Gele roest en de praktijk
Enkele kanttekeningen bij
in Zeeland
de teelt van wintertarwe
Zomertarwe:
5
Na de vorige week het vrij technische artikel van Dr. Ir. C. Mastenbroek opgenomen te hebben, deze
week nog een aantal praktische gegevens zoals deze verwerkt zijn in Gele-Roestbericht No 13. van de
Stichting Nederlands Graancentrum. Daarin wordt door Ir. R. W. Stubbs van het I. P. O. te Wageningen
een beeld gegeven van de situatie en de omstandig heden waaronder de gele roest-explosie in 1967 kón
plaats vinden.
De vatbaarheid van de
Nederlandse tarwerassen
In dit Gele Roest-bericht No. 13 wordt daarna
een beknopte beschrijving van de vatbaarheid van
de in de rassenlijst vermelde tarwerassen gegeven
voor de fysio's, die gedurende de laatste drie jaren
in Nederland zijn voorgekomen. Dit zijn: fysio 60,
het Cleo-, het Opal- en het Flamingo-fysio. Een
beschrijving die gebaseerd is op waarnemingen in
praktij kvelden, rassenproef velden, vangsortimen-
ten en fysio velden.
Wintertarwe:
Tadorna Vanaf kiemplant tot en met het aar-
stadium zeer vatbaar voor fysio 60; is resistent
tegen alle andere fysio's.
Sylvia Is in het jeugdstadium voor fysio 60
even vatbaar als Tadorna, maar vertoont in het
volwassen-plantstadium een verminderde vatbaar
heid. Dit komt tot uiting in een verminderde
sporenvorming op de bovenste bladeren, hetgeen
gepaard gaat met geelachtige (chlorotische) of
bruinachtige (necrotische) strepen. Een aantasting
van 100 o, zoals bij Tadorna kan voorkomen,
treedt bij Sylvia zelden op.
IbisDe vatbaarheid van dit ras is van het
zelfde type als die van Sylvia; Ibis verweert zich
echter nog iets meer.
Manella In dit seizoen was dit ras in de nabij
heid van zwaar aangetaste rassen licht, soms matig
aangetast. De aantasting beperkte zich voorname
lijk tot de onderste bladeren en heeft tot nu toe
nergens een schadelijk niveau bereikt. De roest-
monsters van dit ras zijn gedetermineerd als fysio
60. Als kiemplant is dit ras vatbaar voor de fysio's
60 en „Cleo", maar als volwassen plant vertoont
het een goede resistentie.
Flevina Onder zware infectiedruk vertoont dit
ras zeer sterke chlorose en necrose, maar de schim
mel vormt geen sporen. Een infectie in dit ras
zal zich dus nooit uitbreiden of verspreiden en
het ras is daarom zeer resistent. Deze resistentie
geldt voor alle fysio's.
Felix In de nabijheid van zwaar door fysio 60
aangetaste gewassen vertoonde dit ras enige gele-
roeststrepen, maar de infectie breidde zich niet
uit. Is dus resistent tegen fysio 60 en ook legen
alle andere fysio's.
Apollo De resistentie van dit ras staat gelijk
met die van Manella.
Heine's VIIIn alle ontwikkelingsstadia is dit
ras vatbaar voor fysio 60 en het Cleo-fysio.
Stella In alle ontwikkelingsstadia vatbaar voor
het Cleo-fysio.
Eno In het jeugdstadium vatbaar voor de fysio's
60 en „Flamingo 7", maar als volwassen plant ver
toont dit ras een redelijke resistentie.
Cleo In alle ontwikkelingsstadia zeer vatbaar
voor het Cleo-fysio, maar resistent tegen de an
dere fysio's.
Wodan Gelijk aan Cleo.
Hector Gelijk aan Cleo.
Flamingo Voor fysio 60 even vatbaar als Sylvia
en Ibis. Is verder ook vatbaar voor het Flamingo-
fysio, maar resistent tegen de andere fysio's.
Cappelle Desprez Resistent tegen fysio 60, maar
vatbaar voor de fysio's van Cleo en Opal.
Mado Gelijk aan Cappelle Desprez.
Orca Dit ras was in de nabijheid van zwaar
door fysio 60 aangetaste gewassen geïnfecteerd,
(Zie verder nag. 17)
Ir. M. A. VAN DER BEEK
Rijkslandbouwkonsulent voor de
Zeeuwse eilanden.
AP dit moment is de teelt als zodanig en de oogst van de granen voor
1967 reeds weer verleden tijd. Wel zijn thans nog niet alle opbrengsten
van de granen konkreet en in detail bekend, echter reeds nu staat vast dat
de belangstelling voor de uitzaai van met name wintertarwe voor oogst 1968
eerder toe dan af zal nemen. Op zich zelf een te begrijpen belangstelling
wanneer men let op de hoge tot zeer hoge opbrengsten dit jaar van niet of
weinig door gele roest aangetaste rassen en percelen en de daarmee samen
hangende gunstige financiële resultaten.
Dit vormt evenwel een reden te meer stil te staan bij de komplikaties die
zich in het groeiseizoen 1967 hebben voorgedaan, te meer daar deze kom
plikaties vooral van teelttechnische aard zijn, die zeker niet buiten de in
vloedssfeer van de teler liggen. Bedoeld worden hier vooral de gele roest
en het in meer of mindere mate ernstig optreden van voetziekten, speciaal
de legeringsvoetziekte of oogvlekkenziekte. Het optreden van de eerste
was zonder meer schrikbarend, terwijl dat van de laatste te ernstig was
om met een schouderophalen te kunnen worden afgedaan. Een kritische be
zinning op de vraag hoe déze ziekten te voorkomen óf te beperken en welke
teelttechnische maatregelen in deze van invloed kunnen zijn, is dan ook
bepaald noodzakelijk. Hierbij zij opgemerkt dat ook de weersomstandig
heden een zeer grote rol spelen. Nu is het beter, dacht ik, er van uit te
gaan dat het weer in het komende seizoen de genoemde ziekten niet tegen
gaat. De kans is natuurlijk reëel dat dit wel het geval is, doch hiervan uit
te gaan is niet gewenst, gezien ook het aanwezige grote infektiepotentieel.
teelttechnische maatregelen
Voor de van invloed zijnde teelttechnische maatregelen kunnen, zij het
enigszins globaal, de volgende vier faktoren worden genoemd
rassenkeuze, vooral i.v.m. de gele roest;
stoppelbewerking, na de oogst, ook i.v.m. roest;
tijdstip van zaaien, i.v.m. gele roest en voetziekten beide;
bouwplan en vruchtwisseling, speciaal i.v.m. voetziekten en in mindere
mate ook met roest.
Over de rassenkeuze bij wintertarwe is enkele weken geleden door de
Rijkslandbouwkonsulenten in het zuidwestelijk kleigebied een voorlopig
bericht uitgegeven. Gaarne wil ik hiernaar verwijzen en tevens attenderen
op het definitieve rassenbericht, dat eind augustus zal worden gepubliceerd.
Vooral de in het voorlopig bericht genoemde noodzakelijke spreiding in de
rassenkeuze, moet thans zeer sterk worden benadrukt. Indien nog meer van
de huidige gangbare rassen zouden wegvallen, wordt de rassenkeuze voor
hands een penibele zaak. Ter voorkoming hiervan kan spreiding van de
rassen een grote bijdrage leveren. Ook op grond van bedrijfsorganisatorische
redenen, o.a. spreiding van de oogstwerkzaamheden, is dit meestal gewenst.
geïnfecteerde opslag
In het najaar gaat gele roest via geïnfekteerde opslag over op het jonge
tarwegewas. De stoppelbewerking moet dan ook, naast voor verteren van
de stoppel, gericht zijn op het tijdig onderwerken of vernietigen van de
opslag.
Wellicht is het in dit verband goed eerst de achtergebleven korrels te
laten kiemen en vervolgens de stoppel om te ploegen met een stoppelploeg
öf zo snel mogelijk na de oogst een bewerking uit te voeren met een ku'i-
tivator om een zaaibed te maken en zodra de opslag duidelijk zichtbaar is
het geheel onder te ploegen met een stoppelploeg. Vanzelfsprekend zal de
stoppelbewerking over 't geheel genomen door de aanwezigheid van groen-
bemestingsgewassen maar een beperkte bijdrage tot bestrijding van de roest
leveren. Maar iedere maatregel, die een bijdrage kan leveren, verdient aan
beveling.
niet te vroeg zaaien?
In 1966 is op verschillende bedrijven reeds in september wintertarwe
gezaaid. Gelet op het fraaie weer van toen ook begrijpelijk. Of het zo vroeg
zaaien van tarwe ook verstandig is, is een andere zaak. Het optreden van
beide ziekten wordt er mee in de hand gewerkt. Beter is het dan ook niet
vóór oktober te zaaien. Voor het tegengaan van voetziekten is zelfs zaaien
vóór omstreeks 20 oktober niet gewenst. Later zaaien brengt voor het
zaaien zelf meer weerrisico mee. Persoonlijk vind ik dit argument minder
reëel dan het lijkt. Met de huidige zaaimachines kunnen in zeer korte tijd
grote oppervlakten worden gezaaid. Desnoods kan, voor dit doel ook met
goede resultaten, van de centrifugaal- c.q. pendelkunstmeststrooier gebruik
worden gemaakt. De kapaciteit van deze machines is zeer groot, ook wan
neer'de grond wat aan de vochtige kant is.
niet meer granen in bouwplan dan 50
Bouwplan en vruchtwisseling vormt de moeilijkste en meest komplexe
van de vier faktoren. Niet alleen raakt dit de gehele opzet van een land
bouwbedrijf, het is ook in konkrete zin minder gemakkelijk te benaderen
doordat slechts summiere gegevens bekend zijn over de samenhang er van
met het optreden van beide ziekten. Bij de voetziekten is deze samenhang
nog het duidelijkst, hoewel ook hierbij het optreden van de ziekte het ene
jaar veel ernstiger en algemener is dan in een ander jaar. Zeer algemeen
gesteld komt echter wel de indruk naar voren dat bij een vruchtwisseling,
waarbij granen worden afgewisseld met andere gewassen, zoals in Zeeland
dikwijls met hakvruchten, twee tot drie maal in de vier jaar wintertarwe
de kans op het optreden van voetziekten doet toenemen. Het lijkt daarom
vooralsnog beter in de Zeeuwse omstandigheden het aandeel van de granen
in het bouwplan niet hoger op te voeren dan ca. 50 c/o en gemiddeld ge
nomen niet meer dan één maal in de drie jaren wintertarwe te telen.
Uit enkele veeljarige onderzoekingen is bekend dat bij een geheel een
zijdige teelt van wintertarwe aanvankelijk een vermindering van de op
brengst optreedt, die in de daarop volgende jaren weer gedeeltelijk onge
daan wordt gemaakt doordat zich in de grond een nieuw soort evenwicht
instelt tussen parasieten en anti-parasieten. Deze situatie wijkt echter sterk
af van een afwisselende graanteelt. Ook is niet bekend in hoeverre dit
resultaat nog opgaat wanneer in een streek massaal eenzijdige wintertarwe-
teelt zou worden bedreven. Bepaalde bladparasieten zouden dan wel eens
ernstig kunnen gaan optreden, zoals bijvoorbeeld in Engeland is gebleken
bij de sterk toegenomen teelt van zomergerst.
Tot slot wil ik opmerken dat het groeiseizoen dit jaar zeer leerzaam is
geweest voor de teelt van wintertarwe bij de thans geldende omstandigheden
met overwegend beperkte bouwplannen van de landbouwbedrijven. Naast
de hoge opbrengsten is het groeiseizoen 1967 ook in dit opzicht gunstig te
beoordelen.