nederlands besluit heb
ben bekrachtigd.
LATE AANDACHT VOOR MELKPOEDER
Er waren twee redenen waarom de minister niet
inging op het advies van landbouw- en zuivelorga-
nisaties om per 1 april een inleveringsregeling
voor mager melkpoeder in het leven te roepen. De
eerste was de onderhandelingspositie in 't E.E.G.-
overleg. Over het idee van een bodem in de poe-
dermarkt en de hoogte daarvan bestond verschil
van mening en de minister wilde dus thuis niet
voor de voeten gelopen worden. De andere reden
was het aanbod van zeer goedkoop Duits poeder.
Daarmee werd telkens onder de drempel door ge
doken en inlevering in Nederland zou als markt-
steun weinig uithalen. Op 1 mei wijzigde de
E.E.G.-Ministerraad de betreffende verordening
zodanig dat de bescherming tegen die prijsonder-
biedingen beter werd.
Dit zo lézende blijft men zich toch wel afvra
gen waarom het toch zo laat tot de minister door
drong dat er aan de melkpoeder meer gebeuren
moest. Het goedkope Duitse aanbod was er al een
poosje. Waarom dan niet eerder die extra-bescher
ming bewerkstelligd en waarom niet alvast een
nationale inlevering op in E.E.G.-ogen voorzichtig
niveau?
GEEN CENT VAN LARDINOIS
De minister heeft het tenslotte, zegt hij, verant
woord geacht thans akkoord te gaan met een
inleveringsregeling voor mager melkpoeder, vast
te stellen door het produktschap voor Zuivel. Het
is dus een regeling van het produktschap, niet van
de minister. Dat betekent, dat de minister van
Landbouw er geen cent aan betaalt, de kosten
zijn voor rekening van het Zuivelfonds, dus van
het bedrijfsleven zelf. Het is goed dit even duide
lijk te signaleren. De minister herinnert er in zijn
brief dan ook aan, hoe zijn ambtgenoot voor Ont
wikkelingshulp ca. 10 min. beschikbaar stelde
voor aankoop van melkpoeder voor voedselhulp.
Ook hier dus geen cent van de minister van Land
bouw.
Hier komen we op het punt, dat blijkens een
ander bericht op deze pagina, ook het hoofdbe
stuur van het K.N.L.C. dwars zat. Dat n.l. de mi
nister van Landbouw geen financiële middelen
beschikbaar kon stellen omdat.hij op zijn be
groting gewoon geen rekening heeft willen hou
den met een even langer durend nationaal zuivel
beleid.
DE MELK- EN ZUIVELSITUATIE
Het Hoofdbestuur van het Koninklijk Ne
derlands Landbouw-Comité besprak op 9
mei j.l. in een spoedvergadering uitvoerig
de huidige melk- en zuivelsituatie. De forse
daling van de uitbetaalde melkprijzen heeft
de laatste weken vele veehouderijbedrijven
in ernstige financiële moeilijkheden ge
bracht.
Het is voor de Nederlandse landbouw
moeilijk aanvaardbaar, dat het markt- en
prijsbeleid voor zijn belangrijkste produkt
zodanig heeft kunnen falen.
Een voorstel van de georganiseerde land
bouw om in de interimperiode na 1 april j.l.
de bodem in de zuivelmarkt te versterken
met een investeringsregeling voor melkpoe
der werd eerst door de minister van Land
bouw en Visserij afgewezen. Thans is wel
goedkeuring verleend voor zo'n regeling,
maar dan voor rekening van het zuivelfonds,
dus van het bedrijfsleven zelf. Gehoopt moet
worden op een zodanige uitwerking van deze
maatregel en van de aankopen voer ontwik
kelingshulp, dat het verlies deels wordt
goedgemaakt. Al het mogelijke moet worden
gedaan om per 1 juli a.s. de gemeenschap
pelijke E.E.G.-zuivelmarkt te doen starten.
Het Hoofdbestuur van het K.N.L.C. be
treurt bijzonder, dat de Nederlandse over
heid geen rekening heeft gehouden met een
eventuele voortzetting van het nationale be
leid na 1 april j.l., zulks in tegenstelling tot
de situatie in andere E.E.G.-landen. Dat voor
het melkprijsbeleid geen extra middelen
meer beschikbaar zijn vormt ook een tegen
stelling tot de voorzieningen die intussen
voor andere bedrijfstakken in ongunstige
omstandigheden blijken te kunnen worden
getroffen. Het is gewenst, dat de huidige si
tuatie omtrent melk en zuivel onderwerp
van bespreking vormt in regionale bijeen
komsten van de landbouworganisaties. Even
zeer is het gewenst, dat landbouw- en zui-
velorganisaties verdere mogelijkheden tot
verbetering van de positie van de melkvee
houderij onder ogen zien.
Het minste wat de Tweede Kamer moet doen
is toch wel het duidelijk vaststellen van 's-minis-
ters verantwoordelijkheid in de ongelukkige gang
van zaken met de melkprijs -in het voorjaar van
1968.
En tenslotte dan nog 's-ministers opmerking dat
dat er geen sprake is van een noodsituatie. Sma
ken verschillen natuurlijk. Maar als geregelde
inkomsten zo'n 15 lager zijn geworden valt het
ons moeilijk om met de minister slechts te spreken
van „een aantal problemen".
Str.
Als er straks dan eindelijk voor melk en rund
vlees een E.E.G.-basisverordening zal zijn de
hoop is gevestigd op 1 juli a.s. is voor de voor
naamste produkten van land- en tuinbouw dé ge
meenschappelijke markt een feit. Vooral de Ne
derlandse veehouderij heeft dan de éne, vrije
Euromarkt voor bijna zijn gehele produktie. En
daarvoor dan ook een prijs- en marktpolitiek Voor
de akkerbouw ligt dat wat anders. De z.g. basis-
produkten met een E. E. G.-prijsbeleid vormen
maar een betrekkelijk deel van de gehele produk
tie. Evenmin als dat nationaal het geval is, is het
in het E.E.G.-beleid mogelijk om voor alle akker-
bouwprodukten richt- of garantieprijzen na te stre
ven. Ook het Brusselse prijsbeleid kan alleen maar
die z.g. basisprodukten (granen, suikerbieten,
koolzaad) betreffen.
Nu gaat het met die andere akkerbouwproduk-
ten ondertussen allesbehalve florissant. De Neder
landse teelt daarvan is meestal op de terugtocht
vanwege ongunstige opbrengstprijzen. Het beken
de gevolg is een uitbreiding van de „gegarandeer
de" oppervlakte. Terecht wordt de vraag gesteld,
of en in hoeverre er toch in de E.E.G. niet iets
voor die „kleinere" akkerbouwprodukten kan
worden gedaan. Er wordt dan meestal op twee
moeilijkheden bij die produkten gewezen. De sto
rende subsidiepolitiek in andere E.E.G.-landen en
de. evenzeer storende, goedkope aanbiedingen van
uit derde landen.
NOG BASISVERORDENINGEN
VOOR VLAS EN AARDAPPELEN
We zullen binnen niet al te lange tijd meer
weten over het E.E.G.-beleid voor de rest van de
akkerbouw. Het is nog steeds de bedoeling dat op
1 juli a.s. de douane-unie voor industriële produk
ten in zal gaan, dus het wegvallen van onderlinge
handelsbelemmeringen en het instellen van één
beschermend E.E.G.-buitentarief. Voor land- en
tuinbouwprodukten geldt dat niet automatisch,
daarvoor zijn speciale (basis)verordeningen van
Brussel nodig. Daarom heeft de Commissie in het
zicht van de datum 1 juli bekend moeten maken
wat zij met die produkten denkt te doen, waar
voor op het moment nog geen (of nog net géén)
marktregeling bestaat.
Als een E.E.G.-basisverordening tot stand komt
kan voor het betreffende produkt aan die twee
moeilijkheden van daarnet wat worden gedaan.
De concurrentievervalsende steunmaatregelen kun
nen daadwerkelijk aangepakt worden en we weten
welke bescherming er t.o.v. derde landen mogelijk
is. Zoals bekend gaan de basismarktregelingen
voor de „grotere" produkten nog verder: richt- en
drempel orij zen. inleveringsprijzen met gemeen
schappelijke financiering en gemeenschappelijk
marktbeheer.
De Commissie heeft nu aangekondigd dat er dit
jaar nog aparte E.E.G.-basismarktregelingen ko
men voor vlas, aardappelen en schapen. We beper
ken ons hier maar tot de produkten, die voor de
Nederlandse boer van meer of minder betekenis
zijn. Voor vlas en aardappelen komt er dus bin
nen niet al te lange tijd een E.E.G.-marktbeleid.
Niet direct een prijsbeleid, maar wel b.v. een ge
lijkgetrokken subsidiebeleid, een zekere bescher
ming t.o.v. derde landen, en de mogelijkheid om
bij ernstige prijsdaling de markt wat te steunen.
VERDER NOG ENKELE BESCHERMELINGEN
En wat met de rest? Die zou volgens een voor
stel van de Commissie samen moeten worden ge
veegd in één „rest-verordening". Tot die rest be
hoort een groot aantal produkten en produktjes.
Om er enkele te noemen: allerlei zaden, paarde-
vlees, fokdieren, wild, honing, pulp, darmen, lucer-
nemeel. Voor de meeste daarom bepaalt die „rest-
verordening" eigenlijk alleen dat er één vrije
markt zal zijn met hetzelfde buitentarief, dus zo
als voor industriële produkten.
Wel wordt dan in het bijzonder voorgeschreven,
dat op het punt van de steunmaatregelen de
E.E.G.-verdragsbepalingen moeten worden toege
past. Storende subsidies in andere landen kunnen
dan met succes worden aangepakt.
Maar de Commissie wil voor enkele produkten
uit die grote rest wel iets verder gaan. Zij onder
scheidt dus in de restgroep nog wel een paar „zor
genkinderen". Het zijn produkten, die in sommige
E.E.G.-landen thans nog wat extra aandacht heb
ben of die overigens een gevoelige markt kennen.
Deze produkkten zijn zaden, lucernemeel en
slaohtp aarden.
Wat de Commissie voor deze produkten nog ex
tra zou willen doen is de mogelijkheid scheppen
een zekere bescherming tegen goedkope invoer
uit derde landen in te stellen. Besloten zou kun
nen worden de invoer te controleren met invoer -
certificaten. In de E.E.G. zou een bepaalde „nor
male prijs" vastgesteld kunnen worden. Als de
marktprijs beneden 85 daarvan zou komen, zou
de invoer stopgezet worden. Of zou een invoerhef
fing opgelegd kunnen worden om het verschil met
de „normale" prijs te overbruggen. Ook zal de z.g.
vrijwaringsclausule gelden.
Aldus het voorstel van de Commissie. We moe
ten afwachten wat er uiteindelijk aan praktisch
hanteerbaar beleid uit de bus zal komen. Laat ons
op dit moment slechts vaststellen, dat men in
Brussel niet van plan schijnt om produkten als
gras- en klaverzaad, bietenzaad en lucernemeel
helemaal aan hun lot over te laten. Kennelijk wil
men in het bijzonder wapens bij de hand hebben
tegen dumpingspraktijken van derde landen.
Str.