HET LANDBOUWSCHAP in openbare discussie De E.E.G.Genomen en nog te nemen besluiten 3 In de laatste apenbare bestuursvergadering van het landbouwschap is het rapport „Taak en Organisatie Landbouwschap" wederom aan de orde gekomen. Het was een uitwisseling van de resultaten van het overleg in eigen kring dat hier nu in het publiek werd besproken. Natuurlijk waren aan deze vergadering ook al enkele interne besprekingen voorafgegaan, zoals ook al eerder gepubliceerd. Voor goed begrip is het noodzakelijk er nog eens aan te herinneren waarom de Landbouwschapscommissie „Taak en Organisatie" op 4 maart 1964, werd geïnstalleerd. Er begon toen n.l. een duidelijke onzekerheid te groeien over het al of niet slagen van de p.b.o. in het algmeen maar ook in de agrarische sector. Door de moeilijkheden rond de voorziening in de voor zittersvacature in de loop van 1966 werd deze zaak zelfs zeer acuut. Velen meenden dat de taak van het landbouwschap ten einde liep. OORDEEL VAN LEDEN GEVRAAGD Toen dan ook de commissie met haar rapport ver scheen, juist in deze periode, en de conclusie van de commissie was dat er met het aanbrengen van enkele wijzigingen in de organisatie van het landbouwschap toch kon worden doorgewerkt was het bestuur van het Kon. Ned. Landbouw-Comité en gelukkig ook de an dere organisaties van mening dat dit alleen zou kun nen indien zij nogmaals deze materie aan het oordeel van hun leden zouden onderwerpen. U weet het, U hebt er hopelijk zelf aan meegedaan; deze winter is de positie van het landbouwschap onderwerp geweest van beraadslagingen in practisch alle afdelingen van onze gewestelijke organisaties. Misschien hebt U al wel eens gedacht: waar blijven nu de resultaten en wat is nu het standpunt van het Kon. Ned. Landbouw- Comité? Ik zal U dit nu uiteenzetten. Dat dit gebeurt nadat er ook met de andere organisaties overleg is ge pleegd is misschien een ongebruikelijke methode, maar deze moest hier wel worden gevolgd. Indien men immers tot de conclusie zou komen dat het land bouwschap zou moeten blijven doorwerken maar de manier onderwerp zou worden van een openbare dis cussie zou de kans heel groot zijn dat dit een lang durig gesprek zou worden omdat geen enkele organi satie nu eenmaal graag in het openbaar concessies doet. Bovendien zouden in die tussentijd nog meer mensen kunnen gaan twijfelen aan het voortbestaan van het landbouwschap. Daarmee zou men, zonder dat men het wilde, zich een mogelijkheid afgesneden zien. ORGANISATIE VAN DE LANDBOUW Ik heb persoonlijk altijd zeer sterk het gevoel gehad dat het hier ging om meer dan alleen de taak van het landbouwschap. Het ging hier om de hele organisatie van de landbouw; hoe willen boeren en tuinders hun stem laten horen. En daarbij is één ding duidelijk pri mair, daar zijn practisch alle boeren en tuinders het in Nederland over eens. Wanneer men allemaal door elkaar spreekt is de invloed van een bedrijfstak niet groot. Het wel overwogen tot uitdrukking brengen van zijn wensen na afweging van alle voor en tegen voor de verschillende onderdelen van land- en tuin bouw zal steeds het beste resultaat opleveren. Om dit doel te bereiken is het volgens het K.N.L.C. de ge makkelijkste en meest voor de hand liggende methode dat men zich in één organisatie verenigt die dan in tern voor de coördinatie kan zorgen. In Nederland en ook in sommige andere landen is dit echter blijkbaar niet mogelijk en dus moeten de bestaande organisaties als autonome organisaties voor de coördinatie zorgen. Als zodanig deed in het verleden het overleg tussen de 3 C.L.O. dienst waarbij de eigenlijke coördinerende taak door de secretariaten bij toerbeurt werd vervuld. Ook het landbouwschap vervulde een belangrijk ge deelte van deze coördinerende taak. COÖRDINATIE EN VERZWAKKING De samenwerking in het landbouwschap en dit is heel duidelijk gebleken bij de behandeling van het rapport „Taak en Organisatie Landbouwschap" in de afdelingen werd echter door veel van onze leden niet als een versterking maar als een verzwakking van eigen invloed ervaren. Vooral omdat men van oordeel was dat in de eerste plaats het zijn van een publiekrechtelijke organisatie het landbouwschap dwong om in belangrijke mate rekening te houden met het algemeen belang. In de tweede plaats omdat in het bestuur van het landbouwschap boeren en tuin ders enerzijds en landarbeiders anderzijds op paritaire basis samenwerkten: de invloed van de landarbeiders werd door velen veel te groot geacht, vooral ook om dat van de zijde van de landarbeiders geen financiële bijdrage in de kosten van het werk wordt geleverd. De voorkeur ging dus zeer sterk uit naar een orgaan van de 3 centrale landbouworganisaties dat de coör dinatie zou moeten verrichten. Toch bleek men ook zeer duidelijk gevoel te hebben voor het goede werk dat het landbouwschap tot nu toe, niettegenstaande alle tekortkomingen, heeft verricht. De samenwerking met de landarbeiders op zichzelf werd toch op prijs gesteld evenals de mogelijkheid om allen die van de belangenbehartiging van het Landbouwschap profi teren ook daaraan een financiële bijdrage te laten leveren. GEEN OUDE SCHOENEN WEGGOOIEN Het bleek nu dat in de beide andere centrale land bouworganisaties wel enigszins dezelfde gedachten leefden maar dat volgens deze organisaties de moge lijkheid om het Landbouwschap geschikt te maken als centraal orgaan van samenwerking hoger werd aan geslagen dan in het K. N. L. C. het geval was. Onder die omstandigheid en met het motto in het achter hoofd dat men geen oude schoenen weg moet gooien voordat men nieuwe heeft, heeft het K. N. L. C. zijn medewerking verleend aan pogingen om tot het om vormen van het Landbouwschap tot een samenwer kingsorgaan van de land- en tuinbouw in Nederland te geraken. VOORWAARDEN Hierbij is het natuurlijk duidelijk dat het Landbouw schap zelf, dat een instelling is die voortvloeit uit de wet op de bedrijfsorganisatie, deze pogingen volledig zal moeten ondersteunen: d.w.z. niet alleen het be stuur maar ook het apparaat van het Landbouwschap. In de tweede plaats zullen alle organisaties dezelfde bedoeling moeten hebben en deze pogingen eerlijk moeten steunen. Ik wil hierbij aantekenen dat m.i. de positie van het Landbouwschap door onderlinge openbare meningsverschillen tussen de organisaties zeer sterk wordt ondergraven. Naar mijn mening is dit naast misschien een te zwakke publiciteit over het Landbouwschap door de organisaties wel de hoofdoorzaak van de misère waarin dit lichaam een jaar geleden verkeerde. Het is noodzakelijk dat wij dit goed beseffen want zodra deze toestand terug keert zal het Landbouwschap niet meer te redden zijn. En in de derde plaats is het voor het slagen van deze opzet noodzakelijk dat aan het zeer duidelijk gevoe len van onbehagen van veel boeren en tuinders over een te groot aantal vertegenwoordigers van land arbeidersbonden in het bestuur van het Landbouw schap tegemoet wordt gekomen door verbreking van de pariteit. Als het Landbouwschap dienst moet doen als samenwerkingsorgaan voor de agrarische bedrijfs tak dan zullen de organisaties bereid moeten zijn al hun problemen aan dat Landbouwschap op te dragen Vooral over de hoogte van prijs en innameper- centage hebben de ministers langdurig gestreden. De Fransen wilden hogere niveaus, daar vooral hun vele kleine, verafgelegen gemengde bedrijven, zo als in Bretagne, in financiële moeilijkheden zitten, de stemming onder de boeren er slecht is, getuige de vele plaats gehad hebbende manifestaties en zij via producentenorganisaties de markt menen te kunnen beheersen. Andere ministers, waaronder de Nederlandse, vreesden van een te hoog garantiepeil een onverantwoorde uitbreiding van de produKtie met stijgende overschotten, die veel geld zouden gaan vergen. De reglementen voor slachtpluimvéë en eieren werd aanvaard, zodat ook voor deze pro- dukten de vrije markt kan gaan beginnen. Opge merkt mag worden, dat de nieuwe Nederlandse minister van Landbouw, ir. Lardinois, zich een uit stekende onderhandelaar heeft getoond. EEN ander (en voor onze landbouw zeker belang rijk) gevolg zal zijn, dat thans ieder jaar voor bepaalde data de Raad van ministers op voorstel van de Europese Commissie de prijzen voor het vol gende oogstjaar moet vaststellen. Het betekent, dat dit nu reeds spoedig zal moe ten geschieden voor de granen van oogst 1968, voor het koolzaad, de rijst en de olijfolie van datzelfde jaar. De melkprijs en de rundvleesprijs zijn vorig jaar vastgesteld voor het tijdvak 1 april 1968 tot 31 maart 1969. Ook de suikerprijs geldt voor oogst 1968. Daar is nog geen haast mee. De landbouworganisatie van de zes landen, het C.O.P.A., heeft zich over deze prijsvaststelling reeds enige tijd beraden en het heeft haar wensen in een nota neergelegd, welke aan Dr. Mansholt, de Vice- President van de Europese Commissie, is overhan digd. Wij willen vooropstellen dat, om met recht juist geachte prijzen te vragen, over behoorlijk cijfer materiaal beschikt moet worden, dat een beeld geeft van de kostprijzen in de zes landen. Vandaar dat het C.O.P.A. steeds sterk heeft aangedrongen op het door de Commissie opstellen van een jaar lijks Rapport over de situatie in de landbouw. Hier in zouden voldoende gegevens verzameld moeten worden over de ontwikkeling van de verschillende kostenfaktoren, die in de landbouw een rol spelen. Voorts over het inkomen van de boeren, het in komen van vergelijkbare bedrijfstakken en bevol- gingsgroepen, de ontwikktling van de import en en alleen dan afzonderlijk optreden en afzonderlijk een probleem behandelen wanneer dit in het Land bouwschap is overeengekomen. LANDBOUWORGANISATIES MOETEN AUTONOMIE INPERKEN Dit vraagt van de boeren- en tuindersorganisaties een zodanige vrijwillige inperking van hun autonomie dat het duidelijk is dat het orgaan dat deze bevoegd heid in eerste instantie (natuurlijk met de instemming van de organisaties) behandelt, toch het volle ver trouwen van de leden van de organisaties kan genie ten. En dit betekent dat er een duidelijk grotere ver tegenwoordiging van boeren en tuinders in het be stuur aanwezig moet zijn dan van de landarbeiders. Ik begrijp heel goed dat het voor de landarbeiders een hele stap is om hiermee accoord te gaan. Zij zul len geneigd zijn dit te zien als het verliezen van een positie die veroverd was. Hier staat echter tegenover dat de boeren en tuinders organisaties bereid zijn de vertegenwoordigers van de landarbeidersbonden in alle zaken het bedrijf betreffende te kennen en vol waardig mee te laten spreken, even volwaardig als veehouders, fruittelers enz. Hoewel de A. N. A. B. bij monde van zijn voorzitter de heer Van der Ploeg wel eens gezegd heeft dat hij hieraan nooit zou meewer ken duiden zijn uitlatingen in de openbare bestuurs vergadering van het Landbouwschap van 7 juni j.l. er op dat er toch wel met hem te praten zal zijn. ANDERE PROBLEMEN Wij hopen dit dan maar omdat de onzekere toe stand die nu al enige tijd heerst en die wel begrijpe lijk was doordat consultatie bij de leden moest plaats vinden, nu beslist lang genoeg heeft geduurd. Immers: met het besluit dat wij het Landbouw schap vooral als orgaan van samenwerking zullen bewaren is de zaak nog niet rond. Dan komt pas de aanpassing van het Landbouwschap aan deze beslis sing en dan komt b.v. ook aan de orde datgene wat de commissie practisch niet heeft aangeroerd n.l.: de verhouding van dit landbouwschap tot de pro ductschappen en de vaktechnische organisaties; de uitoefening van zijn publiekrechtelijke taken; de samenwerking met de vaktechnische organisa ties. Maar daarover later meer. export van landbouwprodukten, over het verloop van de arbeidskrachten, dus van de produktiviteit, en over oppervlakte en grootte van de produktie. Een dergelijk jaarrapport zou dan met het C.O. P.A. moeten worden besproken, waarin immers de vertegenwoordigers van de landbouworganisaties samenwerken en als basis moeten dienen voor de jaarlijkse prijsvaststelling. DOOR de Raad van ministers is vorig jaar het nut van een jaarrapport ingezien en aan de Commissie is de opdracht gegeven het op te stellen. Jammer genoeg heeft dit jaar de tijd en de man kracht bij de Commissie ontbroken en ook het toe vloeien van de noodzakelijke gegevens uit de zes lid-staten loopt nog lang niet zoals het zou moeten. Het C.O.P.A. heeft zelve daarom dit jaar een aantal cijfers verzameld over het verloop van 1962 af van een aantal kostenfaktoren, zoals lonen, pach ten, kunstmest, veevoeders, zaaizaden, werktuigen en machines, olie en benzine, verzekeringen, belas tingen enz. Daaruit blijkt overduidelijk, dat de kos ten in alle zes landen sedert 1964, toen de graan prijzen voor de nu te velde staande oogst werden vastgesteld, sterk gestegen zijn. Zelfs als men reke ning houdt met de gestegen arbeidsproduktiviteit is een verhoging van de prijzen voor landbouwpro dukten van gemiddeld 5 alleszins gerechtvaar digd. Dit is dan ook de eis van het C.O.P.A., die vorige week aan de Europese Commissie is voor gelegd. In een onderhoud van het Presidium van het C.O.P.A. met Dr. Mansholt is deze eis en de nota met cijfers nader toegelicht, waarbij tevens nadrukkelijk gewezen werd op de achterstand in inkomen, die de landbouw in vele delen van de E.E.G. op andere bedrijfstakken en bevolkingsgroe pen heeft. In West-Duitsland ligt deze volgens of ficiële berekeningen bijvoorbeeld op 30 a 35 Wij kunnen niet zeggen, dat de reacties van de heer Mansholt erg bemoedigend waren. Met name zijn opmerkingen, dat de landbouw het in de toe komst zal moeten hebben van een verhoging van de arbeidsproduktiviteit en niet of niet uitsluitend van hogere prijzen, kimden ons. die hem wit zijn tijd als Nederlandse minister van Landbouw kennen, bekend, maar niet onverdeeld aangenaam in de oren. Wij verwachten dan ook niet veel van de prijs voorstellen van de Commissie aan de Raad van ministers, voorstellen die een dezer dagen zijn vastgesteld. (Vervolg van pagina t.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1967 | | pagina 3