Boer en ondernemer
ledereen moet op eigen kosten wijs wordenDruk die kosten
door de uitzaai van uitsluitend goedgekeurd zaaizaad.
15
Op de Algemene Vergade
ring der Z.L.M. maandag 18
december te Middelburg werd
door ir. H. H. Smeerik, plaats
vervangend Algemeen Secre
taris van het Landbouwschap
een inleiding gehouden over
het onderwerp Boer en On
dernemer". Daar de notulen
van de vergadering nog niet
gereed z\jn en deze inleiding
wel uitgewerkt was nemen wij
deze reeds in dit nummer op.
RED.
P. H. H. SMEENK, plaatsvervangend Algemeen
Secretaris van het Landbouwschap, begon zijn
inleiding met te zeggen dat zijn onderwerp wel
licht beter „Agrarische revolutie" dan wel „Revo
lutie in het boerenbedrijf" zou kunnen heten. Van
©uds her, aldus ir. Smeenk, is het de grote taak
van de landbouw te voldoen in de eerste levens
behoeften van de mens. De Nederlandse boer en
tuinder zijn er niet alleen in geslaagd te voorzien
in de voeding voor het dichtst bevolkte land ter
wereld, dat ons land is, maar daarnaast tevens een
belangrijke bijdrage te leveren aan het behoud en
de versterking van onze volkswelvaart. Door de
zo belangrijke agrarische export kwamen en ko
men betaalmiddelen beschikbaar voor de import
van grondstoffen voor onze industrie die zich mede
daardoor heeft kunnen ontwikkelen zodat een grote
mate van welvaart is ontstaan. Bovendien is het
gehele vervoerswezen en de havenaktiviteiten in
belangrijke mate gericht op de aan- en afvoer van
de agrarische produkten. Ook verschaffen de land
en tuinbouw bestaansmogelijkheden aan de in de
levensmiddelenindustrie en distributieapparaat
werkende bevolking. Deze prestatie van de Ne
derlandse land- en tuinbouw wordt geleverd op
een klein stukje grond, waaraan voor woon- en
werkruimte, industrievestigingen, wegenaanleg en
recreatie een steeds groter wordende oppervlakte
wordt onttrokken. Daarbij bedenkend dat de agra
rische export mede zeer belangrijk is voor onze
handelsbalans, dan betekent dat dat onze land- en
tuinbouw de basis heeft gelegd voor onze volks
welvaart waarin Nederland zich toch kan verheu
gen.
En dat alles niettegenstaande het feit dat de
agrarische beroepsbevolking sterk dalend is. In
de laatste 20 jaar van ongeveer 20 tot momen
teel 8 a 9 van de beroepsbevolking. En ondanks
deze terugloop een steeds verder stijgende produk-
tie. In 1956 werd 5 miljard gulden aan agrarische
produkten geproduceerd tegen op het ogenblik ca.
9 miljard gulden. Hetgeen wil zeggen dat met min
der arbeidskrachten de produktie bijna is verdub
beld. Dit alles was mogelijk door verbetering van
teeltmethoden, aanpassing, rationalisatie en me
chanisatie en dank zij de ondernemingslust, vakbe
kwaamheid, ijver en toewijding van de werkers in
de land- en tuinbouw. De arbeidsproduktiviteit in
onze sector is belangrijk meer gestegen dan die in
de industrie, aldus ir. Smeenk en verwacht mag
worden dat deze ontwikkeling zich verder zal
voortzetten.
VOLGENS prognoses van het L. E. I. kan in ieder
geval tot 1975 rekening worden gehouden met
een stijgende agrarische produktie, in het bijzon
der voor die van slachtkuikens, varkens- en rund
vlees.
Anderzijds zal door de verwachte bevolkingstoe
name ook het binnenlands verbruik verder sty-
gen, echter niet van alle produkten in verband met
de veranderende eetgewoonten. Bij grotere wel
vaart zal de aanschaf van allerlei luxe-artikelen
toenemen terwijl de consumptie van een aantal
voedingsmiddelen zoals aardappelen en brood eer
der af- dan toeneemt.
JYE verwachte produktiestijging, daarbij de ge-
raamde ontwikkeling van het binnenlands
verbruik in aanmerking nemende, zal naar het
zich laat aanzien resulteren in een vergroot export
aanbod. Onze landbouw zal in de toekomst, in nog
sterkere mate dan nu, het karakter krijgen van
producent voor de exportmarkten en zal hiervoor
dan ook afzet voor moeten trachten te vinden. Daar
echter ook in andere landen, met name de E. E. G.-
landen, de agrarische produktie stijgende is baart
deze afzet bepaald zorgen. Immers de prijzen zijn
aan bepaalde grenzen gebonden en het is de vraag
of deze grotere afzet tegen rendabele prijzen kan
worden gevonden. Ik meen, aldus ir. Smeenk, dat
ik wat dat betreft in het algemeen somber moet zijn.
De mogelijkheden zijn slechts beperkt. Het vergro
ten van de eigen markt, door de toetreding van
Engeland, geeft zoals bekend de nodige moeilijk
heden door de houding van Frankrijk.
Een andere mogelijkheid, vergroting van de af
zet naar ontwikkelingslanden, biedt eveneens moei
lijkheden omdat daar vooralsnog geen koopkrach
tige vraag is.
DE meest reële mogelijkheid voor een verho
ging van de produktiviteit dient dan ook naar
de mening van de heer Smeenk te worden gevon
den in een vebetering van de landbouwbedrijven,
door het voeren van een structuurbeleid dat de
kosten per eenheid produkt drukt.
Het bedrijfsleven en de ondernemer dragen voor
de verbetering van de bedrijfsstructuur de eerste
verantwoordelijkheid die niet op de overheid afge
wenteld kan worden. Wel valt er positieve bege
leiding van de zijde van de overheid te verwach
ten, die stimuleert bij de structuurverbetering van
onze bedrijven.
|\E vraag doet zich voor bij een grotere produk-
tie, waarvoor moeilijk afzet voor kan worden
gevonden, hoe dan de inkomensontwikkeling van
de agrarische bevolking toch kan blijven groeien.
Daarbij ervan uitgaande dat het reële inkomen per
hoofd der bevolking blijft groeien met een gemid
delde van 4 per jaar, zoals in de naoorlogse
periode het geval is. Men is van mening dat om
streeks het jaar 2000 de reële inkomsten per hoofd
van de bevolking ongeveer verdubbeld zullen zijn.
De onelastische vraag naar vele landbouwpro-
dukten heeft tot gevolg dat een verhoging van de
produktiviteit niet in de eerste plaats moet wor
den nagestreefd door een verhoging van de pro
duktie, daar dit de afzetmoeilijkheden slechts zal
vergroten. Daar ook niet te verwachten is dat de
prijsontwikkeling zich in belangrijke mate ten gun
ste van de landbouwprodukten zal wijzigen kan
inkomenstijging in de landbouw slechts worden be
reikt door een sterke vermindering van het aantal
arbeidskrachten waardoor de produktiviteit nog
aanzienlijk kan stijgen. Dit is het kernprobleem
waarvoor de Nederlandse land- en tuinbouw wordt
geplaatst. De cijfers over de ontwikkeling van de
agrarische beroepsbevolking laten zien dat de af
neming in de naoorlogse periode reeds bijzonder
groot is en deze ontwikkeling zal zich naar alle
waarschijnlijkheid in de komende periode voort
zetten.
ÏVE landbouw wordt, naar het aantal werkers
een steeds verder achteruitgaande bedrijfstak
en moet dat ook zijn om op die manier de produk
tiviteit op te voeren. Een positie die aanleiding
geeft tot vele moeilijkheden omdat de arbeidsbe-
zetting in nauw verband staat met die gehele agra
rische structuur. Vandaar dat de land- en tuin
bouw geconfronteerd wordt met grote ingrijpende
structurele veranderingen, zoals de veranderin
gen in de bedrijfsgrootte structuur, door vermin
dering van het aantal bedrijfshoofden. Kon aan
vankelijk het aantal agrarische werkers, land
arbeiders en boerenzoons nog afnemen bij vrijwel
gelijkblijvende bedrijfsgrootte, thans is dit vrij
wel niet meer mogelijk. Om een verdere afneming
van de agrarische beroepsbevolking te realiseren is
een vermindering van het aantal bedrijfshoofden
noodzakelijk. En dit stuit op grote weerstanden en
vraagt van overheidswege een diep ingrijpende
structuur en een goed sanerings- en ontwikkelings
beleid.
DCHTER is niet alleen de grootte van de bedrjj-
u ven in het geding; ook de omvang van de be
drijfsonderdelen vraagt grote aandacht. Immers de
toenemende mechanisatie eist belangrijke investe
ringen en deze zijn alleen rendabel bij grotere om
vang van de bedrijfsonderdelen. Deze ontwikkeling
houdt nauw verband met het vraagstuk van de
specialisering (ontmenging).
PEN derde gevolg van de afnemende agrarische
beroepsbevolking noemde de heer Smeenk
dat per bedrijf minder arbeidskrachten aanwezig
zijn. De gemiddelde arbeidsbezetting per bedrijf is
thans 1,9. Deze ontwikkeling die gepaard gaat met
een sterke mechanisatie der verrichte werkzaam
heden heeft konsekwenties voor de arbeidsvoor
ziening en -organisatie. De vraag doet zich dan
ook voor in welke mate de boer gebruik moet ma
ken van loonwerkers, werktuigencoöperaties dan
wel in samenwerking met andere boeren de ar
beidsvoorziening en het gezamenlijk gebruik va!n
werktuigen moet regelen.
|\E boer is niet alleen producent van agrarische
U produkten maar tevens ondernemer. Evenals
bijv. Philips, Unilever, Verolme enz. laat hij zich
leiden door het winstmotief. De produktiefactoren,
grond, kapitaal en arbeid van de boer of tuinder
zullen zodanig gecombineerd moeten worden dat
een zo groot mogelijk netto-resultaat wordt verkre
gen. Wat de produktiekant betreft kosten op
brengsten en kwaliteit komt de Nederlandse
ondernemer bepaald niet achteraan. Met de afzet-
kansen ligt de zaak anders. Er is geen vrije wereld
markt maar een beschermde markt met allerlei
beschermende maatregelen, contingenteringen enz.
Bovendien wordt de wereldmarkt beheerst door
overschotten.
Tegen deze verstoorde agrarische produkten-
markten wordt de Nederlandse land- en tuinbouw
door overheidsmaatregelen, zoveel als mogelijk en
noodzakelijk is beschermd. De Nederlandse land
bouw neemt wat dat betreft bepaald geen uitzon
deringspositie in daar bijv. ook ten behoeve van de
Nederlandse industrie van regeringswege allerlei
beschermende maatregelen worden getroffen, op
dat deze zich kan handhaven in het belang van onze
nationale economie. Het landbouwbeleid heeft dan
ook in de eerste plaats ten doel zodanige maatre
gelen te treffen dat de land- en tuinbouw een zo
groot mogelijke bijdrage levert aan onze nationale
economie. De verbetering van de levensomstandig
heden van hen die in de agrarische bedrijfstak
werkzaam zijn komt op de tweede plaats.
DE landbouwbegroting 1968 vermeldt naast de
160 miljoen gulden voor de gewone dienst nog
eens 116 miljoen gulden voor de buitengewone
dienst (ongeveer 10 van de brutoproduktie waar
de van de Nederl. landbouw of ca. 400 per ha
cultuurgrond). Een belangrijk deel van dit bedrag
wordt gebruikt voor de voortzetting van het struc
tuurbeleid met als voornaamste posten: ruilver
kaveling, ontwikkelings- en saneringsfonds, onder
zoek, onderwijs en voorlichting. De heer Smeenk
gaat vervolgens uitvoerig in op hetgeen in de Me
morie van Toelichting over het ontwikkelings- en
saneringsfonds door de minister van landbouw naar
voren wordt gebracht zowel wat de ontwikkelings
als de saneringskant betreft en waarover in het
bestuur van het fonds nog nader wordt overlegd.
BOEREN en tuinders, zo vervolgde de heer
Smeenk zijn inleiding, zijn al zo'n 15 a 20 jaar
bezig met een geweldige krachttoer. Als er op het
ogenblik één bevolkingsgroep in Nederland is die
met inzet van eigen bezit en bestaan, gezin en ge
zondheid, werk en geestkracht, worstelt op het front
van een technisch-economische evolutie, dan zijn
het zeker de boeren. Vergeleken met de ontwikke
lingen in de agrarische bedrijfstak zijn die ver
anderingen in de fabrieken op kantoor en school
eigenlijk maar kinderspel. Dit is slechts mogelijk ge
worden door een grootscheepse mechanisatie. Maar
de boer heeft niet in dezelfde mate kunnen mee
delen in de toegenomen welvaart van de rest van
de bevolking. Vele boeren en tuinders werken har
der en langer dan ooit!
Zolang echter de kostenstijging niet wordt ge
compenseerd door een evengrote prijsstijging blij
ven er ernstige spanningen bestaan. Wil de boer
daaraan ontkomen dan zal hij nog verder moeten
mechaniseren en moderniseren en dus investeren.
De investering aan arbeidskracht, gebouwen en in
ventaris bedraagt thans reeds 50.000,per jaar.
Toch is verdere investering noodzakelijk wil de
verhouding tussen kosten en opbrengsten niet nog
verder teruglopen.
(Slot volgt.)