Bestrijding valse meeldauw en bladvlekkenziekte in uien Ontwikkelingen op gebied van veeteelt .INGESCHAARD VEE" EN SCHADE 11 I VALSE meeldauw wordt veroorzaakt door een schimmel. Vooral tijdens perioden met voch tig, warm weer is de kans op het optreden van deze ziekte groot. Op de aangetaste bladeren ontstaan aanvankelijk lichtgroene tot geel gekleurde met sporen overtrokken vlekken. Nadien ontwikkelt zich hierop vaak een „zwartschimmel". Een vroe ge aantasting kan zowel voor de opbrengst als de kwaliteit van het te oogsten produkt zeer nadelig zijn. Naast van zineb- of manebbevattende middelen kan bij de bestrijding ook van de zineb/maneb kombinatie AAzimag of van het middel Duphar Dithane M-45 (mancozeb) worden uitgegaan. Door dat de betreffende middelen uitsluitend een pre ventieve werking hebben, is het noodzakelijk met de bestrijding te beginnen voordat aantasting in het gewas voorkomt. Afhankelijk van de weersomstandigheden dienen de bespuitingqn om de 710 dagen te worden herhaald. In zaai-uien moeten, om de afrij ping van het gewas niet te vertragen, de bespuitingen om streeks 4 weken voor de vermoedelijke rooidatum worden beëindigd. Geheel anders is het schadebeeld, dat ontstaat bij aantasting door de schimmel Botrytis squamosa. De hierdoor veroorzaakte bladvlekkenziekte is te ken nen aan de kleine, geelwitte, ingezonken vlekjes op de bladeren. De vlekjes komen verspreid over het gehele blad voor. Als de vlekjes zo talrijk zyn, dat hierdoor het loof gaat afsterven, heeft dit fu neste gevolgen voor de opbrengst. Niettemin wordt deze aantasting, die de laatste jaren vooral in het zuidwesten van ons land tot belangrijke schade heeft geleid, door de praktijk nogal eens met die van valse meeldauw verward. GEBLEKEN is dat vooral in regenrijke perioden de voorwaarden voor de ontwikkeling van de schimmel gunstig zijn. Het meest gevoelig voor het optreden van bladvlekkenziekte zijn de teelten waarbij van een grote zaaizaadhoeveelheid wordt uitgegaan (plantuitjes, zilveruien en picklers). Ook in zaai-uien kan deze bladvlekkenziekte ernstige schade veroorzaken. De aantasting treedt in dit gewas als regel op een later tijdstip op dan bij de eerdergenoemde teeltwijzen. Een gelukkige omstandigheid is, dat de middelen die voor de bestrijding van valse meeldauw in aan merking komen, ook in meer of mindere mate werkzaam zijn tegen bladvlekkenziekte. Bij de proeven in 1966 werd door een wekelijkse bespuiting met de middelen AAzimag en Duphar Dithane M-45 een uitstekende bestrijding van de bladvlekkenziekte verkregen. Het met zineb en maneb bereikte bestrijdingseffekt was minder. Voor het uitvoeren van een gekombineerde valse meeldauw/bladvlekkenziektebestrijding verdienen dan ook de middelen AAzimag en Duphar Dithane M-45 de voorkeur. IN het begin van 1966 werd door de landelijke „Organisatiecommissie Rundveeteelt" rapport uitge- bracht waarin verschillende aanbevelingen zijn neergelegd tot herziening en aanpassing van orga nisatie en werkwijze van de rundveeverbetering. Ook in Zeeland is dit rapport in de vaktechnische organisatie basis geweest voor bezinning op de doel matigheid van bestaande instellingen en verenigingen. Een op provinciaal niveau ingestelde (kleine) studiecommissie werkt thans een plan uit tot vereenvoudiging van de bestaande organisatievormen. Deze werkcommissie is ingesteld door de Prov. Commissie voor de Rundveefokkerij, de Prov. Melkcontrole Dienst en de Commissie van Toezicht op de K.I. De beoogde hervorming zal een coördinatie van het be stuursapparaat moeten inhouden, allereerst voor de toezichthoudende „instellingen" en vervolgens voor „verenigingen met een uitvoerende taak". IN landelijk verband zijn inmiddels al belang- rijke wijzigingen in de georganiseerde veever betering ingevoerd. We geven hiervan een beknopt overzicht. 1. Het Nederlands Rundvee Stamboek aanvaard de een nieuw keuringsrapport. Bij het gebruik van dit rapport voor exterieurbeoordeling wordt sterker dan voorheen nadruk gelegd op eigenschappen die verband houden met een hoge bruikbaarheid van de dieren (ontwikke ling, melktekenen, beenwerk, bespiering). Deze aanpassing wordt in de praktijk gewaardeerd. 2. De volgende nieuwe predicaten werden door het N.R.S. ingevoerd: voor jonge stieren van behoorlijk exterieur waarvan de vererving (nog) niet bekend is bij goede prestaties (produktie) van de ouders, de onderscheiding A W-<aanbevelens waardig); voor oudere stieren die in de nafok de pro duktie verbeteren het predicaat G.P. (goe de produktievererver) voor koeien met hoge levensproduktie de onderscheiding P.R. (produktiekoeien); het predicaat K vöor „keurstieren", waar voor de eisen nog nader worden uitgewerkt. 3. In enkele provincies (Friesland, Noord-Bra bant en Limburg) worden praktijkwaarnemin- gen bij het F.H. en M.R.IJ.-ras uitgevoerd die verband houden met het vleesproducerend ver mogen. Deze zijn door geregelde meting en weging gericht op de groeicapaciteiten van de (jonge) dieren. Bepaalde systemen zijn hier voor in onderzoek. 4. De gebruikskruisingen met buitenlandse vlees rassen voor nadec onderzoek op geschiktheid voor vleesproduktie worden door het Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek (I.V.O. Zeist) voortgezet. 5. Het gecoördineerd schetsen van kalveren wordt momenteel in alle provincies (hoewel nog niet in alle fokverenigingen) toegepast. Ook in de Zeeuwse fok- en controleverenigin gen (Waloheren, Tholen, Schouwen-Duive- land) worden de aangehouden kalveren op deze wijze voor de verschillende doeleinden geschetst. 6. Het N.R.S. en het F.R.S. hebben een vereen voudigde wijze van nummering ingevoerd. 7. Een verdere concentratie van melkcontrole- verenigingen is duidelijk merkbaar. Van 1964 tot 1966 verminderde het aantal van deze ver enigingen over het hele land van 886 tot 812. In Zeeland werken de plaatselijke verenigingen reeds vanaf 1958 samen in één Prov. Vereni ging voor Melkcontrole (P.V.M.). Een verdere bundeling van de afdelingen in de kringen, als mede samenwerking met fokverenigingen on der één bestuur ligt in het verschiet. 8. De bepaling van het eiwitgehalte van de melk vindt in het kader van de melkcontrole plaats in enkele (grote) centrale laboratoria. Voor het vetgehalte-onderzoek is er een ontwikkeling naar concentratie. Dergelijke concentraties vonden plaats in Noord-Holland, Oostelijk Noord-Brabant en in Gelderland/Overijssel. Voor Zeeland is het onderzoek door de P.V.M. in Goes reeds van begin af gecentraliseerd. 9. Per 1 juli a.s. wordt door de Centrale Melk controle Dienst, eerst in de provincie Utrecht, begonnen met mechanische verwerking van de melkcontrole-gegevens van de afzonderlijke koeien, door een computer. Tegen het eind van dit jaar zal een werkschema voor het hele land gereed kunnen zijn. Bepaalde administratieve werkzaamheden zullen hiermede in de fok- en controleverenigingen komen te vervallen. Voor de organisatie van de veehouderij zal dit ge volgen hebben. De computer zal een meer in tensieve benutting van de melkcontrole- gegevens mogelijk maken, ten dienste van een economische bedrijfsvoering en de veefokkerij. 10. Op het gebied van de K.I. bij het rundvee vol trekken zich belangrijke wijzigingen inzake organisatie en werkwijze. Deze dragen bij aan de oplossing van bepaalde knelpunten. Wij noemen slechts: de invoering van het proef- en wachtstie- rensysteem, waarbij in het bijzonder Zee land en de Zuidhollandse K.I.-verenigingen in de werkgroep Westmaas betrokken zijn. de toepassing van diepvriestabletten voor het sperma, bewaard in vloeibare stikstof, waarmede een duidelijke verbetering van de bevruchtingsresultaten mogelijk is ge worden en oudere goed verervende stieren vrijwel onbeperkt kunnen worden gebruikt. concentratie van K.I.-verenigingen over aanzienlijk grotere gebieden met zeer veel koeien; in de werkgroep Westmaas zijn ca. 70.000 koeien betrokken. over het gehele land nam in 1966 het aantal K.I.-verenigingen bij een ongeveer gelijk blijvend aantal inseminaties van 121 tot 109 af. Financiering, organisatie, technische uitvoering (resultaten) alsmede deskundig beheer en toezicht kunnen bij deze ontwikkelingen zijn gebaat. Mei 1967. Ir. W. L. HARMSEN. In het algemeen berust de aansprakelijkheid voor door dieren aangebrachte schade bij de eigenaar van het dier. Dit heeft menig eigenaar van uitgebroken paarden of jong vee tot zijn nadeel ondervonden, indien hij zich niet tevoren door een wettelijke aansprake lijkheidsverzekering tegen dit risico had gedekt. Een normale gezinsverzekering tegen wettelijke aan sprakelijkheid geeft deze dekking over het algemeen niet Om teleurstelling in dit opzicht te voorkomen, doet men er zeker goed aan hierover të informeren bij de verzekeringsmaatschappij, waar de W. A.-gezinsver- zekering is afgesloten. Wanneer een ander dan de eigenaar zich van het dier „bedient", zal zolang dat dier die ander tot „zijn gebruik strekt", niet de eigenaar doch de ander aan sprakelijk zijn voor de schade, die het dier aan derden toebrengt. Een en ander is geregeld in artikel 1404 van het Burgerlijk Wetboek. In veeteeltkringen is het tegen betaling laten weiden van vee in andermans land een bekende zaak. Ons hoogste rechtscollege, de Hoge Raad der Nederlanden, heeft zich enkele jaren geleden beziggehouden mfet de vraag, hoe het nu zit met de aansprakelijkheids begrenzing, bij schade, toegebracht door „ingeschaard" vee. In feite ging het om schade, veroorzaakt door een vaars, die in eigendom toebehoorde aan een inwoner van Deurne en met ander jongvee tegen betaling was ingeschaard in een weiland van een landeigenaar bui ten Deurne. De vaars was losgebroken en sprong plotseling op de openbare weg voor een auto. Schade aan de wagen ongeveer 1000,(Het had veel erger kunnen zijn, in geval van persoonlijk letselDe eigenaar van de vaars werd aangesproken tot betaling van de schade door de eigenaar van de auto. Hij verweerde zich hiertegen, door te stellen, dat: le. niet de eigenaar van het dier, doch de eigenaar van het weiland, die tijdens de inscharing voor de vaars moest zorgen, aansprakelijk is voor de schade, omdat de inscharing deze laatste maakt tot degene, „die zich van het dier bedient"; 2e. hij (eigenaar van de vaars) geen schuld heeft aan het uit de weide ontsnappen van de vaars en op die grond niet ingevolge artikel 1404 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk kan worden geacht. Het verweer leidde niet tot succes. De Hoge Raad heeft zich namelijk op het standpunt gesteld, dat de inscharing als zodanig niet tot gevolg had, dat de eigenaar van het weiland in de situatie was gekomen, dat hij zich in de zin van artikel 1404 Burgerlijk Wetboek van de vaars „bediende" en ook niet, dat de vaars door de inscharing „tot zijn gebruik strekte". De Hoge Raad oordeelde, dat de vaars ook tijdens de inscharing ter beschikking van de eigenaar is ge bleven. Verder heeft de Hoge Raad overwogen, dat artikel 1404 van het Burgerlijk Wetboek, op de eigenaar van het dier de verplichting legt, er voor te waken, dat het dier geen schade aan derden toebrengt. Wanneer de eigenaar deze zorg aan een ander heeft toevertrouwd, kan hij ter afwering van zijn aansprakelijkheid voor toegebrachte schade, niet volstaan met het bewijs, dat hem persoonlijk geen schuld treft. Hij zal, om die aan sprakelijkheid te kunnen ontgaan, tevens moeten aan tonen, dat de schade niet te wijten is aan degene, aan wie hij het dier heeft toevertrouwd. De praktische betekenis van deze belangwekkende uitspraak is, dat: le. men als eigenaar van vee er goed aan doet om zich af te vragen, of het wellicht aanbeveling ver dient, zich tegen de aansprakelijkheid wegens door dat vee toegebrachte schade te verzekeren; 2e eigenaren van „ingeschaard" vee verstandig doen, zich te overtuigen, dat de kans van „uitbreken" met de normale zorgvuldigheid tot een minimum beperkt is en blijft; 3e. de eigenaar van het land, waarin vee van een ander weidt, dient te zorgen, dat afrastering, net werken en dergelijke in degelijke conditie zijn en blijven, te meer, omdat hij bij nalatigheid zijner zijds, ongetwijfeld de kans loopt, mede te worden aangesproken door de benadeelde, dan wel in een afzonderlijke procedure door de eigenaar van het vee

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1967 | | pagina 11