Zeeuws Land- en Tuinbouwblad
De stand van zaken
V
r^AAROM is het van zo'n enorme beteke-
nis dat Kerstmis als christelijke feestdag
in Nederland ook een rustpunt is. Niet om de
sier en de welvaart, maar vanwege de mens
wording Gods. God moge dan dood verklaard
worden door steeds meer mensen, herdera
en wijzen uit het Oosten, ergo plattelandera
en professoren vinden met Kerstmis het Kind
in de stal. Het Kind, blijk van liefde, Gods
liefde. De liefde, die de zin en de vervulling
van ons mens-zijn inhoudt. Die liefde die
staat naast geloof en hoop, doch die van dia
drie de meeste is. Die leidt tot moed en ver
trouwen. Die tegen de tekenen der tijden in
van kindermoord tot een atoombomont
ploffing bepalend is voor de toekomst en
die toekomst draagt.
17
£EN van mijn vrienden pleegt vaak de uitdrukking te gebruiken „Het Is allemaal niet zo
eenvoudig". Daaraan moest ik toch wel denken, toen de redaktie me schreef of ik in het
Kerstnummer, op de grens van ,,Oud en Nieuw", een overdenking wilde schrijven. Het kwam mij
op 't eerste gezicht voor dat ik over twee onderwerpen tegelijk zou moeten schrijven en mij
daartoe wellicht in tweeën zou moeten splitsen, ergo op twee gedachten hinken. En mijn over
denking begon dan ook met de gedachte terug te schrijven, geheel in de stijl van mijn vriend,
Jongens dat denken jullie nu wel, maar het Is allemaal niet zo eenvoudig. Tegenwoordig zeker
niet, kwam vervolgens bij mij op. En daarmee was ik ook begonnen de stand van zaken op te
maken. Dat is immers de gewoonte zo tegen Oudjaar. Men dient eenvoudigweg zijn boeken
af te sluiten en de rekening op te maken.
OTRAKS op Oudjaar staan alle kranten
vol met zulke rekeningen en balan
sen met de voor en tegens over 1967. De
geboorte van Prins Willem-Alexander; het
goede weer, voor ons boeren gewoon een
verademing na 7 natte jaren, echte pluspun
ten. Daartegenover de mintekens; de werk
loosheid, oorlogen en geruchten van oorlo
gen, Vietnam, Israël Egypte, Cyprus. Men
brengt zo 1967 in een notedop. De wereld in
Gods hand, daarbij zou men in onze mense
lijke voorstelling letterlijk aan een notedop
op een handpalm kunnen denken.
Maar er was meer dan alleen maar zo'n
aantal feiten; geboorten en sterven, sluiting
van bedrijven en stichten van nieuwe; bom
bardementen en devaluatie. Er was en er is
de strijd om de mens, de strijd om wat men
onder het mens-zijn verstaat. Die strijd is zo
oud ais het Paradijs, maar hij wordt met de
modernste middelen, pers, radio, televisie,
tot achter in de polders of tropische oerwou
den gestreden. Deze strijd wordt daarbij ge
voerd in een ongekend tempo en in een te
voren niet eerder ervaren hevigheid.
ERGELIJKT U het eens met het tempo van
de tijd van Keizer Augustus. Het volk
moest beschreven worden, een ieder in zijn
eigen stad en het tempo was dat van de mens
te voet, geleidende het lastdier. Kijkt U nu
eens een avond naar de televisie en ziet dan
eens wat er op U afkomt, wat men U in een
zo klein en kort tijdsbestek wil verkopen,
hoe men U wil kneden en vormgeven en
vraagt U dan af, wanneer het beslag van U
afvalt, hoe U mens zult kunnen zijn en blijven.
Wordt het U dan nooit angstig te moe en moet
U niet met Uzelf vechten om Uzelf te blijven,
of liever te zijn en te worden zoals Uzelf
nodig acht, niet zoals andere mensen dat
nodig achten. In deze donkere decembertijd
valt het licht van een kind ons geboren. Dat
licht onthult niet alleen de duisternis van
een omringende vijandige wereld, maar ook
de verraderlijke schaduwen in ons eigen in
nerlijk.
Q AAROM was het mogelijk dat Jezus zeide:
„Niemand, die de hand aan de ploeg
slaat en ziet naar hetgeen achter achter hem
ligt is geschikt voor het Koninkrijk van God'%
Het wordt ons gezegd aan het einde van '67,
bij het begin van '68, dat wij niet hoeven om
te zien en onder het verleden een streep
mogen zetten. Dat verleden doet er niet meer
toe. En wanneer wij in onze agrarische wereld
de hand aan de ploeg slaan weten we niet
alleen dat wij vooruitziende een rechte voor
zullen bereiden, maar kunnen wij ook weten
dat wij vooruitziende een rechte voor voor
zullen bereiden, maar kunnen wij ook weten
dat wij ons voor het woord van God mogen
richten op de toekomst. De toekomst van de
vernieuwing van de akker, onze akker, is in
Hem, die zeide: Zie, ik maak alle dingen
nieuw. De mensheid heeft zelve steeds ge
dacht dat zij alles nieuw kon maken. Maar er
is aan die mensheid uit zichzelve niets ver
anderd. De vraag is gesteld: „Zullen wij an
ders worden, wanneer men de maan bereikt?"
En de vragensteller antwoordde: „Wij weten
niet veel, maar dit weten wij zeker: Wij zullen
niet veranderen. Wij zijn niet veranderd door
oorlogen en revoluties, niet door uitvindingen
of filosofieën."
r}E mensheid schreeuwt daarom meer dan
ooit om verlossing. De daad der verlos
sing werd door God in het Kind, Zijn Zoon,
de Zoon der Mensen ons gegeven. Het ver
lossende woord in den beginne was het
Woord, en het Woord was bij God en het
Woord was God werd, is en wordt gespro
ken. De mensheid heeft het niet aangeno
men, maar iedere enkeling, ieder van ons
kan in het heden van 1967 en morgen in het
onbekende van 1968 een begin maken. Er is
geen echte toekomst voor ons denkbaar dan
in Hem die ons uit liefde geschonken werd
en die zelfs liefde is.
In dit Luther-jaar richt de kracht van diens
woord zich over eeuwen heen tot ieder van
ons:
Staat op en richt het aangezicht
tot God omhoog en doet Uw plicht
en schoon Uw weg oneffen zij,
Hij licht U met Zijn schijnsel bij.
Vertrouwt tenslotf Uw levenslot,
Uw aardsch, Uw eeuwig heil aan God.
Maakt U geen zorgen voor den tijd,
vertrouwt den Gids, die U geleidt.
Staat op en weest dan niet bevreesd,
nog is Hij wat Hij is geweest:
Uw hulp, Uw steun in tegenspoed,
Uw eeuwig heil, Uw eeuwig goed.
Poortvliet, dec. '67
M. A. GEUZE