GRONDBEWERKING 7 Lichte zavel. Op de wintervoor van deze zavelgrond heeft zich veel onkruid ontwikkeld, Links in het najaar geploegd; rechts in het voorjaar geploegd. Ir. J. A. HAENEN. Rijkslandbouwconsulent W. N.-Brabant Bij de teelt van de gewassen streeft de boer naar een hoge kg-opbrengst en een goede kwaliteit. Voor een goede groei en ontwikkeling van het gewas hebben de plantenwortels behoefte aan 1. Warmte; 2. Lucht (zuurstof voor de ademhaling); 3. Water. In ons klimaat moeten we er op de eerste plaats naar streven de voorziening met warmte en lucht voor de onderaardse plantendelen veilig te stellen. Op slecht ontwaterde percelen geven de gewassen lagere opbrengsten dan op de goed ontwaterde. De schade als gevolg van wateroverlast is in ons land vele malen groter dan die als gevolg van droogte. Denk maar eens aan de gewasopbrengsten van vorig jaar en die van dit jaar. WAAROM GEEN GRONDBEWERKING OP HET GRASLAND EN WEL OP HET BOUWLAND Op goed grasland beschermt het plantendek de grond tegen nadelige inwerking van slagregen, zon en wind. Het groene dek aktiveert het bodemleven vooral in de toplaag van de bodem en hier vindt de ophoping van waardevolle organische stof plaats. Zo is hier een prachtig groeimilieu voor de gras- landplanten en een of andere vorm van grondbe werking kan hierin geen verbetering aanbrengen, integendeel. Onder het plantendek van een goed bouwlandgewas kunnen we ook hoewel sterk verzwakt hetzelfde aantreffen als bij het gras land. Immers bij de ontwikkeling van de gewassen streven de eerstgevormde bladeren na verloop van tijd af en deze leveren zo een fraaie organische be mesting voor de bodem. In het bietengewas kunnen we dit tegen het ein de van het groeiseizoen bijvoorbeeld goed waar nemen. We ontdekken hierbij dan dat de bovenste laag van de grond een mooie struktuur heeft. Bijv de oogst van de bouwlandgewassen verdwijnt de be scherming van het plantendek, dit in tegenstelling met het grasland. Door de overgang van paard op trekker, het ge bruik van gespecialiseerde oogstwerktuigen en de afvoer van de geoogste produkten wordt de struk tuur van de bodem kapot gereden. Zo wordt bij het oogsten niet alleen het beschermende plantendek weggenomen, maar wordt de grond ook sterk in elkaar gedrukt. Dit is in zeer sterke mate het geval bij de hakvruchtenoogst. Het maaiveld wordt bij de oogst veranderd in een rijplaat (oogstrijplaat). Op deze verdichte laag blijft het regenwater staan. In ons wisselvallige klimaat moet de oogstrijplaat di- rekt na de oogst worden gebroken met cultivator of nog beter kan dit met de stoppelploeg. Om het risico van struktuurbederf bij het bieten- rooien uit te schakelen, moeten de suikerbieten vóór 1 november gerooid zijn. Het machinaal bieten- rooien verloopt vaak in termijnen. Het is dan zaak het bietenland ook meteen na het rooien etappe- gewijs te ploegen al naar gelang de bietenoogst vor dert. Op deze wijze wordt stagnatie van de neerslag op het platgereden bietenland voorkomen en kan na het oogsten van suikerbieten met succes winter tarwe worden gezaaid. Door na vroegruimende gewassen het land direkt oppervlakkig te bewerken met een cultivator of stoppelploeg kan een groenbemestingsgewas wor den gezaaid. De praktijk gaat tot dit laatste steeds meer over. Dit mogen we ondermeer ook afleiden uit het feit dat het aantal groenbemestingspercelen de laatste jaren sterk is toegenomen. HET PLOEGEN MET DE WIELTREKKER Dit heeft tot gevolg, dat aan de ploegzool een trekkerzooi wordt toegevoegd. Bij een één-, twee- of driescharige ploeg komt deze trekkerzoQl voor op resp. het gehele perceel, de helft of het derde gedeelte van het perceel. De dikte van de trekker- zool is ruim 5 cm. In het algemeen mogen we stellen dat de grond onder de ploegzool (trekkerzooi) on aangeroerd blijft.' Indien er geen storende laag in het bodemprofiel voorkomt, heeft woelen op grote diepte. Het woelen moet altijd onder droge omstan digheden worden uitgevoerd. De woeler dient zo bevestigd te zijn dat het trekkerwiel in de voor dè losgemaakte grond niet vastrijdt. GRONDBEWERKING NA HET PLOEGEN Als het land geploegd is, wordt er nog diverse keren over het land gereden zoals bij het strooien van kunstmest, tijdens de voorjaarsbewerkingen vóór het zaaien of poten en bij het zaaien of poten zelf. Leggen we alle wielsporen, die we bij deze bewerkingen maken, naast elkaar dan wordt het gehele perceel „plat" gereden, plaatselijk zelfs 2 a 3 keer. Bij het dwars overeggen voor het zaai- of pootklaar maken lijkt het alleen maar dat de ge maakte trekkersporen worden losgemaakt; dit is echter gezichtsbedrog. De gemaakte wielsporen (insporing) worden dan met de nog aanwezige losse bovengrond afgedekt. Het is geboden de mogelijkheden te benutten om de voorjaarsbewerkingen zoveel mogelijk bij lichte vorst uit te voeren. De hinderlijke trekkersporen worden dan grotendeels voorkomen. Verder is het nodig de werkgangen vóór het zaaien of pootklaar maken van het land te beperken door de benodigde werktuigen zoveel mogelijk aan elkaar te koppelen. Minder werkgangen betekent minder schadelijke wielsporen. Op het bouwland vinden we bijna altijd twee storende lagen: 1. Op circa 5 a 10 cm diepte de voorjaarsrijplaat. 2. De ploegzool en trekkerzooi op 18 a 25 cm diepte, al naar gelang de ploegdiepte. f ADVIES VOOR DE PRAKTIJK Zware kleigrond moet onder droge omstandig heden zo mogelijk eind september, begin oktober worden geploegd. Naarmate de kleigrond minder afslibbare delen bevat, is later ploegen nodig'. Im mers op deze grond ontwikkelt zich in de regel meer onkruid op het geploegde land en er is meer kans op verslempen. Op zware kleigrond ontwik kelt zich minder onkruid dat met de cultivator bij de egalisatie van het geploegde land kan worden vernietigd. Deze laatste bewerking is op zware klei grond nodig. Naarmate de grond lichter is, wordt deze bewer king nadeliger voor de struktuur van de grond. Slempgevoelige zavelgronden met minder dan 20 afslibbare delen in de bouwvoor mogen niet in oktober worden geploegd. De kans op verslem pen en sterke onkruidontwikkeling is te groot. Dit type grond wordt vaak in november-december ge ploegd. Ook dit is fout omdat de grond dan veel natter is dan in oktober. De neerslag in november- december stagneert hierdoor gemakkelijker op ge ploegd land. Dit werkt verslemping in de hand. In het voorjaar is dit type grond dan laat geschikt om te bewerken. Bij de eerste voorjaarsbewerking moet de grond 10 a 12 cm diep worden bewerkt. Het „laat zijn" van slempgevoelige zavel en de minder fraaie struk tuur van de losgemaakte grond zijn nadelig voor de kg-opbrengsten van de te verbouwen gewassen. Mede wegens de makkelijke bewerkbaarheid van slempgevoelige zavel worden in het bouwplan in het algemeen meer hakvruchten, o.a. ook pootaard- appelen, uien en mechanische tuinbouwteelten op genomen, dan op zware kleigrond. Het intensieve bouwplan en de slempgevoeligheid vragen op dit type grond een intensieve teelt van groenbemestingsgewassen. Deze intensieve teelt van groenbemestingsgewassen past goed in een dergelijk bouwplan en is zelfs hard nodig. Zoals boven reeds is aangehaald gaat de praktijk hier ook steeds meer toe over. Slempgevoelige zavelgrond moet niet geploegd worden in november maar tijdens perioden met open weer in januari-februari. Voor het verkrijgen van een gunstige werkverdeling bij het land klaar leggen, zaaien en poten is dit gunstig. Verder komt hierdoor het losmaken van verslempte grond tot een diepte van 10 a 12 cm te vervallen. De moge lijkheid om zomertarwe en zomer gerst vroeg te zaaien kan dan beter worden benut. Op de hooggelegen vaak droogtegevoelige zand grond, moet het ploegen in januari-februari ook meer algemeen ingang vinden. De gewassen kun nen dan vroeg worden gezaaid. Ze profiteren dan meer van het in de bodem aanwezige „wintervocht" en de kans op verstuiven is dan ook aanmerkelijk minder dan bij laat ploegen en bij laat zaaien. Ploe gen op lichtere gronden met een te grote snelheid is een fout, die helaas nog maar al te veel voor komt. Ploeg lichte grond zoveel mogelijk op rug gen en zware grond zo vlak mogelijk. Het is duidelijk dat voor grondbewerking geen algemeen geldende recepten zijn te geven. Op zware kleigrond zal na bieten veelal later worden geploegd dan na een graangewas. Bij de verbouw van wintergraan zal altijd in de herfst geploegd dienen te worden. Het is dan zaak vooral lichtere gron :en voldoende kluiterig te leggen en te zorgen dat de oniwatering hier prima in orde is.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1967 | | pagina 7