Opfok van biggen Longwormbestrijding Met meer varkens per bedrijf meer mans 0IJ bedrijfsbezoeken kregen we heel wat klachten te horen over opfok van biggen o.a. diarree en een grote biggensterfte, soms wel tot 30 toe. Bij een dergelijk groot sterftepercentage is het bijna uitgesloten om de fokkerij van biggen rendabel te maken. Enige wenken dienaangaande lijken gewenst. Huisvesting. Er wordt te vaak aan de voeding ge dacht en de huisvesting wordt vergeten. Vooral voor jonge biggen is de huisvesting (voldoende warmte en beslist geen tocht) van grote betekenis. Voeding drachtige zeugen. De voeding van deze dieren wordt nogal eens verwaarloosd. Het is nood zakelijk dat deze dieren voldoende eiwitten, mine ralen en vitaminen ontvangen. Ruwvoeders kunnen goed zijn, doch voor aanvulling van de genoemde stoffen is een goed mengvoeder meestal noodzakelijk. Voeding zogende zeugen. Na het werpen dient men de hoeveelheid krachtvoeder geleidelijk op te voeren totdat de biggen 3 weken oud zijn. Het lijkt geen overwegend bezwaar om voor de drachtige en zogen de zeugen één mengsel aan te houden. Hoeveelheid voeder regelen naar het aantal biggen, de conditie van de zeugen. Voeding biggen, a. Zorgen voor voldoende drink water. Reeds vanaf de 34de dag na de geboorte. Drinkwater regelmatig verversen. b. Vanaf de derdevierde dag ook op de een of andere manier zorgen voor aanvulling van ijzer. Dit kan met grond, bagger of compost. Bij de com post moet men zeker zijn van goede kwaliteit. Er waren enige klachten over het voorkomen van glas en schimmel Dit 'ijkt minder geschikt. c. Bijvoeren van mengvoeder vanaf de 1014de dag. Bij voorkeur in de vorm van korrels, want er wordt dan het minste vermorst. Welk mengvoeder moet men kiezen? Bij grote tomen kan men ge bruik maken van een soort kunstmelk, doch ook 't gebruiken van babybiggenmeel met wat magere melkpoeder er door geeft goede resultaten. Zor gen dat de biggen steeds over fris voeder kun nen beschikken. Wat is normale groei van biggen? Om een indruk te geven van de ontwikkeling van biggen volgen hier de cijfers, die de heer G. J. M. van Kempen van de C. L. O.-controle vermeldt in ,de Landbouwgids 1968» waaruit duidelijk blijkt dat de grote groei optreedt na de 4de levensweek. leeftijd biggen gewicht in kg groei in kg in weken per week 0 1,35 0 1 2,6 1,25 2 4,2 1.6 3 5,7 1.5 4 7,5 1.8 5 9,7 2,2 6 12,3 2.6 7 15,4 3.1 8 19,0 3,6 Hygiëne. Naast huisvesting en voeding is het noo<ü- zakelijk dat men de nodige maatregelen neemt tea aanzien van de hygiëne. Op een aantal bedrijven loopt men hier te gemakkelijk overheen. Prov. Veevoederbureau Zuid-Holland, S. DE JONG Szn. [TVENALS het vorig jaar herinnert de Gezond heidscommissie voor Dieren van het Land bouwschap eraan, dat de longwormbestrijding bij het rund in dit jaargetijde weer bijzondere aandacht moet hebben. De longwormen komen voor in de takken van de luchtpijp en veroorzaken daar een ontsteking (bron chitis) en in ernstige gevallen tevens een longontste king. De eieren van de volwassen wormen worden met het slijm uit de longen opgehoest en daarna grotendeels doorgeslikt. In het darmkanaal van het rund komen uit deze eieren al larven, die met de mest worden ontlast. Bij gunstig weer (vochtig en warm) ondergaan de op de weide terechtgekomen larven snel enige vervellingen. Binnen een week kun nen de besmettelijke larven al zijn ontstaan. Drie weken na de opname van deze larven kunnen de eerste volwassen longwormen in de luchtwegen voor komen. Onder gunstige weersomstandigheden duurt de ontwikkeling buiten het lichaam veel langer, tevens wordt echter bij lage temoeraturen ook de levensduur van de larven verlengd. In ons land kunnen bij nor male winters de larven overwinteren. Zeker bij een winter als in 19671968. Hoewel zieke dieren meestal wel weer kunnen wor den genezen met bepaalde geneesmiddelen, moet bij de bestrijding der ziekte toch de klemtoon gelegd worden op het voorkómen van de ziekte. a. VOORKOMING VAN DE ZIEKTE Door een omweidingssysteem is dit in de praktijk niet goed mogelijk, omdat in de zomer uit de op de weide terechtgekomen larven binnen een week al weer besmettelijke larven kunnen zijn gegroeid. Door een enting van de jonge kalveren wordt ech ter een onvatbaarheid opgewekt. De enting bestaat uit het ingeven van door bestraling onschadelijk ge maakte larven. Deze enting moet twee maal gebeu ren. Om goede resultaten te krijgen is het nodig alle kalveren in de enting te betrekken. Bij de eerste en ting moeten de kalveren minstens zes weken oud zijn, de tweede enting gebeurt vier weken later. Pas twee weken na de tweede enting mogen de kalveren in de weide gelaten worden. Dit voorschrift kan een praktisch bezwaar zijn bij de jongste kalveren, maar het is belangrijk omdat het verhindert, dat de die ren besmet worden voordat er een goede onvatbaar heid is gevormd. b. GENEZING DER ZIEKTE Tegen longwormziekte zijn uitstekende genee»- middelen beschikbaar. Wil men echter voorkómen dat er blijvende beschadigingen van de longen en groei stoornissen optreden, dan dient snel tot behandeling overgegaan te worden bij de eerste verschijnselen. Het effect van een behandeling in de weideperiode wordt gesteund door de behandelde dieren de vol gende dag over te brengen in een schone weide (dX een weide welke na het maaien nog niet weer ia be weid). Doet men dit niet, dan treden direkt weer her besmettingen op vanuit de besmette weide. Geadviseerd wordt op bedrijven waar telkenjare de kalveren of pinken zijn aangetast door longwormea de kalveren in het voorjaar te laten enten en niet te wachten tot de dieren aan de ziekte gaan lijden en dan pas maatregelen nemen. Voor de enting der kalveren dient men zich tijdig met zijn dierenarts in verbinding te stellen. 100 varkenshouders waren eind februari in Goes aanwezig op een coöperatieve varkens voorlichtingsdag georganiseerd door Cebeco-coöpera- ties in Zeeland en Westbrabant en de SOL-mengmest- voederfabriek in Utrecht. Verschillende aspekten van de varkenshouderij werden door vier inleiders behandeld voor een gezel schap dat overigens niet alleen uit varkensfokkers en -mesters bestond. Behalve hen waren ook ver tegenwoordigers van de veevoederproducenten, -leve ranciers, veeafzet en vleesverwerkende coöperatie en de voorlichting aanwezig. De heer ir. W. L. Harmsen, rijksveeteeltkonsulent in Zeeland, schetste de ontwikkeling in de varkens houderij. In de E. E. G. bedroeg de produktietoename van de varkensstapel de laatste jaren 4 Dat is evenredig aan de toename van de varkensvleeskon- sumptie in dit gebied. In tegenstelling tot zijn part ners produceert Nederland meer dan het konsumeert. De exportwaarde van Nederlands varkensvlees in 1967 was 700 miljoen. De brutoproduktiewaarde van de gehele varkensstapel is 1500 miljoen (rund vee f 3600 miljoen; tuinbouw 1800 miljoen). De bevredigende financiële uitkomsten zijn niet vreemd aan de toename van de varkenshouderij. In 1950 waren er 2 miljoen varkens in Nederland, nu bijna 4 miljoen. Vooral op de kleinere zandbedrijven heeft de varkenshouderij zich gekoncentreerd. MINDER BEDRIJVEN MET MÉÉR VARKENS Ook in het zuidwesten is meer belangstelling voor varkenshouderij. De laatste 4 5 jaar steeg het aan tal varkens in Zeeland van 25.000 tot 35.000. Toch is het aantal per bedrijf laag (12) in verhouding tot geheel Nederland (45). Er zijn nog teveel bedrijven met een tè keine varkensbezetting. Dit terwijl het aantal varkenshouders in Zeeland sinds 1950 is ge daald van 17.000 naar 2.400. Een verdere daling van dit aantal ten gunste van grotere eenheden is te ver wachten. Op een gemengd bedrijf noemde ir. Harmsen de varkenshouderij rationeel wanneer er 2025 fok- zeugen of 150200 mestvarkens zijn. Specialiseren we op enkel varkens dan kan men zich oriënteren op 40 fokzeugen of 250 mestvarkens die momenteel :t 9.000,arbeidsinkomen garanderen. Het aantal varkens per bedrijf en de outillage van de gebouwen zijn van belang voor de rentabiliteit van de varkenshouderij. In niet mindere mate de op- brengstprljs. Bij een gestage uitbreiding in de E. E. G. is oververzadiging van de markt niet denkbeeldig. Nederland heeft een zelfvoorzieningsgraad van 164. Daarentegen kan varkensvleeskonsumptie nóg aan zienlijk toenemen. Bovendien is onze kostprijs lager dan van de E. E. G. -f partners terwijl de kwaliteit van Nederlands varkensvlees hoger wordt gewaar deerd. Voor de bedrijven geldt dat de risico's zoveel mogelijk worden beperkt door een sterkere binding fokker-mester en afzet met vleesverwerkende be drijven. GASVERWARMING De heer ir. B. J. Hof van het Cebeco in Rotterdam sprak over de technische ontwikkelingen in de var kenshouderij. Het aantal biggen per jaar is onder andere medebepalend voor het inkomen van de var kenshouder. Hoe vlugger de zeug drachtig wordt ge maakt hoe beter. Uit de praktijk blijkt dat de huis vesting hier ondermeer invloed op heeft, met name de aparte bigboxen. De zeug komt dan beter „tot rust". Het aantal tomen per zeug per jaar bedraagt 1.7 1.8. Het af spenen van de biggen in 6 k 7 weken verdient hierbij aandacht. In de periode van het afspenen voldoen de zoge naamde „kraamopfokhokken" uitstekend. Door de aparte ligruimte en mestgang is de kans op dood- liggen van de biggen minimaal. Voor de bijverwarming van jonge biggen kan het beste gasverwarming dienen vooral als het gaat om grotere eenheden. Bij dit alles is flink strooisel nodig Voor de bevordering van een goed beendergestel. De samenstelling van varkensvoeders is tegen woordig computerwerk om bij de voeding een zo gunstig mogelijke verhouding van voedingsstoffen te kunnen geven. Deze werkwijze bespaart veel tijd en arbeid. Ook de technische ontwikkelingen gekombl- neerd met grotere eenheden op onze bedrijven zijn ar beidsbesparend; zo wordt op een bedrijf met 20 mest varkens 6 manuren per varken gewerkt, bij 200 mest varkens slechts 1 y2 manuur per varken. COÖPERATIES WERKEN SAMEN BIJ BEDRIJFSBEGELEIDING De investeringen voor een varkensstal bedragen f 150,250,per mestvarken (bij 240 stuks) en 1.000,1.200,per fokzeug (bij 35 stuks). Dergelijke bedragen vragen begeleiding om de inves teringen zo verantwoord mogelijk te doen zijn. We noemen advies bij de bouw en inrichting van de var kenshokken, de service nadien en de voorlichting op het gebied van de varkensvoeding. Veel varkens houders maken gebruik van kredieten voor de finan ciering van mestvarkens. Sinds kort bestaat ook een dergelijke regeling voor fokzeugen. Deze kredieten worden verstrekt in het kader van een regeling tus sen veevoercoöperaties, de veeafzetorganisaties Co- VECO en de raiffeisenbanken. Verder hield de heer ir. G. J. M. v. Kempen van de stichting CLO-kontrole een betoog over het spenen en opfokken van biggen waarna in het middagpro gramma de heer ir. G. J. van Norel van de SOL ia Utrecht sprak over de varkenshouderij in Zweden.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1968 | | pagina 11