Gele roest in wintertarwe
Schotberichten
7
Gele roest in wintertarwe staat de laatste maanden zeer in de belangstelling. De ernstige aantas
ting van enkele rassen is onderwerp van talrijke gesprekken in kringen van telers, handel en kwe
kers. In de landbouwbladen wordt er over bericht en bij bezoeken aan proefvelden en proef boerderij en
krijgen de gele roest en de rassenkeuze voor uitzaai 1967 veel aandacht. Uit bovenbedoelde berich
ten en bij veelvuldig mondeling kontakt in de laatste weken ontstaat de indruk, dat niet overal met
deskundigheid geschreven en gesproken wordt. Zeker is, dat in een aantal gevallen andere ver
schijnselen voor gele roest worden aangezien en dat zeer velen de betekenis van een geringe aan
tasting overdrijven, vermoedelijk en veelal vrijwel zeker wegens onvoldoend inzicht in het samenspel
tussen plant en parasiet. Er ontstaan zo gemakkelijk geruchten over ernstige aantasting van enkele
rassen die bij nader onderzoek volkomen onjuist blijken te zijn. Het is in een aantal gevallen in de
hand gewerkt door verwissêling van de ras-identiteit.
Al met al is er wel reden voor het doen van een poging, een en ander in het juiste daglicht te
stellen. Nu is het in het korte bestek van een artikeltje als dit geen gemakkelijke opgave de lezer
ook maar een enigszins volledige behandeling van de inderdaad ingewikkelde materie aan te bieden.
Beperking tot de hoofdzaken is noodzakelijk; onvolledigheid is dientengevolge onvermijdelijk.
VATBAARHEID EN RESISTENTIE
Een tarweras is zeer vatbaar voor de gele roest
(of fysio daarvan) indien de parasiet bij het bin
nendringen en bij het doorwoekeren van de
waardplant (of delen daarvan) geen hinderpalen
van betekenis in de weg worden gelegd. De para
siet zal daarna sporen gaan maken. De hoeveel
heid gevormde sporen kan verschillend groot zijn,
afhankelijk van het plantenras, van het fysio en
van de uitwendige omstandigheden.
Zij vormen het infectie-materiaal voor een nieu
we infectie-cyclus en aldus neemt de ziekte in
omvang en betekenis toe en tenslotte kan men de
sporen op de aren, in de bloemen en op de kor
rels aantreffen. Deze laatste aantastingsstadia
doen de grootste schade.
Een planteras, dat op enigerlei wijze weerstand
biedt aan infectie, uitbreiding en/of sporenvor-
ming, bezit resistentie. De resistentie is van prak
tische betekenis, wanneer de uitbreiding van het
weefsel van de gele roest geheel of in sterke mate
door en in de plant wordt tegengegaan. In het
geval van geheel geen ontwikkeling dringt de
gele roest de tarweplant nog wel binnen, maar
verder komt de parasiet niet. Sporen worden er
dan niet geproduceerd. Kleine gele of necrotische
(dode) vlekjes zijn het enige symptoom van wat
er gebeurd is. Men noemt dit type resistentie de
„overgevoeligheidsresistentie". De tarweplant rea
geert in alle stadia van haar ontwikkeling op
dezelfde drastische wijze.
Wanneer de ontwikkeling van het zwamweefsel
niet geheel, doch wel in sterke mate wordt tegen
gegaan, dan kan er na verloop van tijd nog enige
sporenvorming plaats vinden. De zichtbare aan
tasting blijft in dit geval echter zeer beperkt en
laat zich herkennen aan een gering aantal relatief
smalle en relatief korte gele-roest-strepen in het
blad, veelal aan de randen van het perceel of in
plekken, waar de bladontwikkeling wat guller
is. De gele roest maakt op deze strepen relatief
weinig sporen. De aren blijven vrij van elke aan
tasting. De aantasting van het blad is van zoda
nig geringe betekenis, dat de opbrengst geen
schade lijdt. Deze vorm van resistentie noemt men
„veldresistentie" of „volwassenplant-resistentie".
De laatste term wordt gebruikt omdat gebleken
is, dat deze resistentie in een jong stadium, bijv.
in de kiemplanten, nog niet werkt. Met de ouder
dom van de plant neemt de resistentie toe. Het
tempo van de toename en de uiteindelijk be
reikte hoogte van de resistentie zijn afhankelijk
van ras en van fysio. Tussen vatbaar en zeer
resistent als uitersten bestaat een geleidelijke
overgang.
DIFFERENTIATIE VAN DE GELE ROEST
Zoals er rassen van de botanische soort tarwe
(Triticum aestivum of T.vulgare) bestaan, zo zijn
er ook rassen van de gele roest (Puccinia gluma-
rum of P.striiformus). De rassen van een para
siet noemt men fysio's; zij kunnen zich in veler
lei opzicht van elkaar onderscheiden. Het weten
schappelijk onderzoek heeft het bestaan van vele
fysio's aangetoond. Zij worden met nummers aan
geduid. Veelal komen in verschillende jaren ver
schillende fysio's voor. Nu en dan verschijnen er
ook nieuwe, nog niet eerder geïdentificeerde fysio's
ten tonele. Het belangrijkste aspect van de fysio's
is hun vermogen om tarwerassen al of niet te
kunnen aantasten. Niet onbelangrijk zijn verder
uiteraard verschillen in sporenvorming en ver
schillen in bestand zijn tegen hogere tempera
turen. Zo bestaat de indruk, dat fysio 60, dat thans
algemeen voorkomt, hogere temperaturen beter
verdraagt dan de voorheen bekende fysio's.
SAMENSPEL RAS FYSIO
Het samenspel tussen de tarwerassen en de
fysio's van gele roest is gecompliceerd. Er zijn
tarwerassen met een op overgevoeligheid berus
tende resistentie tegen een reeks van fysio's en
andere rassen met dezelfde soort resistentie tegen
slechts een beperkt aantal fysio's. Dit verschil in
„breedte" van de resistentie berust op verschil
lende erfelijke factoren, die deze resistentie-
reactie oproepen. Hoe groter het aantal verschil
lende factoren, dat in een ras bijeen gebracht is,
des te „breder" is de resistentie, m.a.w. des te
kleiner is de kans dat er een fysio zal optreden
dat tot aantasting in staat is. Dit is een belang
rijke doelstelling bij het kweek werk, maar tevens
een moeilijke.
Over het eventueel optreden van nieuwe fysio's,
die in staat zijn rassen aan te tasten die voor
dien gevrijwaard bleven, kan weinig of niets
voorspeld worden. Dat het kan gebeuren, is nu
weer met fysio 60 en de rassen Tadorna, Sylvia
en Ibis gebleken. Deze rassen, en het in Enge
land beproefde ras Rothwell Perdix, komen alle
uit dezelfde kruising, bezitten (vermoedelijk) alle
dezelfde factoren voor overgevoeligheidsresisten
tie tegen andere fysio's en missen alle drie één
of meer factoren voor resistentie tegen fysio 60.
Flevina bezit wel overgevoeligheidsresistentie
tegen fysio 60 en andere fysio's en blijft dienten-
volge dit jaar volkomen vrij van aantasting.
De andere vorm van resistentie, de veldresis
tentie, die dus een hele lichte aantasting niet uit
sluit, werkt dit leert ons het onderzoek en de
ervaring gemiddeld genomen tegen een groter
aantal fysio's, of m.a.w. op een „breder front"
dan de overgevoeligheidsresistentie, ook weer ge
middeld genomen. Anders gesteld, een nieuw, nog
niet eerder bekend fysio maakt gemiddeld geno
men meer kans een goede voedingsbodem te vin
den op een of meer rassen met overgevoeligheids
resistentie dan op rassen met veldresistentie. De
overgevoeligheidsresistentie zal eerder kans maken
doorbroken te worden door een nieuw fysio dan
de veldresistentie.
De veldresistentie is gemiddeld dus „duur
zamer" en over de jaren genomen langer van
waarde dan de overgevoeligheidsresistentie. Tal
rijke onderzoekers en kwekers achten daarom de
veldresistentie waardevoller dan de overgevoe
ligheidsresistentie. De rassen Felix en Manelia be
zitten veldresistentie.
DE SITUATIE VAN HET OGENBLIK
Fysio 60, dat dit jaar de ziekte zo zeer in de
belangstelling heeft geplaatst, is een nieuw fysio,
dat vermoedelijk in 1965 in Engeland is ontstaan.
Het tastte daar in 1966 o.a. Rothwell Perdix zo
ernstig aan, dat de firma die 'het ras in handen
had, besloot van verdere commercialisatie af te
zien. Tijdens het groeiseizoen hebben westenwin
den fisyo 60 over de Noordzee getransporteerd,
waardoor aantasting werd veroorzaakt op de ras
sen Tadorna, Sylvia en Ibis. Wegens het intussen
reeds vrij ver gevorderd seizoen nam de aantas
ting uit een oogpunt van schade in 1966 geer»
ernstige vormen aan, doch het type van de aan
tasting wees niet bepaald op de aanwezigheid
van een voldoende mate van veldresistentie.
Blijkbaar heeft de gele roest kans gezien op
behoorlijke grote schaal door de winter te komen,
want het vóórkomen van haarden gele roest in
wintertarwe in de provincie Zeeland werd reeds
in de voorzomer van 1967 gemeld. De versprei
ding naar de noordelijke provincies liet niet lang
op zich wachten en de drie reeds eerder genoem
de rassen werden in het gehele land aangetast.
In de vroeg aangetaste percelen in het zuiden is
eerst het bladapparaat vernield en daarna de
aar in ernstige mate aangetast, zodat een grote
oogstdepressie waarschijnlijk geacht moet worden.
Deze percelen zijn aan hun slechte afrijpingskleur
te herkennen. In het noorden, waar de ziekte pas
later „op toeren" kwam, zal de schade minder
groot zijn. Tussen de drie rassen Tadorna, Sylvia
en Ibis bestaat kennelijk nog wel enig verschil
in mate van vatbaarheid; Tadorna is het meest
vatbaar en zal de grootste oogstdepressie te zien
geven, Ibis is gemiddeld genomen minder en later
aangetast en zal minder schade oplopen, terwijl
Sylvia het midden houdt.
Manelia, één van de hoofdrassen van het ogen
blik, is nergens van betekenis aangetast. Men kan
in vele percelen een geringe aantasting vinden,
nergens echter van zodanige omvang, dat van in
vloed op de opbrengst sprake kan zijn. Deze
situatie is dus bepaald gunstiger dan bij Tadorna
c.s. in 1966. De geringe aantasting is niet wezen
lijk ernstiger dan reeds in afgelopen jaren o.a.
in de fysio-velden van het Instituut voor Planten-
ziektekundig Onderzoek was waargenomen. Uiter
aard is het „aanbod" van gele roest, geproduceerd
op en geleverd door de vatbare rassen, dit jaar
bijzonder groot en dientengevolge kan men op
een veldresistent ras als Manelia ook een wat
groter aantal gele-roest streepjes vinden dan nor
maal het geval is. De aard van de aantasting is
echter niet wezenlijk anders. Er is dan ook geen
enkele aanleiding om op grond van de waargeno
men zeer lichte aantasting te beweren of waar
schijnlijk te achten dat bij Manelia zich in 1968
zal gaan herhalen wat dit jaar met Tadorna c.s.
is gebeurd.
Voor het ras Felix, dat een nog iets sterkere
graad van veldresistentie dan Manelia bezit, geldt
dezelfde gunstige verwachting. Eén voorbehoud
moet uiteraard wel gemaakt worden, n.l. dat niet
een nieuw fysio (dus niet fysio 60) optreedt, dat
zich t.a.v. Manelia en Felix anders gedraagt dan
de tot nu toe bekende fysio's. Dit voorbehoud
moet altijd gemaakt worden, doch zoals boven uit
eengezet, de kans dat Manelia en Felix hieraan
ten offer zullen vallen is kleiner dan de aantas
tingskansen van andere rassen.
Zo is de kans op wéér ernstige aantasting van
Tadorna c.s. bij voortzetting van de teelt van deze
rassen stellig aanzienlijk groter.
Het zoëven gesignaleerde grote „aanbod" van
gele-roest-sporen maakt uiteraard geen onder;-
scheid tussen de rassen. Zo krijgt dus ook het ras
Flevina, dat overgevoeligheidsresistentie t.o.v.
fysio 60 bezit, ditzelfde aanbod te verwerken. Er
werd reeds eerder uiteengezet, dat de overge
voeligheids-reactie pas begint te werken wanneer
de schimmel de plant is binnengedrongen. Onder
de omstandigheden van deze zomer zijn er ook
op Flevina grotere aantallen sporen na kieming
binnengedrongen. Dientengevolge heeft men op
de bladeren van dit ras ook een groter aantal
gele vlekjes kunnen aantreffen dan normaal het
geval is. Een nadelige invloed daarvan op de op
brengst hoeft men echter niet te vrezen.
Teneinde de omvang van dit artikel zoveel als
de stof toelaat te beperken, is niet naar volledig
heid gestreefd. Een beschouwing over rassenkeuze
voor uitzaai 1967 wordt daarom ook achterwege
gelaten, alhoewel de gele-roest-situatie stellig bij
de overwegingen van voorlichters en telers een
hartig woordje zal meespreken. De bedoeling is
slechts geweest, de lezers voor zover nodig en
gewenst wat meer informatie te verschaffen
over de verhoudingen tussen plant en parasiet.
Mogelijk zijn deze inlichtingen voor hen van
waarde, wanneer zij straks moeten bepalen welk
ras wintertarwe zij zullen zaaien.
wat hun schotgevoeligheid betreft, een middenpo
sitie in.
Het weer gedurende de deegrijpheid (meelrijp-
heid). Uit onderzoekingen van Belderok is ge
bleken, dat warm weer tijdens de deegrijpheid de
kiemrustduur van tarwe verkort en dat koel weer
de kiemrustduur verlengt. Met andere woorden:
een ras, dat in normale jaren schotresistent is, kan
tengevolge van warm weer tijdens de deegrijpheid
een zodanige verkorting van de kiemrust vertonen,
dat de korrels bij regen tijdens de oogst gaan kie
men. De meest gevaarlijke stiuatie ontstaat, in
dien dan bovendien de oogst door de regen een
week of meer wordt uitgesteld. Dit samenvallen
van ongunstige factoren was bijv. de oorzaak van
de catastrofale schotaantasting in 1963.
DE WARMTESOM
Uit het onderzoek van Belderok is eveneens
gebleken, dat de schotneiging van een tarwe voor-
Vervolg van pag. 3)
al wordt beïnvloed door de totale hoeveelheid
warmte boven een bepaalde drempeltemperatuur
gedurende de deegrijpheid. D.w.z. hoe hoger de tem
peratuur tijdens de deegrijpheid is en hoe langer
deze fase duurt, des te korter is de periode van
kiemrust na de oogst en des te groter is de nei
ging van de korrels om te schieten.
De hoeveelheid warmte boven een drempeltem
peratuur die het gewas gedurende een bepaalde
periode ontvangt, wordt warmtesom genoemd. Voor
elk ras is een kritieke warmtesom aan te geven, bij
overschrijding waarvan de kans op schot groot is.
Deze is zodanig gekozen, dat er binnen een periode
van 10 dagen na de binderrijpheid geen gevaar voor
schot is.
KRITIEKE WARMTESOM
In onderstaande tabel is voor alle tarwerassen
de kritieke warmtesom opgenomen die voor de
praktijk van belang is.
Kritieke warmtesom
Schotneiging Wintertarwe Zomertarwe
gering
Manelia
- 120
Peko
- 140
Stella
- 120
Sylvia
- 110
Apollo
- 100
Jufy I
- 90
Cleo
- 85
matig
Flevina
- 80
Orca
- 75
Felix
- 70
Ibis
- 70
Tadorna
- 70
Wodan
- 70
Eno
- 60
groot tot
Flamingo
- 55
Gaby
- 35
zeer groot
Carsten's VI
- 40
Opal
- 35
Carpo
- 20
De gegevens van de laatste drie jaren hebben
laten zien, dat het ras Stella een andere schotresis
tentie bezit dan daarvoor. Dit verklaart het ver
schil met de plaats van dit ras in de tabel in Schot-
bericht nr. 9.